Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Spokenhof (ca. 1938)

Informatie terzijde

Titelpagina van Spokenhof
Afbeelding van SpokenhofToon afbeelding van titelpagina van Spokenhof

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.19 MB)

Scans (14.97 MB)

XML (0.45 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Spokenhof

(ca. 1938)–Emile Buysse–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 87]
[p. 87]

Dertiende hoofdstuk

Sanne de Zwarte kneedt het deeg van haar brood, dat zij immer zelve bakt. De bakkeet is warm. Op het roode gelaat van Sanne de Zwarte staan pareltjes zweet. In de verte verpoost de zware nagalm der kerkklok, die menschen tot den dienst des Heeren oproept. In gedachten ziet zij ze gaan; de vluchtelingen van de schepen, de vluchtelingen die in hun huizen wonen, of die slapen in de hotels. Allemaal roomschen, zij ziet ze gaan en spiedt naar buiten, door het kleine venster van groenig glas, of Fons van Mullem het erf afgaat.

Zij ziet hem niet. Dubbend op haar vreemden kostganger, die stil geworden is, nadat Sjef wegging, kneedt zij verder. Als het brood in den oven zit, staat Sanne de Zwarte hijgend van vermoeienis een wijle stil.

- 'k Worren oud, zucht zij. Rondziende in de bakkeet of zij niets vergeten heeft, verlangt zij naar koffie en een weinig gezelligheid; ineens beseft zij, hoe alleen zij is.

En, is daar niet een vreemde mensch bij haar in huis? Hij loopt bij haar over den vloer, scharrelt wat op het hof en bemoeit zich met kiekens en konijnen.

Als zij binnengaat, in de kamer, ziet Fons van Mullem verschrikt op. Hij legt zijn hand op het boek waarin hij aan 't lezen was, als om het te verbergen. Het is de Bijbel waarin hij gezocht en gebladerd heeft.

Sanne de Zwarte is een verstandige vrouw, zij doet alsof zij niets gezien heeft van zijn verwarring.

- De Biebel is een schoon boek.

- 'k Weet nie, bazinne, 'k verstaan d'r mij niet aan.

[pagina 88]
[p. 88]

Sanne knikt. - Ajje d'r nie in leest, versta-je 't vaneigen nie.

- Waar staat da' van den Verloren Zoon, bazinne?

Fons van Mullem peinst op Sjef. Sanne komt naar de tafel, zij houdt de eene hand in de zij gedrukt, daar steekt entwat van 't bukken over het kneedsel. Zuchtend zoekt zij den Verloren Zoon. Buiten zingen de boomen, de wind strijkt zoekend door het bijkans kale gewaai der hooge popels en blaast minachtend over de lage tronken rond den waterput.

- Hier-zè, zegt Sanne de Zwarte, zonder meer. Zij verdwijnt in de keuken, zij loopt van de keuken naar de bakkeet en terug, doelloos. Zij wil Van Mullem de geschiedenis van den Verloren Zoon laten lezen.

En hij leest ze. Haperend, half-luidop. Ziende naar de familieportretten aan den wand, weet hij zich in een vremde omgeving, bij vremde menschen, terwijl hij wondere dingen leest in dien Boek van Sanne de Zwarte. Hij had naar de kerke moeten gaan. Hij heeft er niet op gepeinsd. Sjef, dat woord geraakt niet uit zijn gedachten. Als het brood gebakken is - het ligt daar, warm en bruin, en het riekt zoet, als de warme aarde in de lente - komt Sanne de Zwarte bij hem. Fons van Mullem heeft den Bijbel teruggezet op de schouw. Hij is rusteloos geworden.

Aan het verre front daveren de kanonnen. Ge hoort het tot hier. Over den oorlog spreken zij niet, daar spreken zij nooit over. Soms heft de boerin het hoofd op, in den avend, om te luisteren naar het gedreun, dat van het front tot haar komt, over alle landouwen in den nacht heen. Maar zij zwijgt.

Zij peinst: het is een straffe.

Zoover draagt Fons van Mullem's denken niet. Hij vraagt niet naar het waarom der dingen. Alles in de wereld, in zijn leven, valt op

[pagina 89]
[p. 89]

hem neer; hij kan het niet aanvaarden, maar hij kan zich er ook niet tegen verdedigen.

In den nacht luistert hij, staande voor het kleine raam van zijn zolderkamer, ziet hij uit over het land. Daarginder ligt het Vlaanderen waar gevochten wordt.

Eindigt dat nooit? Hoeveel er sneuvelen, weet hij niet. Hij bemoeit zich niet met de vluchtelingen van de kleine stad, noch met de kranten, die schaarsch op Sanne de Zwarte's keukentafel liggen, en waarin zij somtemets leest, met een vermoeienis op het gezicht. Zij staat dichter bij het wereldgebeuren dan dezen Vlaamschen boer. Is hij een boer?

Zij ziet de hunkering in zijn oogen, wanneer hij op het veld schrijdt. Maar zijn gedachten zwenken af, naar het huis in de Kempen, naar zijn vrouw, zijn kind, en naar Sjef. Hij krijgt een brief. In duidelijke letters schrijft Sjef hem, dat hij een goed leven heeft op zee. Het schip vaart naar Zuid-Amerika.

Fons van Mullem hoort dan de stem van zijn moeder, die het liedeke zong over den vaart naar Iseland. Hij kan niet uitleggen, waarom zijn zoon naar zee ging. Als hij er met Sanne over spreekt, zegt zij: - 't Visschersbloed in de famielje.... Daar groeit geen boer uit Sjef, die moe' varen. En gie?

- Ik? zegt Fons van Mullem, - ik? 'k Weet nie bazinne...., de zee is om bange van te zijn.

Maar bemint hij het land? Hij bemint de doelloosheid van het zwankend leven als vluchteling. Een boer is hij niet, een schipper is hij niet.... Niets is hij dan een doolaard, die God niet kent, dan alleen van buiten af, als een wonderbaar iets, dat boven hem staat. Niets van de wereld boezemt hem belang in. Het is, omdat hij vreemd is op deze brokke land en in het huis van een oude,

[pagina 90]
[p. 90]

protestantsche boerin uit Zeeuwsch-Vlaanderen. De oorlog is als het wilde stroomen van een rivier, waarvan hij uit de verte het geruisch hoort, doch waarvan hij niet de wildheid weet, en waarnaar zijn hart niet trekt.

Hij weet niet wat er op zijn oude hof in Dudzeele gebeurt.

Hij spreekt in zichzelf, wanneer hij buiten loopt, over het land, dat zoo dicht bij de grenzen ligt. Hij mijdt de soldaten van het vreemde leger in hun groene uniformen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken