Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Spokenhof (ca. 1938)

Informatie terzijde

Titelpagina van Spokenhof
Afbeelding van SpokenhofToon afbeelding van titelpagina van Spokenhof

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.19 MB)

Scans (14.97 MB)

XML (0.45 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Spokenhof

(ca. 1938)–Emile Buysse–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 63]
[p. 63]

Negende hoofdstuk

Vluchtelingen, zegt zij mat.

Ja madam, zegt Fons van Mullem klein. Het is nu 'lijk of Sjef de man is, en Fons het kind. Sanne de Zwarte ademt diep, dan buigt zij zich voorover. Zij kan de letters van haar Bijbelboek niet lezen. Maar zij heeft ook vergeten haar bril op te zetten. Een zenuwachtig lachje trekt om haar verrimpelden mond als zij de brilledoos zoekt in haar rokzak. Dan gaat het beter; zij leest, daar waar haar vinger op de bladzijde ligt, rechts-onderaan bij het boek van den Prediker, het derde hoofdstuk: - Alles heeft eenen bestemden tijd, en alle voornemen onder den hemel heeft zijnen tijd: daar is een tijd om geboren te voorden en een tijd om te sterven, een tijd om te planten en een tijd om het geplante uit te roeien; een tijd om te dooden en....

Sanne de Zwarte haar woorden beven.

Dat zij nu dit leest.

Fons van Mullem heeft zijn handen gevouwen; hij verstaat dit niet, uit een Boek lezen, waar is dàt goed voor? De paster doet dat, maar zeker niet zoo voor den eten. En wat zijn dit voor woorden, met zoo een aardigen zin? ....een tijd om te dooden.

Dat is thans.

Sanne de Zwarte bepaalt zich tot die woorden. Zij weet: dit is genoeg. Zij kàn ook niet meer lezen. Verweg meent zij den oorlog te zien.

Zij vouwt de handen uiteen, zij vergeet te bidden en tast naar haar brood als zij den Bijbelboek nevens zich gelegd heeft, op den tafelhoek bij het brood, dat zoo groot is als het groote boek; bijkans even bruin ook, en glimmend.

[pagina 64]
[p. 64]

Fons van Mullem slaat een rap kruis, Sjef doet het zijn vader na.

- Moge het julder beien smaken, zegt Sanne de Zwarte, en zij glimlacht. Zij weet zich gelukkig, omdat zij deze beide menschen van haar brood mag geven. Die twee vreemden, die eten nu langzaam het zoetrokige brood, en de gekookte hesp. De kaffie geurt daarboven, een pittige, huiselijke geur.

Die Sanne de Zwarte, zij heeft niet gebeden, haar gemoed was vol van weemoed om den krijg die daarginder woedt. Zij heeft het vergeten, zij weet het niet! Maar danken doet zij lang. Fons en Sjef staren op de tafel.

Sanne staat later buiten, als de twee manmenschen naar boven gebracht zijn om te gaan slapen. In haar stalling hoort zij een peerd. Voor haar staat een koe, die ziet naar haar in den lichten avend. Verweg rolt een dreuning over den grond. Hoe goed riekt de aarde in den avend, een speur van herfstigheid doorvloeit de neveling aan de boomen en verderop, aan het arbeidershuis, waar geen lichtje meer schijnt.

Twee menschen heeft zij in huis genomen. Wel, zij kunnen blijven. Zoolang als dat noodig is. Maar dat zal niet lange zijn, peinst Sanne de Zwarte. Toch, de dagen vergaan, en meerder en meerder stroomen de vluchtelingen over de grens. Daar zijn zielige dompelaars bij, oude moederkes, en jonge vrouwen, die een pasgeboren kind dragen. In hun oogen ligt een bijkans dierlijke angstigheid. Zij verstaan het niet. De dagen vergaan, de weken vergaan. De mane wordt vol, zij neemt af tot een nageldunne sikkel. De herfste komt....

Het is hier stille. Fons van Mullem beziet het dorp, met zijn torenreuze. Hij spreekt het woord uit, binst hij op den Grave-Jansdijk loopt, tusschen de tronken, die uiteenzakken, over de slooten weers-

[pagina 65]
[p. 65]

zij, en hij herzegt dien naam wel drij-, vier maal: Sinte Anne ter Muyden....

Wanneer hij nu kost in de kronijken van den pastoor van Lapschuere zien, zou hij weten, dat Sinte Anne ter Muyden een machtig stedeke was, ja, en een zeerooversnest. De booten voeren van hier weg, het Zwingat uit, vereend met die van Sluis, dat in de welvarendste jaren Lamminsvliet genaamd was. Maar de kronijken van den paster van Lapschure zijn niet eens noodig, want het is de koeier van Sanne de Zwarte die zijn streek kent. Hij heeft dat allemaal van den ouden doomnie, die nu allange gestorven is. Dat was een mensch, die vele dingen wist. En peinst ge somtemets, dat bijvoorbeeld de torenwachter met zijn grijzen baard, peinst ge somtemets dat díe niet vele weet?

De koeier, Schapertje, gelijk ze hem noemen, kan in den kalmen avend aan zijn korten doorrooker trekken, zoodat het klokhuis erin spettert, en een gloed van den brandenden toebak over zijn wezen glijdt; en dan kan hij aan het vertellen gaan. De Turken zijn in dit kleine stedeke binnengevallen.

- Die kwamen van Tuurkye, ja, van Tuurkye, baas Van Mullem, en wa dienk je da die deeën, die brochten de krunagels en den peper, en tapieten 'ierbinnen, van die schoone gewevene, en ze zeien tegen den burgemeester: geef ons eten en drienken, en morgen varen me weer weg. De burgemeester dee da, en ze vaarden weg, naar andere landen, en tien jaar later kwamen diezelfde schepen weer terug, en toen was 't er één bie, die kwam van den Keizer van Tuurkye, mee schoone geschenken voor die van Sint-Anne. En ze kregen een 'alve mane in ulder wapen, die van 'ier, die staat er noe nog in.

Fons van Mullem hoort toe. Hij zou nu willen vertellen van het

[pagina 66]
[p. 66]

Spokenhof, maar de woorden willen hem niet over de lippen komen. Dat is allemaal verre weg en voorbij, wie weet voor hoelang nog. Hij kan niet spreken over zijn doening, en over de Schotten die het bouwden, of over de bende van Baekelandt, die moordde en plunderde. Hij knikt maar. Sjef is er niet, die trekt in den avend eens naar Sluis. De jongen zoekt zijn vertier. Goed is het hof, Sanne de Zwarte, die kan een mensch op zijn gemak zetten. Zij werken hier getweeën, Fons en Sjef. En Sanne is belange niet gierig. Zij betaalt ze een loon uit. Dat legt Fons van Mullem weg, in een kleerkist, onderin, het is hard, zilver geld. Sjef rinkelt met kwartjes in zijn broekzak, binst hij voortstapt over den Sint-Anschen weg. Hij ziet eens naar den molen van Pietertje Putte, en verderop hebt ge dien van Sanders. Hij begint het land hier al te kennen, en de menschen. Maar ja, met wie begint hij allemaal om te gaan. Niet met het beste deel van het volk; de kwajongens, de smokkelaars, die trekken Sjef.

Nieuwsgierig staat hij in hun kring. Hij vertelt hun zijn eigen verhalen uit het Kempenland en uit Dudzeele, en alles wat hij van de bende van Baekelandt afweet. Maar binst hij daar zoo staat doortrekt een heimwee hem. Een roep naar Maria!

Maria! Zijn blonde lief. Hoelange zag hij haar niet, en hoe zal het nu bij den doktoor zijn? Heel het land is bezet, de Duitsche soldaten staan aan de grenzen. Toch moeten het geen kwade menschen zijn, die Duitschers. Wat Sjef er zoo van hoort, uit de monden der smokkelaars, valt mee.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken