Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 5 (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 5
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 5Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.77 MB)

Scans (0.79 MB)

ebook (9.66 MB)

XML (2.55 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 5

(1978)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 1103]
[p. 1103]

Luuske Roose

Toen mijn lieve, verstandige grootmoeder op zeer hoge leeftijd was gestorven, werd zij met voorname plechtigheid en eer begraven, zoals dat hoorde en paste bij de maatschappelijke stand, die zij in het dorp bekleedde. Er waren vier pastoors in vol ornaat bij de lijkdienst en het komt mij nu somtijds nog voor of ik de doodsklokken hoor luiden, dagen en dagen na elkaar, over de weelderige glorie van het schone, rijke land in junipracht.

De mensen van het dorp hielden zeer veel van mijn lieve grootmoeder, en ook zij hield heel veel van haar dorp en van de mensen, die er woonden. Daarom ook had zij in haar testament besproken, dat er, trouw aan de oude traditie, veertien dagen na haar begrafenis, een plechtige uitvaart zou plaatshebben, gevolgd door een gemeenschappelijke maaltijd, voor de familieleden, de voornaamste ingezetenen van de gemeente en voor al haar pachters, die vrij talrijk waren. Verder waren de behoeftigen van 't dorp ook niet vergeten.

 

Heel goed herinner ik mij nog die langgeleden dag. Een oom van mij zat de familietafel voor; een andere oom de tafel van de voorname ingezetenen, en mijn vader de tafel van de pachters. Alle drie de lange tafels stonden gedekt in de ruime bovenzaal van 't Oud Gemeentehuis, de deftige herberg van het dorp.

Ik had mijn vader gevraagd vlak tegenover hem te mogen zitten, aan de boerentafel. Die interesseerde mij oneindig veel meer dan de twee andere, deftiger dissen. Die boeren en boerinnen, wat zouden zij zich te goed doen voor één enkele maal, dat zij er de gelegenheid toe hadden! Het ging er dan ook lustig en van lieverlede zeer luidruchtig toe. De rode koppen glommen, de felle ogen straalden. Zij aten en zij

[pagina 1104]
[p. 1104]

dronken geweldig. Er waren er bij, die sinds de vorige middag niets gebruikt hadden, om nu toch maar genoeg naar binnen te kunnen werken. Het duurde niet lang of de broeksbanden werden losgehaakt, terwijl de vrouwen de linten van hun kleurenmutsen blazend over de schouder gooiden.

Mijn vader had een hekel aan die gulzige overdaad. Hij was een man van maat en bezadigdheid en hij keek met streng-afkeurende blikken over de woelige tafel heen. Vooral hield hij een kleine pachter in het oog, die aan mijn rechterzijde zat. Ik had er tot dusver nog geen acht op geslagen, maar toen mijn vader mij tot driemaal toe in 't Frans gewaarschuwd had: ‘Regarde ton voisin de droite, ce qu'il avale!’ werd mijn aandacht diep geboeid door wat er vlak naast mij gebeurde. Het waren geen plakken, maar hompen vlees, die Luuske Roose op zijn bord nam en vraatzuchtig verorberde. Hij knauwde er ternauwernood op; hij slikte ze zomaar in; en, zodra zijn bord geledigd was vulde hij het opnieuw, om in een minimum van tijd een maximum van spijs in zijn bezit te krijgen. Aardappelen, groenten, bekeek hij niet; alleen vlees, stapels vlees, waarover hij, met van haast bevende vingers, vette saus goot. Hij sprak geen woord om geen seconde te verliezen, zijn blik stond op zijn bord gepriemd en de saus liep af en toe in kwijlen langs zijn dubieus-geschoren kin.

- Il va se tuer! zei mijn vader kwaadaardig en bezorgd. Ik, daarentegen, had de dolste jongenspret, én om de ergernis van mijn vader, én om het schrokken van Luuske. Had ik maar gedurfd, dan zou ik nog méér op zijn bord gelegd hebben. Trouwens, het ging zo, dat Luuskes vreterij, tenslotte ook door de verdere genodigden werd opgemerkt en dat zij er een grap van maakten, alles, wat er nog op tafel stond, naar hem toe te schuiven. Luuske merkte 't niet eens. Hij maalde maar door als een machine en toen 't dessert ter tafel kwam, nam hij twee enorme stukken taart en een halve kom rijstpap.

- Luus! riep mijn vader eensklaps streng en gezagvoerend, - ge meugt eten en drinken zueveel of ge wilt, moar ge moet zien da g'ou niet dued 'n eet!

- Dued eten, Meniere?! zei Luuske met de diepste verbazing in zijn eensklaps schuwe ogen, - Ha, ge 'n peist dát toch nie.

[pagina 1105]
[p. 1105]

Meniere!

Een wild gelach ging om de tafel op; en aan de beide andere tafels keek men nieuwsgierig naar ons om.

- Wat gebeurt er? kwam een neef van mij, mij fluisterend vragen.

- C'est ce petit, là-bas, qui mange d'une façon immodérée; il va certainement se tuer! antwoordde vader in mijn plaats. Ik begon werkelijk ook voor een ramp te vrezen. Het kwam mij voor, dat Luuske paars en blauw werd en ik merkte, dat zijn kaken trager kauwden. Eensklaps lei hij vork en lepel neer, verschoof zijn stoel, stond met inspanning op en waggelde naar de deur toe.

- Zie je wel! bromde mijn vader.

Er was een kleine opschudding. Een van de pachters stond lachend op en zei tot mijn vader:

- 'k Zal ne kier goan kijken, Meniere; en os hij op zijn bienen nie mier 'n kan stoan, zillen we hem in de peirdestal op ne schuef strued leggen!

De boer bleef enkele minuten weg en keerde lachend terug in de zaal.

- Hawèl? vroeg mijn vader angstig.

- Hij es noar huis, Meniere!

- Noar huis nogal! Kon hij nog goan? vroeg mijn vader verbaasd.

- 't 'n Schoot nie over, Meniere; moar 't gijnk toch nog!

- Hèt-e mee hem gesproken?

- Joajoajik!

- En wa zeid' hij?

- Dat hij genoefd hoa, zeid' hij; dat hij al mee ne kier genoefd hoa!

- Hij zal morgen dued liggen! voorspelde mijn vader.

 

Mijn vader had zo soms van die ideeën, die dan tot obsessies in hem nawerkten. Hij was er ten volle van overtuigd, dat het met Luuske op een ramp was uitgelopen en al vroeg in de volgende morgen zond hij mij naar Luuskes boerderijtje toe om eens te gaan horen.

Wat een lief, klein boerderijtje, dát waar Luuske woonde! Witte muren, groene luikjes, kleine ruitjes, schelrood pan-

[pagina 1106]
[p. 1106]

nendak! De boomgaard glooide zacht neer naar een beekje, waarin witte eendjes zwommen; en aan de andere zijde, over het bruggetje, lagen de akkers langs beide kanten van een blonde landweg uitgespreid als een wijd opengevouwen boek.

- Es er gien belet? vroeg ik, op de drempel even stilhoudend.

- Kom moar binnen! klonk een opgewekte vrouwenstem. Ik stapte binnen. In het schemerachtig groene van het achterhuis, dat door een klein raampje licht van op de boomgaard kreeg, stond een vrouw aan de melkkarn te draaien: Luuskes vrouw! Zij staakte even de arbeid om mij te begroeten en riep daarbij met een gilstem:

- Wel, Meniere, wa plezier van ou hier te zien! Toch gien zwoarigheid, zeker?

- In 't hiele niet, bezinne; 'k 'n kwam moar ne kier informeren, hoe dat 't mee Luusken es. Hij was 'n beetsen onpasselijk, gisteren achternoene!

- Wa zegde doar, Meniere! 'k 'n Hè ik doar niets aan gezien! riep de vrouw met verbazing haar beide handen op de heupen drukkend.

- Heet hij over niets gekloagd?

- Gekloagd, Meniere! Hij 'n hee hem nog van huel zijn leven zue goed nie geamezeerd!

- Woar es hij nou?

- Mee zijn koeien op zijn land, Meniere! Goat er moar ne kier bij. Hij zal content zijn ou te ziene!

 

Ik ben er niet naartoe geweest. Ik achtte het overbodig. De vrouw heeft mij een poosje plat geraasd door haar onbedaarlijk gebabbel en is dan weer aan het karnen gegaan. Over het boomgaardje ben ik vertrokken. Op het bruggetje heb ik een poosje stilgestaan om naar het flodderspel van de eendjes in het water te kijken. Wat duikelden zij grappig met kwispelende staartjes omhoog, terwijl zij gulzig uit de diepte hun voedsel haalden! Waren zij niet even schrokkerig als Luuske aan de feesttafel!

De feesttafel! Ik dacht aan mijn lieve, verstandige grootmoeder, die dat zo in haar testament besproken had. Mijn vader had zich geërgerd. Mijn vader was een bezadigd man,

[pagina 1107]
[p. 1107]

die van maat en orde hield. Maar grootmoeder zou zich niet geërgerd hebben. Grootmoeder hield van traditie; en traditie was 't geweest; en hoe! Grootmoeder zou goedmoedigtoegeeflijk geglimlacht hebben, als ze 't had kunnen bijwonen!

Ik kwam terug aan huis en zei mijn vader, dat Luuske in een toestand van blakende gezondheid verkeerde. Mijn vader nam het bijna kwalijk, dat ik hem zulk verheugend nieuws meebracht.

- 't Is weerzinwekkend! Een gewoon mens zou er op zijn sterfbed van liggen! bromde hij.

Maar in de grond was het hem toch wel een verlichting, dat Luuske niet op de slag dood gebleven was.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken