Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Spokenhof (ca. 1938)

Informatie terzijde

Titelpagina van Spokenhof
Afbeelding van SpokenhofToon afbeelding van titelpagina van Spokenhof

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.19 MB)

Scans (14.97 MB)

XML (0.45 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Spokenhof

(ca. 1938)–Emile Buysse–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 83]
[p. 83]

Twaalfde hoofdstuk

Toen de oude Fiene van Mol nog een jonk wijf was, woonde zij niet alleen in deze hut op het Kempenland. Nee, want Dokus van Mol, haar broer, bracht alderlei mansvolk mee naar huis, stroppers en smokkelaars. Die zijn er altijd geweest, van het begin van de wereld af.... Nee, dit is misschien wat overdreven, maar dan toch zeker al van den tijd, dat deze landen bewoond werden. Stroppers en smokkelaars, dat zijn zij, die nemen, hetgeen hun van nature toekomt. De hazen op het vrije veld, de vogels van de vrije lucht, en de vruchten, die niet speciaal aan den een of den anderen rijkaard voorbehouden zijn.... Dat was de opvatting van Dokus van Mol. De gendarmen dachten daar niet zoo schoon en poëtisch over. En zij schoten Dokus een kogel in de heup, waar hij nog twee jaar mee rondliep. - Daar leef ik op! spotte hij tegen zijn zuster Fiene, maar de vrouw was maar ongerust, want zij zag hem magerder worden met den dag. Van eigen, dat duurde totdat ze hem moesten begraven, en geen mensch, buiten Fiene en een paar smokkelgasten, wisten hoe dat Dokus aan zijn einde gekomen was. Fiene is daarna zelve meegegaan met het vreemde mansvolk, om strikken te zetten. Later, ouder geworden, en stram somwijlen van een scherpen rheumatiek, bleef zij thuis, zorgend voor haar ‘jongens’....

Zij weet Sjefs naam niet, noch zijn geschiedenis en die van zijn vader. Anders zou zij zeker in haar handen geslagen hebben, omdat zij zich Pee Landeghem herinnert 'lijk de dag van gisteren....

Kinderen heeft zij immer liefgehad, deze Fiene. Maar het mansvolk weerde zij af. Nu is zij stille geworden, maar er was een tijd dat zij vloekte dat het een schandaal was.... Wellicht peinst zij nu dikwijls over dien tijd en bedenkt, dat zij beter minder had kunnen

[pagina 84]
[p. 84]

vloeken, en een paar kinderen grootbrengen. Een of twee, of drij.... Kinders 'lijk Sjef, die daar zit, en dien zij tegenover de Duitsche soldaten haar zoon heet.

Dat Fiene van Mol smokkelaars hielp, vroeger, dat heeft zijn nut. Nu kent zij nog van die oude gasten op het dorp, en in de huizingen, die tegen het mastenbosch staan. Nu kan zij er binst den dag eens gaan informeeren hoe of dat zit, of de mans nog wegtrekken des nachts, over de grenzen, en of zij niet voor haar entwat willen meedragen, dat over de grens moet zijn, bij d'Ollanders....

- Wad-is 't dan Fiene? Een verkske? lachen zij.

- Nee, een mensch.

- Een mensch, verbaast Merten de Pupe zich, een mènsch....?

-Kom van den avend maar. De patrouille komt tegen den achten. Zoo geraakt Sjef weg uit de kreupele doening van Fiene van Mol.

Maar Morro loopt hem achterna, wanneer hij met Merten de Pupe meegaat, plensend door de smeltende sneeuw. Hij voelt zich weerom sterk. Hij peinst op zijn vader. Het spijt hem, dat hij weggegaan is. Nu moet een smokkelaar hem over de grens brengen. Het is een vernedering, hij is immers zèlve smokkelaar. Merten de Pupe kan dat niet zoo zien. Die ziet een kind in hem. Waar is nu al de blageur van Sjef van Mullem? Weggevallen in de nachten van zwerving en ziekte!

Hij is veranderd, maar een jongen 'lijk Sjef van Mullem herstelt spoedig, en ja, als hij eenmaal veilig in Brabant zit, tusschen andere menschen, tusschen vremde soldaten met groenige uniformen aan, hervindt hij zijn levensvreugde, al is hij zijn luidruchtigheid kwijt.

Het is het vremde land, dat hem stil doet zijn, en de menschen die hij niet kent. En het luide zingen der steden, die hij, noordwaards

[pagina 85]
[p. 85]

gaande, vindt, in al hun pracht van torens en hooge huizen, waartusschen diepe straten zijn, en rivieren. De zon van een hellen, kouden winterdag schittert op de rivier. De rivieren gaan naar de zee. Wanneer hij ze volgen zou, komt hij aan het wijde water, dat hetzelfde is als daar in het zuiden. Hij volgt ze niet. Hij staat maar op de bruggen, een dag, twee dagen.... Hij eet in een morsige keuken, bij een vuile, versloorde vrouw, die hem een kind op de knie zet. Sjef lacht er gedwongen naar; het kind is nat, op Sjef's dij komt een ijskoude plek, als hij weer buiten staat. Hij lacht er niet mee.

Hij lacht niet, als een paar fabrieksmeiden hem ‘wat meer plezier in 't leven’ wenschen. Zijn aandacht is bij de booten, die hun schrillen roep van heimwee naar het verre water en de verre landen zenden. In de achterkamer van een café, waar ronselaars en matrozen komen, teekent Sjef het stuk, dat hem vastbindt aan onbekende havens en zeeën. Morgen vertrekt de ‘Pernambueo’ voor de wilde vaart; de oceanen zijn wijd, en de vreemde havens lokken. Sjef van Mullem is man geworden. In één dag. Wat is het, dat hem volwassen doet schijnen? Misschien zijn antwoord op de vraag waar hij vandaan komt. Dwars door het bezette gebied? Sjef zegt zijn antwoord, hij vloekt daarbij, het maakt hem mannelijk.... Een glas slechte jenever helpt hem over zijn innerlijke verlegenheid heen, en ineens vaart die wildheid door hem, die hij kende, toen hij in den valen morgen naar de zee trok, door het stille land tusschen Sinte Anna en Cadzand. Hij zal zijn vader schrijven. In zijn zak rammelt voorschot dat hij kreeg. Hij loopt de straat op. Hij slaat zijn beenen flinker uit, hij kan een matroos zijn, een jonge matroos, die met verlof aan wal is....

Het is, alsof de cafébaas merkte, hoe een kind Sjef nog is.... Want

[pagina 86]
[p. 86]

hij is wat vaderlijk, als hij hem adressen geeft voor ondergoed, schoenen en kleine dingen...., die de matroos mee moet brengen voor zijn kist.

Dien avend slaapt Sjef daar, bij dien ouden Bram, den ronselaar, hij droomt van zijn vader, van het Spokenhof en van Maria.... De herinnering aan Maria verdwijnt, het nieuwe leven eischt hem op. Zij keert terug, wanneer de ‘Pernambuco’ vaart, en de matrozen zingen over de meisjes die zij achterlieten, bij den triller van een harmonica, of de tonen van een fluit, die over de reeling glijden, die zilver zijn als de twinkeling der sterren in den blauwen nacht.... Toen het schip de Vlaamsche kust voorbijvoer, verborg Sjef zich.

Zoo zag hij het huis niet van Maria, noch het Spokenhof, noch den vierkanten toren van Sinte Anna, al stonden de herinneringen, allemaal, scherp als silhouetten, aan den wand van het matrozenkwartier.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken