Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 5 (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 5
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 5Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.77 MB)

Scans (0.79 MB)

ebook (9.66 MB)

XML (2.55 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 5

(1978)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 1098]
[p. 1098]

De peer

Mijn broer, mijn lieve, jongere broer, die de beste van ons drieën was en van wie wij allen zoveel hielden, kon soms zo buitengewoon geestig en grappig en guitig zijn. Hij had van die invallen, waar geen ander aan gedacht zou hebben. Hij kon ontwapenend-ondeugend zijn. Men mócht om sommige dingen niet lachen, wijl het onopvoedkundig was; maar men moest er toch om lachen, omdat het zo onweerstaanbaar komisch was.

Aldus de geschiedenis met die peer!

Mijn vader had tegen een muur een pereboom geplant en was zeer verlangend om de vruchten daarvan te proeven. Het moest een buitengewoon fijn soort peren zijn. Maar heel goede en fijne dingen zijn meestal zeer schaars, en zo verliepen jaren vóór het boompje zich eindelijk eens met bloesems tooide, waarvan er hopelijk toch wel enkele tot vrucht zouden gedijen.

Vader jubelde reeds bij voorbaat en ging geregeld elke dag naar het boompje kijken. Veel bloempjes vielen af, maar ettelijke zetten zich tot vrucht, waarvan er dan weer vele onvolgroeid ten gronde zegen, zodat er eindelijk slechts twee van overbleven; maar twee prachtexemplaren, die, zonder onvoorziene rampen, de faam van de heerlijke vrucht ten volle zouden bevestigen.

Ik zie ze nog vóór mij, die twee schone peren: teergroen van kleur, volmaakt van vorm, zonder een vlekje, blinkend van gave gezondheid tussen het langzamerhand verwelkend en bruinend gebladerte. Ze hingen als 't ware naar u te lonken; ge kondt daar niet voorbijgaan zonder ze te bewonderen en de verlokking te krijgen ze even, o, zo heel, héél zachtjes, te bevoelen.

De orders waren echter streng. Volstrekt verboden ze te

[pagina 1099]
[p. 1099]

plukken! Vader zou dat doen, als hij de tijd daarvoor gekomen achtte. Eerder niet. HIJ zou ze plukken en ze eerlijk onder ons verdelen. Ieder zou er een mooi stuk van krijgen en kunnen proeven, hoe heerlijk de vrucht was.

Wij, kinderen, beschouwden dat pereboompje als heilig. Ik geloof, dat niets ter wereld ons genoopt zou hebben een van die vruchten te plukken. Wij keken ernaar met een bewondering, waarin zich een soort van angst mengde. Het gaf ons een onrust; het zou ons een gevoel van veiligheid en vrede hebben gegeven, wanneer die prachtige peren daar niet meer zo verleidend te blinken en te lonken hingen. Wij wendden soms in het voorbijgaan 't hoofd opzij, om ze niet meer te zien.

 

Eens, op een morgen, zie ik vader in opgewonden tempo uit de tuin komen, met iets in zijn rechterhand. Dat ‘iets’ ziet groenachtig-geel van kleur en heeft de vorm van een peer. Het is een peer! Vaders hand beeft en zijn gezicht lijkt toornig rood. Hij rukt binnen, strekt de hand naar ons uit en vorst: - Wie heeft dat gedaan?

Roerloos van ontzetting staren wij naar de mooie peer. Zij lijkt prachtig gaaf, groenachtig-geel en ongeschonden, behalve... o, behalve een groot lelijk gat erin; een stuk dat er zo is uitgebeten: de schendende hap van een gulzige mond! Zo hing zij gewond aan de boom, zo heeft vader ze zien hangen en ze geplukt!

Wie heeft dat gedaan?

't Gezicht van mijn broertje vertrekt en zijn wangetjes gloeien. Onze lieve moeder slaat met schrikogen de handen in elkaar. Geen twijfel: hij is de schuldige!

Hij barst in plotse tranen uit. Verwoed staart vader hem aan. - Waarom heb je dat gedaan? Ik had je verboden die peren te plukken!

Mijn broeder snikt:

- Ik heb ze niet geplukt!

- Neen, maar je hebt er een stuk uit gebeten! 't Is net zo erg! Er volgt een harde scène, en de dader wordt geducht gestraft. Hij moet ook vergiffenis vragen en beloven, dat hij nooit meer stukken uit de vruchten bijten zal.

[pagina 1100]
[p. 1100]

In tranen, met snikkende schouders, verdwijnt hij in de tuin.

 

Er bleef, goddank! nog één peer; dat was een grote troost. Wij zagen ze heerlijk rijpen en de tijd naderde, dat zij geplukt zou kunnen worden. Zij werd goudgeel; zij hing daar als een lichtende lampion tussen de dorrende bladeren. Zij lokte nog machtiger in haar eenzaamheid, dan toen er twee waren; zij verblindde letterlijk onze onweerstaanbaar aangetrokken ogen.

Eens, toen vader voor een dag op reis was, zocht ik tevergeefs mijn broertje in en om het huis. Wij voelden ons veel vrijer als vader daar niet was en ik had plannen, voor ik weet niet meer welk min of meer verboden spel, waarvoor ik ook de bengel nodig had. Hij zal in de tuin zijn, zo dacht ik, en ik ging in de tuin.

Werktuiglijk, zonder dat ik had kunnen zeggen hoe of waarom, brachten mijn schreden mij naar ‘t pereboompje. De schrik sloeg mij om 't hart. Hij stond er vlak vóór, 't gezicht dichtbij de mooie, rijpe peer! Ik wilde roepen, schreeuwen, maar de klanken verstierven op mijn lippen. Ik vond 't iets zó verschrikkelijks, dat ik meende flauw te vallen. Ik stond daar roerloos, als gestold, en alleen mijn in verwilderde angst starende ogen leefden!

Ik zag zijn mond dicht naar de peer toe neigen!... Ik zag zijn lippen van elkaar gaan en... neen... neen... het was geen bijten... wat hij deed... 't was likken... zomaar likken over de schil... één keer, twee keer, drie keer... met lange, lekkerbekkige halen, als van een poes, die zich schoonwast.

Wat 'n zucht van verlichting! Wat was ik hem innig dankbaar, dat hij ditmaal het streng verbod niet overtreden had! Likken!... Ik moest lachen in mezelf. Hoe kwam het in zijn hersens! En wat moest hij naar die mooie peer verlangen! Likken... 't was vies, maar 't deed geen kwaad. Ik zou het aan niemand zeggen, ook aan hem niet. Schoorvoetend trok ik mij terug en riep naar hem vanuit een plek, waar hij mij wel horen, maar niet zien kon. Hij kwam dadelijk aangelopen. Ik sprak hem van het min of meer verboden spelletje, dat wij in vaders afwezigheid wel konden wagen...

[pagina 1101]
[p. 1101]

De volgende ochtend, na vaders terugkomst, werd de peer geplukt. Zij viel mijn vader in de hand zodra hij haar eventjes aanraakte en hij droeg haar plechtig naar de eetkamer, waar een bord klaarstond, met een vruchtenmes erop.

Vader sneed de peer in vieren. Eerst keek hij mijn jonger broertje even heel streng aan en een ogenblik vreesde ik wel, dat de peer, tot straf, slechts in drieën zou verdeeld worden. Doch neen: zij ging in vier en ieder kreeg een stuk. Wij proefden...

Er heerste een poos volkomen stilte. Zwijgend onder 't proeven keken wij elkander aan. Niemand scheen een woord te durven uiten, vooraleer mijn vader had gesproken. Eindelijk sprak hij:

- Ik vind niets bezonders aan die peer, zei hij met een toonloze stem. Zijn wenkbrauwen stonden gefronst. Hij keek zeer misnoegd.

Moeder knikte; zij was het volkomen met hem eens. Ik keek naar mijn broertje en glimlachte in stilte. Ik kreeg het gevoel of zijn vroegere misdaad eensklaps veel minder erg werd. - Er is weinig smaak aan en nog minder geur; ruik maar aan de schil! pruttelde vader.

Ik barstte bijna in een lach uit. Ik dacht, dat broertje er wellicht de weinige geur had afgelikt.

- Zo wordt een mens bedrogen, voor de gek gehouden! bromde vader.

Broer en ik keken elkander aan. Wij voelden iets als van helende verlichting.

- Och! ik zou dat boompje maar laten staan! meende moeder.

Scherp keek vader haar even aan.

- Wat bedoel je daarmee? vroeg hij ietwat wrevelig.

- Wel, ik meen, dat ik mij de teleurstelling niet erg zou aantrekken! lichtte zij bedeesd haar onduidelijke woorden toe.

Hij haalde kregel zijn schouders op en gaf geen verder antwoord.

Hij stond op, verliet de kamer in onaangename stemming.

 

Het boompje heeft daar jaren gestaan. Soms droeg het over-

[pagina 1102]
[p. 1102]

vloed van vruchten; soms geen enkele. Het was een nukkig boompje en vader had er een hekel aan. - Ge kunt er helemaal niet op aan! pruttelde hij, alsof hij van een beredeneerd wezen sprak. Hij stond er wel eens met wantrouwen naar te kijken en schudde nijdig aan de takjes.

- Ik zal het laten afenten! zei hij.

Hij liet het afenten. Op een ochtend vonden wij het boompje staan met verminkte stompentakken, waaruit, onder een laag pik, dunne sprietjes staken. Moest dat weer een pereboom worden, die nog eens andere en fijnere vruchten zou dragen? Het leek ons een onmogelijkheid!

Het bleek ook een onmogelijkheid te zijn. De stompetakken verdroogden; op de sprietjes kwam geen blaadje. Vader maakte korte metten. Hij liet het hele boompje neerhakken en zijn dor geraamte werd bij de stapel brandhout gegooid. Broer en ik gingen ernaar kijken. Het leek op een reusachtige dode spin of krab. Broer glimlachte:

- Herinnert gij u nog de woede van vader, toen ik dat stuk uit die peer had gebeten?

Ik keek hem aan en glimlachte ook.

- Wat zou hij wel gezegd hebben, als hij u kort daarop zo hartstochtelijk aan die andere peer had zien likken?

Broer keek mij aan met ogen of hij de wereld zag vergaan.

- Hebt gij dat gezien? vroeg hij toonloos.

- Dat heb ik!

Broer barstte in een onbedaarlijke schaterlach uit. Hij lachte zo aanstekelijk, dat ik mij ook niet kon bedwingen. Wij schaterden zó, dat moeder bijna angstig voor haar raam kwam staan.

- Wat scheelt er, kinderen?

Wij konden het niet zeggen; wij lachten tranen. Wij stompten elkaar van uitgelaten pret en liepen als twee dolle veulens de tuin in.

- Wat doen ze toch gek! zei moeder, ook lachend het hoofd schuddend.

Daar kwam vader in de verte aan. Wij staakten ons lachen en deden zeer gewoon...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken