Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dertiende (3 delen) (1857)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dertiende (3 delen)
Afbeelding van De dertiende (3 delen)Toon afbeelding van titelpagina van De dertiende (3 delen)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.26 MB)

ebook (4.52 MB)

XML (1.40 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dertiende (3 delen)

(1857)–Elise van Calcar–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 263]
[p. 263]

XXV.
Trieneke's harteleed.

Het was nog in ons eerste studiejaar toen wouter cabret bij ons aanhield om hem in de vacantie naar Lijsterbosch te vergezellen. Bram alleen nam zijn aanbod aan, en ik dacht hen te zien, als ik eenige dagen bij primus zou slijten. Bram betuigde echter zoo nieuwsgierig naar dien kluizenaar te zijn, dat wij besloten om te zamen naar hem toe te trekken.

Vergeefs had ik mijn vriend een levendig beeld van zijne wijze van zijn trachten te malen - de werkelijkheid ging zelfs nog mijne herinnering te boven.

Primus zag er uit als een oud man, zoo kaal was zijn kruin geworden - en de veel te lange haren van het kransje dat hem restte, zwierden verwilderd om zijn vermoeid gelaat. Zijn baard stond als stoppels om zijn magere kaken, en hij scheen nu maar voor goed met water en zeep afgedaan te hebben. Een rafelende zwarte das zat in tallooze kreukels om zijn hals gedraaid, terwijl er een tip voorbij zijn oor hing, over den glimmerigen kraag, van een heel eng, heel vet

[pagina 264]
[p. 264]

chamber-cloakje. Een grijze pantalon, die eenmaal vermoedelijk zwart kon geweest zijn - met kale kniën, stond in behoorlijke overeenstemming met de graauwe Yslandsche sokken, die onder de korte naauwepijpen zigtbaar waren, zoover zulks toegelaten werd door een paar oude lederen pantoffels, die zeker geen heugenis meer van schoensmeer konden dragen, daar ze meer rood dan iets anders waren.

- Och verarmde broeder! dacht ik - wat moet er van u toch komen! Is dat nu zijn aanzijn genieten? - Is dat nu leven als een model-mensch, zoo als een leeraar behoort te zijn.... En toch heette hij ons zoo hartelijk en genoeglijk welkom, alsof hij het geluk in eigen persoon geweest ware.

Hoe verbaasd staarde bram in het huis van den natuurvorscher rond; en toch trok het origineele van dit type hem zoo magtig aan, dat het hem over alles heenzette, wat anders zoo sterk tegen zijn verfijnden smaak aandruischen moest. Mijn jonge gastronoom beet dan ook zoo lustig in het transige spek, alsof hij pâté de foie gras had voor zich gehad, en verslond de groene salade, die ons schier in haar natuurstaat werd voorgezet, als was hij gewoon er altijd aldus in te grazen. Dit vermaakte mij niet weinig, en trieneke scheen het ook vrij wel met dien heer te kunnen vinden ‘die de vrolijkheid in huis had gebragt’ - gelijk zij zeide - ‘en den dominé wel weer wat opmonteren zou.’

- Wat ben ik toch blij dat de dominé geen jufvrouwen meer neemt, zei ze, des anderendaags mij tot een vertrouwelijk onderhoud bij mijn mouw pakkende in den gang. Och, als de oude mevrouw alles eens wist - zij zou wat oogen opslaan over die twee juffers, die

[pagina 265]
[p. 265]

zij hier heen gezonden heeft... Zeker uit bestwil voor Dominé - maar!

- Hoe dat zoo, trieneke? - vroeg ik onnoozel.

- Wel, die regeerden hier dat het schande was! Zij stelden den man de wetten alsof hij geen heer en meester in huis meer mogt zijn. Wij hebben er nu twee gehad: een korte en een lange - maar allebei even hoovaardig. Trieneke werd maar achteraf geschoven. Trieneke kon niets goeds meer doen. Dat viel mij bitter hard rob - jonge heer, wil ik zeggen - Dat was een dure huishouding! dat was een bereddering! Zij at er dubbel van, die dame, en wij niet enkel. De dominé kon niet meer eten zoo laat als hij wilde! - O heere neen! Als die klok sloeg moest hij afkomen, zoo goed was hij niet, en eten ook. - Dat is hij bij mij anders gewend! Zoo ook met opstaan en naar bed gaan - de eene jufvrouw spookte heel vroeg op, de andere was laat in de weêr. De korte redderde en waschte altijd; zij zou den dominé arm gemaakt hebben, al was het enkel aan zeep en stijfsel. Eens heeft ze mij zelfs gedwongen de studeerkamer schoon te maken, toen dominé een paar dagen van huis was. Ik wist wel dat er iets zwaaijen zou! O wat de dominé te werk ging, toen hij daar zijn tafel met papieren vond opgeruimd! zijn glazen gewasschen! zijn boeken afgestofd! - Wat die arme man daar een bitter hartzeer van gehad heeft! - Dat zou trieneke hem nooit aangedaan hebben - neen - ik nooit - dat wist hij ook wel....

- En de lange? - vroeg ik belangstellend - wist gij het daar beter meê te stellen?

- Ja, maar dat is een veel te lange geschiedenis!

[pagina 266]
[p. 266]

jonge heer rob - dan moet ge eens bij mij in de keuken komen.

Ik verkoos dit onderhoud echter liever in de open lucht te houden - en wel op de plaats achter het huis. De groote paarsche steenen waren met mos overgroend en het gras kon gehooid worden in de paden, die ik pleeg te harken. De rozen waren ontaard en tot hare wilde natuur wedergekeerd en paardebloemen en distels bloeiden, waar ik mijne stekken van geraniums en fuchsias kweekte! - De heg stond ruig en verwilderd als een ongenaakbaar doornbosch.... O primus, primus! - vriend der natuur!.....

- De lange! - riep trieneke nu luider sprekende en mij uit mijne mijmering wekkende - de lange - ja die wist het wel! En trieneke scheen naar haar geheimzinnig gebaar en het knijpen met hare oogen te oordeelen, te wachten dat ik het ook zou weten. De zaak was mij echter ver van duidelijk en ik vroeg wat die lange dan toch had geweten.

- Nu ja! men kan alles zoo niet zeggen zonder spreken - je vat de kneep. Ze wist het wel. - Ik bleef al even dom.

- Zij had een oogje! - fluisterde trieneke met een schorre stem digt op mijn oor.

- Maar één oog? - zei ik met een geveinsd medelijden.

- Ach neen, wel deugdelijk twee kijkers - maar ze had een oogje? - begrijp je niet waar ik heen wil? - voel je wel op wien?...

- Ah zoo - op mijn broer toch niet?

- Net - riep zij stampvoetend in de rondte zwaaijende. - Net geraden! - Op niemand anders!

[pagina 267]
[p. 267]

- Maar hoe weet ge dat?

- Wel jongeheer! - Trieneke is dom in de boeken - maar zij is toch niet gek! - Waarom zou zij zich anders zoo hebben opgedrild op een dorp, waar niemand van haarsgelijke is? - En dan, waarom zou ze al die vreemde dingen gekookt, gebakken en gebraden hebben, waarvan ik nooit in de wereld gehoord heb?

Ik kon mijn lach niet bedwingen op het denkbeeld dat het hart van primus, die nooit wist wat hij at - met gebak of gebraad was belegerd geworden, en men hem met zijden lintjes en byouteriën had pogen te verstrikken.

- Ja, maar dat was het nog niet alles - zei trieneke, weer nader bij mij tredende en zacht fluisterend, zooveel haar heesche stem het toeliet - dominé is dat snoepen zoo niet gewend - en hij werd dood ziek. - Wie zou hem nu oppassen? - Trieneke, meent gij? - die hem altijd zijn camille gebragt had, als hij kou had gevat? - Ja wel! - Trieneke mogt niet eens op de kamer komen... Rob! - net zoo min als Hector, dat trouwe beest - Dat gaf maar vlooijen - zei ze. - Het arme dier zocht zijn troost dan maar bij mij in de keuken, en zoo hadden wij heul aan elkander. Ik mogt dan niet eens binnenkomen - ik, die nu al zoo veel jaren Dominés bed heb geschud, en net weet hoe hij zijn kussens gewend is - want uw moeder heeft het mij zelve geleerd jongeheer - en dat wou zij mij nu nog beter beduiden! - Maar ik antwoordde: neen jufvrouw! zijn eigen moeder heeft het mij zóó en zóó voorgedaan en zóó doe ik het altijd, en zóó zal ik het blijven doen - want dat is een vrouw, zoo zijn

[pagina 268]
[p. 268]

er geen meer - en die heeft het mij geleerd. - O rob! ik heb wat geschreid in die dagen! - Eindelijk liep het al te hoog! - En als zij mij weer eens aan de deur wilde afschepen: - riep ik, zoo hard ik kon door mijn tranen heen:

- Dominé, wat heb ik toch misdaan! dat ik u nu in vier dagen niet heb mogen zien of toespreken... wat heb ik arm schaap toch gedaan!

- Och trieneke, zei de lieve man, ik ben blij dat ge komt, goede ziel - ik leg zoo naar - help mij toch eens. - Dat deed mij goed aan mijn hart. - Zij ging van spijt de kamer af, en ik nam het gaauw waar om te zeggen: - Dominé als ge mij wilt houden, moet ge haar wegzenden. Dat moest van mijn hart af. De dominé zeide:

- Trieneke - daar zullen wij later eens over praten, goede trouwe ziel - dat zeide hij - wees maar tevreden. - Toen was mijn hart weer gerust. - En naauwelijks waren wij drie maanden verder of zij kon vertrekken. Rob... wat ik je zeg.....

Hoeveel belangstelling de ruwe gehechtheid van dit plompe schepsel mij ook inboezemde, beklaagde ik toch de huishoudster, die met zulk een verwende dienstmaagd moest zien om te springen, die geen mededinging gedoogen kon. Maar nog meer beklaagde ik mijn broeder, die geen andere levensgezellen had dan zijn trieneke, zijne honden, insekten en infusoriën.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken