Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 5 (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 5
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 5Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.77 MB)

Scans (0.79 MB)

ebook (9.66 MB)

XML (2.55 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 5

(1978)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 954]
[p. 954]

De dood van Donder de Beul

Vanmorgen vroeg, toen ik in het dorp aankwam, vernam ik de tijding:

‘Donder de Beul ligt in lijke’.

De vrouw, die mij dat meedeelde, had een soort glimlach om de lippen. 't Was of zij iets grappigs vertelde. Haar toon klonk opgewekt en haar ogen blonken.

Langzaam drong de tijding tot mij door. Donder de Beul... dat was zo lang geleden... ik had sinds jaren niet aan hem gedacht... ik wist niet wat van hem geworden was... ik wist niet, dat hij nog leefde...

Eensklaps toverde zijn naam weer vóór mijn geest de ganse, beruchte en alomgeduchte boevenbende van vroeger: Donder de Beul en Klod de Vos, Boef Verwilst en Honderd en Een, Smuik Vertriest en Clep Sandrie, Tjiepke Baert en Reus Balduk en 't Slijperken; en ook de vrouwen: Maaie Troet en Oele Feeffe, Verooi en Muimme Taey, Moeffe Vrieze en Witte Manse; allen dood, allen verdwenen, alleen nog achterlatend in 't geheugen van slechts enkele ook reeds bejaarde mensen, de vage herinnering van hun vreselijke euveldaden. Wel zo, Donder de Beul leefde nog... en was nu dood! 't Gaf mij een vreemde, diepe emotie. Ik had hem zo goed gekend en hoe dikwijls was ik niet op zijn gewaagde strooptochten mee geweest! Zijn type had ik nooit vergeten en nu weer stond hij vóór mijn geest, zo fors en duidelijk, of ik hem nog levend vóór mij zag. Reusachtig lang en mager, met enorme handen en voeten, scheve schouders en schele ogen. Met zijn ijzersterke tanden beet hij door een tak van een duim dikte en zijn knuisten kromden ijzer op zij beenderige knie. Hij kon eten en drinken, zoveel als hij wilde, en men wist nooit wanneer hij dronken was of nuchter. Al de vrouwen, die hij wilde, werden de zijne. Geen enkele dorst hem

[pagina 955]
[p. 955]

weerstaan. Hij had een zware, diepe stem en zong griezelige en obscene liederen: van Napoleon op Sint Helena, van de Horlogestiel en de Konijnejacht. Voor Napoleon koesterde hij een soort aanbidding. Wanneer hij genoeg gedronken had en het refrein aanhief:

 
Wie zal d'r mij op Sint Helena zetten

stokte zijn stem en kwamen hem tranen in de ogen; en de geboeide boevenbende, die hem omringde, bespiedde dat ogenblik en jubelde in een gemengd gevoel van griezeling en bewondering:

- Hij schriemt! Hij schriemt! De troanen luepen uit zijn uegen!

Donder de Beul!... O!... zou ik hem niet eens meer kunnen zien... nog eens een laatste maal... om nog een laatste indruk en een laatste herinnering van hem te hebben!... Als ik nu gewoon eens ging naar 't huisje, waar hij woonde, ginds verre, in het veld, langs de oever van de rivier en het vroeg aan zijn vrouw - Oele Feeffe - met wie hij na jaren van gescharrel eindelijk was getrouwd!... Ik aarzelde niet langer, ik nam mijn rijwiel en reed de stille velden in.

Daar stond het huisje, klein en laag, als in de grond gedrukt, naast een paar andere kleine, lage huisjes. Hoge populieren wuifden er hun suizelende kruinen overheen; alom golfden de korenvelden en in de dichtbije rivier lag een bootje, waar het water tegenaan kabbelde en klotste. Het leek een oord van schone rust en wijde eenzaamheid.

Daar stond het huisje... 't Zou wel dát huisje zijn, waarvan de grijze luiken dicht waren. De deur was op een kiertje; ik plaatste mijn rijwiel tegen een van de populieren en ging, zacht, schoorvoetend...

Daar kwam een vrouw naar buiten. Ik herkende haar onmiddellijk; zij was Oele Feeffe, zijn vrouw! Zij was in al die jaren bijna niet veranderd. Zij had nog steeds haar zelfde bleek gezicht met gele sproeten en haar zelfde sluike, gele haren. Alleen haar mond was tandeloos geworden en zij liep gebogen. Ook zij herkende mij terstond. Even blonk een soort verraste opgewektheid in haar lichte ogen en zij groette.

[pagina 956]
[p. 956]

- Oele,... zei ik zacht, - 'k hè doar hueren zeggen dat Donder in lijke ligt. Zoe 'k hem nie nog ne kier meugen zien! - O, ba joa 'g meniere; antwoordde zij vriendelijk, - kom gij moar binnen.

- Wa heet hij toch g'had! vroeg ik met gedempte stem, terwijl ik haar volgde.

- O, hij was al zue lange ziek, meniere; 't es 'n geluk veur hem dat hij uit 't lijjen es.

Ik boog onder het lage deurtje, kwam in een keukentje met lage balken, waar ik mij haast niet recht kon houden, volgde haar op de tenen in het kamertje daarnaast.

Daar lag hij, in het lage, gore, brede bed... Zijn ogen waren dicht en zijn handen gevouwen. Zijn kop was als van bewerkt ivoor en deed denken aan een martelaar of heilige. Zijn uitgemergeld lichaam, vroeger zo fors, vormde ternauwernood een lange, smalle hoogte in het lage ledikant. Naast hem, op een tafeltje, stond een klein kruisbeeldje, met wijwatervat en palmtakje.

Een vreemde emotie greep mij aan. Was dát de wijdgeduchte kerel, die zoveel jaren lang de ganse streek deed beven! Die fijne, uitgeteerde handen, met de doorschijnend wasgele vingerstokjes, waren dát de geweldige knuisten, die ijzer kromden, of die vrouwen dwongen met geweld, wanneer ze niet vrijwillig of gelaten toestemden!... Die lippen, die voor altijd gesloten, dunne lippen, ternauwernood een streepje nog, waren dat dezelfde lippen, die wreed zongen van Napoleon op Sint-Helena, of obsceen en gemeen van de Horlogestiel en de Konijnejacht?

Ik keek en mijmerde, ontroerd en vol herinneringen. Hoeveel honderden of duizenden kippen en konijnen had hij helpen stelen of gestolen? Hoeveel hazen en patrijzen gestroopt, gesleept of geschoten? Hoeveel vijvers van kastelen leeggevist en hoeveel rijke boeren geterroriseerd, bij nachte, vermomd en het gezicht roetzwart gemaakt, om niet herkend te worden? Hij zette hun 't mes op de keel en eiste hun verborgen geld; en zij gaven het hem smekend en bevend voor hun leven. Dan kon hij soms weken lang drinken en brassen. Zo was hij geweest; dat had hij gedaan; en daar lag hij nu, roerloos als een mummie.

[pagina 957]
[p. 957]

De donkere zolderbalken drukten mij als 't ware op het hoofd en op de schouders; het ganse armoedig en somber vertrek was als een grafkelder. Alleen door het klein raampje met halfweggeschoven, witte gordijntjes drong enig licht naar binnen en daar zag men in het wijde veld, het rijpende koren deinen onder de frisse zomerbries.

Wat had het nu nog te betekenen wie of wat Donder de Beul in zijn leven geweest was?

Hij had geleefd zijn leven, goed of slecht; hij had het fors en ruw geleefd, zoals zijn aard was; en nu was hij zo stil geworden als een zachte heilige, die slechts deugd en goedheid heeft betracht. 't Was alles hetzelfde; de Dood - de grote gelijkmaker en de grote vergever - was er overheen gegaan. Daar lag hij nu, roerloos en gelouterd... in het mysterie van zijn lotsbestemming.

Het hoge koren boog deinend langs het kleine raampje heen en ik zag er rode en blauwe bloemen in wiegelen en schitteren en ik hoorde de halmen als 't ware zuchtend tegen het lage muurtje aanritselen.

Heel stil lei ik even mijn vingers op zijn voorhoofd. Wat was het marmerkil en koud! Ik keek hem nog eens lang en starend aan en week toen buigend terug, onder het lage deurtje. 't Was of ik voor hem boog.

Ik stopte iets, tot hulp en troost, in Oeles hand... en ging... Zij snikte even...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken