Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Lelu! Lelu! Het lied der vervreemding (1984)

Informatie terzijde

Titelpagina van Lelu! Lelu! Het lied der vervreemding
Afbeelding van Lelu! Lelu! Het lied der vervreemdingToon afbeelding van titelpagina van Lelu! Lelu! Het lied der vervreemding

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.36 MB)

Scans (30.21 MB)

ebook (3.36 MB)

XML (0.99 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

bloemlezing
studie
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Lelu! Lelu! Het lied der vervreemding

(1984)–Edgar Cairo–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[p. 516]

Thans volgt er een der interessantste en mooiste onderdelen van dit boek. Het stukje algemene inleiding hieronder is grotendeels wel makkelijk te volgen, maar hier en daar wordt het wat technisch en zelfs een tikkeltje akademisch. Geen nood: gewoon doorlezen als u denkt dat het te moeilijk is. Het wordt vanzelf duidelijk want er wordt gaandeweg bij herhaling erg veel uitgelegd!

De verzen zelf (liederen en gedichten) verdienen, zeker kwa vertaling, praktisch allemaal een stip. Makkelijk dus.

Kreools-orale verzen (negerpowesie)

Het begon met vooral Europese en Amerikaanse onderzoekers (vergeet onze Cornvalius nou ook weer niet) die onze teksten kwamen bestuderen. Dat wil zeggen: vanuit het oogpunt van folklore studies (denk aan Herskovits met o.a. Suriname Folklore). Daarbij werden teksten meestal alleen als tekst gezien, zonder dat de kontekst als integraal onderdeel erbij werd betrokken. Men zag ze niet als iets waarover ook behoorlijk (en vooral technisch) verantwoording moest worden afgelegd. Dus men zei bijvoorbeeld: ‘Dat is een lied, dat is een verhaal, dat daar is een spreekwoord, woord’, etc.

Maar hoe het allemaal precies zat, hoe de teksten als grotere gehelen funktioneerden, zulks werd niet onderzocht. Daarmee bedoel ik niet zozeer de vraag hoe meerdere liederen of liedteksten in één avondvullend spel bijvoorbeeld waren gerangschikt. Of hoe ze ten opzichte van elkaar funktioneerden. Mijn gedachten gaan uit naar de vergelijking van teksten en tekstgedeelten uit de verschillende traditionele spelen zoals Banja, Laku, Du, Lobi-singi etc. Tevens verwijs ik naar andere grote kulturele gebeurtenissen die op traditionele wijze plaatsvinden.

[p. 517]

Men zou nu kunnen vermoeden dat het mogelijk is een formulering of zelfs formule te vinden die zo'n verschijnsel (of meerdere) in het funktioneren ervan verklaart. Waarmee al die teksten als het ware onder één allesomvattende ‘noemer’ zijn gebracht. Zulks had ook het doel van de onderzoekers moeten zijn.

Hun werk toont uiteraard tekorten van andere aard: punten, komma's, spelling, alles wat bij het schrift hoorde (de geschreven traditie dus) werd via de geest van de blanke en tevens via zíj́n norm die voor zíj́n taal gold onaangepast op ons overgedragen. En zulks terwijl wij een heel andere taal - het Sranan - met een heel andere, om niet te spreken van niet-westerse, achtergrond hadden! (In mijn artikel over winti - zie de literatuuropgave achterin - wijs ik dan ook op ‘het feit dat er via wetenschappelijke geschriften kultuurvervalsing optreedt.’

Dit gebeurde vroeger, maar het geschiedt ook nu, dankzij die ingekankerde westerse optiek die zich ook bij de inheemse auteurs c.q. onderzoekers laat gelden.)

Een ander ingeburgerd tekort is dat men de taal veels te weinig op z'n Afrikaanse merites beschouwt. Zo tref ik, om maar een voorbeeld te geven, in de serie Creole Studies (I t/m VI) van het Instituut van de Algemene Taalwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam, een aantal artikelen over de negertalen van Suriname. Het merkwaardige is niet alleen dat eerder blanken (lof!) zich over deze talen buigen dan zwarten of Surinamers (verwijt!). Dit heeft z'n oorzaken. Er zijn uiteraard nog veel meer studies op het gebied van de kreolentalen, maar het valt op dat zij meestal gebruikmaken van Srananzinnen en -woorden (of konstrukties in het Sarramakkaans etc.) om hun analyses te plegen. Dit is prima. Dan wordt er vergeleken met andere kreolentalen. Ook goed. En dan komen de vele rijen woorden die

[p. 518]

ontleend zouden zijn aan het Engels, het Spaans, het Portugees vooral, het Nederlands... Alle Europese talen komen aan bod. Maar Afrika-in-onze-taal? Ho maar! Er is dus uitgebreid onderzoek op dat gebied door Surinamers zelf nodig!

Een uitzondering op de regel vormt Mark Sebba met zijn hele korte studie van de woordenlijsten in het Papa en het Kumanti (Kromanti), twee rituele, archaïstische ‘geheim’-talen. Deze zouden o.a. door de Boni-negers (Aluku's) zijn gebruikt en door een anonieme persoon op een onbekend tijdstip zijn vervaardigd. (Zie artikel: A note on two Secret Languages of Surinam, Creole Studies IV, Inst. ATW, UvA.) Wel moet gezegd worden dat de auteur dan een onderzoekje doet omdat er een beperkt aantal woorden die Afrikaans lijken (vele) hem worden voorgeschoteld. Dat is dus wezenlijk iets anders dan het Sranan als geheel op z'n Afro-merites gaan beschouwen.

Maar nu nog even over die begintijd-onderzoekers.

Ook ging men meer op eigen gevoel voor systematiek af dan dat men in de behandeling van het onderwerp geschoold was. Men dacht gauw: ‘Dat en dat hoort er niet bij, dat wel, vanaf daar en daar neem ik de dingen op de band, dát gedeelte daar lijkt mij gewoon gepraat... etc’.

Kortom: willekeurig en arbitrair ingrijpen van de onderzoeker die het materiaal bij het vastleggen ervan volkomen kon bepalen en het ook deed!

Er werd dus geen eigen, adekwaat systeem ontworpen voor het vastleggen van onze orale traditie. Dat heeft zich gewroken en zeker niet alleen op het gebied van oppervlakkige verschijnselen zoals bijvoorbeeld spelling.

Niet alleen de samenstelling van het materiaal werd door hen bepaald, maar ook en vooral de manier waarop ernaar werd gekeken, met name door ons.

[p. 519]

Daarmee bedoel ik dat we dit stukje zwarte kultuur vrijwel louter door blanke ogen hebben leren zien.

We leerden het eerst minachten: ‘Wat jullie hebben is niets, wat jullie spreken is takkie takkie!’

Daarna is onze belangstelling, toen die er eenmaal kwam, bepaald niet op een juiste en grondige manier erop gericht geweest.

Desalniettemin mogen we dankbaar zijn voor het voorlopige onderzoeksresultaat dat via een boek als Creole Drum van Lichtveld, Voorhoeve en February (helaas ook weer hier geen fundamentele aanpak), sterk verbeterd is, maar nog niet is wat het zijn moet.

De onderzoekers waren dan ook geen echte ‘literatuurman’ van huis uit. Het werd een bonte stoet van taalkundigen, antropologen etc., of gewoon welwillende priesters en dominees die het literaire bedrijf als bijkomstigheid hadden. Niettemin zijn het lieden wier werk toch wel zeer waardevol mag worden genoemd.

Vanaf het begin kwam er belangstelling voor typen teksten die men genres noemde, en wel in deze zin dat men zinvolle onderscheidingen wenste te maken. Dus deelde men de teksten waarmee men te maken kreeg zonder duidelijke kriteria in naar de vorm of de omstandigheid, de situatie waarin de tekst gebruikt werd.

Zo heette een liedtekst een lied. Maar diezelfde tekst heette ook een odo, een spreekwoord, naar gelang het gebruik ervan.

En in een andere omstandigheid heette diezelfde tekst ineens weer Laku-lied, dus lied bij een Laku-spel. Men noemde en benoemde zonder nauwe omschrijving van de gehanteerde kriteria (die achteraf ook nog onjuist bleken)!

Aldus kwam er geen literair-wetenschappelijke aanpak van. Maar wat is nou werkelijk het kriterium voor ‘lied’? Iets

[p. 520]

wat ooit gezongen is? Of iets wat ooit door muzikanten werd begeleid? Simpele vraag, geweldig moeilijk antwoord. Men wist - tegen beter weten van de breedmondig kakelende koloniaal in - dat een volkstaal als het Sranan wel degelijk een grammatika móest hebben. Alleen: men kende die niet en ging er logischerwijze naar op zoek. Op dat gebied hebben Voorhoeve en Donicie baanbrekend werk verricht. Toch is de vraag zelf naar hoe die grammatika van het Sranan eruit ziet nog niet bevredigend beantwoord. Zelfs nu de methode van de transformationeel-generatieve grammatika erop wordt toegepast.

Maar, zo rijst nu een andere, kapitale vraag, zou de kreoolsorale tekst die voortkwam uit zo'n taal dan geen innerlijke ordening, geen ‘grammatika’ kennen? Dat wil zeggen, zouden de teksten als grote verzameling van zinnen geen eigen tekstgrammatika hebben? Een innerlijke ordening dus, volgens eigen principes, die mogelijk identiek was aan de zinsgrammatika? En als deze er was, hoe zag die er dan uit? In de inleiding van dit boek ben ik reeds ingegaan op het zogeheten esthetisch principe dat bouw en gebruik van de onderhavige orale teksten zou domineren. Met andere woorden: een techniek om als volk zonder schrift binnen het gebeuren van de overlevering teksten sowieso te kunnen maken. En die ook nog zodanig over te dragen van generatie op generatie, dat de traditie daarmee gehandhaafd blijft. Ik praat nieteens over grotere teksthoeveelheden die alleen al een zogenaamde merno-techniek vereisen. Bij zulke technieken ontwikkelt de gebruiker als het ware strategieën om een aantal dingen, liefst een heleboel, te kunnen onthouden en te reproduceren. En dat, zonder dat echt alle feiten onthouden worden.

Vraag: hoe zouden de orale vertellers al die honderden ver-

[p. 521]

halen, liederen, odo's etc., al die teksten plus hun funkties hebben kunnen onthouden?

 

Er is, zo zijn mijn bevindingen, wel degelijk een regelsysteem voor het scheppen, herscheppen en het tegelijk voordragen van onze orale teksten, en dat alles altijd binnen het traditionele gebeuren.

Stel: er is een godsdienstig ritueel, een medicijnman schept een tekst, hij gebruikt scheppingsregels (produktieprincipe(s)) en houdt zich ook aan omgangsregels (performanceprincipe(s)) binnen die situatie (ritueel) voor wat die tekst betreft.

Het principe, het esthetische uitgangspunt voor tekstbouw en -voordracht is dat elk ding bestaat uit minimaal twee gelijke, dan wel gelijkwaardige en altijd op één of andere wijze (zichtbaar of niet zichtbaar) aan elkaar gekoppelde elementen, of liever gezegd: kernen.

Een ‘twee-systeem’ dus, binair. Een stelsel van kontrasten, zoals eerder gesteld. Maar zelfs dat is nog niet voldoende, aangezien er wel overal op de wereld kontrasten en tweeledige dingen voorkomen.

Men moet ook laten zien hoe zo'n systeem werkt. Bovendien moet men zeggen wat er zo typerend aan is, juist voor deze kreools-orale literatuur.

Eén ding alvast, om te onthouden: we weten gewoonlijk niet hoe je zo'n tekst maakt of hoe die in je hoofd ontstaat. Althans, we weten dat je als orale mens normaliter niet bewust te werk gaat. En al weten we het fijne er niet van, we weten verdomd goed wanneer iemand een tekst maakt die ‘niet goed’ is, al denken we nooit aan zoiets als een regelsysteem.

Ontwikkeld taal- en tekstgevoel bij de sprekers van díe taal dus, kenmerkend voor díe specifieke traditie.

[p. 522]

Er is veel veranderd in pakweg de laatste 30 jaar in Suriname. We zijn eigenlijk in de post-orale periode terechtgekomen, waarbij (om een voorbeeld te noemen) men de geërfde teksten klakkeloos gebruikt en men nauwelijks nog over de vaardigheid beschikt om een orale tekst uit de mouw te schudden.

Dat wil zeggen: die ‘oraalzuiver’ te bouwen. Dus met volledige beheersing van de orale techniek. En vooral niet enkel uit het hoofd geleerd op te zeggen, voor zover we dat ook nog voor elkaar krijgen.

Wat er is wordt dan niet meer op echt traditionele wijze gebruikt, maar verstart vanuit de behoefte die wij hebben ons kultuureigendom te handhaven. En aldus als moderne mens handelend denken we dat we het precies doen zoals vroeger. Maar welke modern opgevoede stadsmens, zelfs plantagemens van tegenwoordig, wil mij staan vertellen dat hij net zo oraal-zuiver met zijn teksten omgaat als een (bos)neger van pakweg rond de eeuwwisseling? Veranderde tijd, kultuur, leef- en vooral denkwijze dus! En daarom ook totaal gewijzigde blik op én beleving van de traditie. Toch is er, ook in het geval Suriname, een zekere blijvende band met het verleden, waarvan men de wisselwerking ondervindt.

Helaas is het zo dat wij, met name zwarte Surinamers, mede door slavernij, onderwerping en aangeleerde verwerping van zwartemans kunst & kunde, een achterstand hebben in het analyseren van het eigene. Zo hebben we nog nooit een diepgaande studie gemaakt van onze eigen kultuurwereld die toch mocht worden gezien als een heuse bestaansfilosofie.

Vanuit míjn jeugd, míjn groei ín een orale omgeving, waarbij ik ruimschoots kans kreeg (ondanks de hebi, de doem, van het Negerhuis) om de orale stof volkomen onbewust

[p. 523]

te leren, heb ik mijn inzichten kunnen ontwikkelen. Niet dat alleen. Nauw kontakt met studiemateriaal heeft voor het verdere gezorgd. En niet op de laatste plaats het schrijverschap van mij als ‘blakaman die negerachtigheden sterk beoefent’.

Het is vanuit deze geest dat ik de volgende teksten (verspreid over romans, toneelspelen en uiteraard de gedichtenbundels zelf) hier als een eenheid te bieden heb. Lelu! Lelu!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken