Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dertiende (3 delen) (1857)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dertiende (3 delen)
Afbeelding van De dertiende (3 delen)Toon afbeelding van titelpagina van De dertiende (3 delen)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.26 MB)

ebook (4.52 MB)

XML (1.40 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dertiende (3 delen)

(1857)–Elise van Calcar–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 243]
[p. 243]

XX.
Valsche positie.

Het was stil en treurig in de ouderlijke woning. De piano bleef gesloten, er werd niet meer gezongen. Mijn vader was zachter en geduldiger dan ooit in den huiselijken omgang; maar na de eerste hevige uitstortingen van overweldigende smart, was hij tot zijn oud systeem van insperring van gevoel terug gekeerd en menigeen was verwonderd, dat hij zoo ongevoelig kon zijn bij zulk een zwaar verlies. Wij huisgenooten wisten beter. Kwam hij onze gesprekken over den ontslapene soms ruw afbreken, 't was omdat hij vreesde zijne zelfbeheersching te verliezen en door zijn gevoel weggesleept te zullen worden. Ik had nanny niet weder gezien na mijn ongelukkige ontmoeting met bram. Zij had mij aan het sterfbed van leo zwijgend omhelsd, maar nooit weer van hem gesproken. Ik wist dat hij nog altijd lijdende bleef- en dit was mij een verborgen harteleed. Zij sprak veel over leo - ook mijne moeder haalde telkens van hem op, als vader er

[pagina 244]
[p. 244]

niet bij was, en het scheen dat vooral zijne beminnelijke kindschheid thans met frissche levendigheid voor haar geest herrees en met een innerlijk welbehagen onthaalde zij ons gedurig op de bijzonderheden van zijne kinderdagen. Zij sprak steeds van hem als van een afwezige, maar nooit als van een die voor ons verloren was. Het vroom gemoed der teedere moeder scheen zich nog meer naar boven te verheffen, sinds deze stemme Gods tot ons huis was gekomen en zij een van hare dierbaren in den Hemel had. Zij sprak nu ook dikwijls van haar eigen ‘afreis’, gelijk zij het noemde, want zij had zeer tegen het woord ‘dood.’

Hoewel nog altijd bedrijvig als voorheen begonnen bij hare zestig jaren, hare levendigheid en vlugheid af te nemen, en hare gezondheid was op verre na niet vast meer; doch nooit was zij te bewegen om haar kamer te houden en meer rust te nemen. Altijd bleef zij in het gezellige huisvertrek op haar oude plekje presideren, en met hare stille vriendelijkheid elk huisgenoot verkwikken. Zoo zat zij daar dan ook weder tegen het vallen van den avond. Het zal een maand na den dood mijns broeders zijn geweest. Vader trad binnen en wendde zich tot mij. Er lag vaderlijke goedheid op zijn gelaat. Hij scheen alle vooroordeel te hebben afgelegd en zeide zonder eenigen zweem van verwijt of ergernis:

- Robbert - ik heb ernstig over u nagedacht - en hoe ik uwe positie ook beschouw - onder welk licht ik uwe vooruitzigten ook stel - ik blijf er bij, dat gij moest aanknoopen wat er is afgebroken en voortgaan waar gij zijt blijven stilstaan. Ik heb onderzoek

[pagina 245]
[p. 245]

gedaan naar uw verleden - ik heb de gezindheden uwer professoren ten uwen opzigte uitgevorscht - en ik heb alle reden om u te bemoedigen dat alles teregt komen zal, zoo gij terugkeert naar Leyden.

Ik durfde niet bekennen dat ik nog liever soldaat zou worden dan naar Leyden gaan en bleef zwijgend voor mij zien met een diepen zucht. - Mijne moeder voelde dit en vroeg schroomvallig:

- Is het onvermijdelijk dat hij juist naar Leyden moet gaan, zou hij elders....

Een misnoegde trek kwam op mijns vaders gelaat, terwijl hij dezelfde bedenking ook op mijn tronie las.

- Gij moet u geheel overwinnen - of gij moet er niet aan beginnen - hervatte hij ietwat scherper - gaat gij uwe zwakheid een duim gronds gunnen - zij zal u geheel overmeesteren.

Ik voelde dat dit al te waar was en daarom bleef ik een beklemmend zwijgen bewaren, terwijl mijn vader met het oog op mijne moeder zeide:

- Ik heb het uiterste beproefd, zelfs aanvraag gedaan om van een openlijke promotie ontslagen te worden - doch dit mogt niet worden toegestaan. Doch overigens kan ik u verzekeren, dat men u de terugkeer zoo gemakkelijk mogelijk maken wil - mits gij keert - Wilt gij dat?

Wat zou ik antwoorden! - De oogen mijner ouders rustten vol verlangen op mij. Zij begeerden dat ik het zou willen. Ik overreedde mij dat ik het ook wilde. Ik durfde mij noch hen immers niet belijden, waarom ik het niet wilde. Het was het verstandigste wat ik doen kon - dit wist ik wel. - Het was ook het beste tegenover mijne ouders

[pagina 246]
[p. 246]

zoowel als voor mijn eigen maatschappelijke toekomst. Ik zeide dus dat ik het doen zou en mijn vader gaf er mij de hand op; mijne moeder kuste mij met tranen in de oogen - en toch voelde ik mij niet vrolijk, niet verruimd en moedig onder dit besluit, omdat ik niet zeker was van mijn willen. Doch ik huiverde om voor mij zelven rekenschap af te leggen van die pijnlijke stemming. O dat ik het gedaan hadde. - O dat elk het dede, die met weêrzin een weg betreedt waarin hij niet door volledige overtuiging voortgaat. Het valsche van mijne positie, de disharmonie van mijn innerlijk zijn met mijne uiterlijke daden werd mij niet duidelijk, en ik misleidde mij zelven zoo goed als mijne betrekkingen. Ieder juichte mijn besluit toe, elk verzekerde mij dat ik in den regten weg trad - maar geene dezer wogen mijne krachten of peilden mijn moed. Ik liet mij intusschen opwinden tot ik mij ten laatste zeker geloofde van mijn wil - en ik maakte mij gereed om met jordins nog eens vrij wat te repeteren en mij tot het examen op nieuw voor te bereiden.

 

Doch zoo valsch als mijne verhouding was tegenover mijne betrekkingen, even bedriegelijk was zij tot mijnen God. De omgang met den vromen leo had zekeren invloed op mij geoefend. Zijne beminnelijke eigenschappen, zijne hemelsgezindheid, zijne reinheid, liefde en geduld - geheel die belangwekkende persoonlijkheid had mijne verbeelding sterker nog getroffen dan mijn hart. Mijne rede zeide mij dat hij een goede keuze gedaan had, dat hij zoo voortreffelijk was uit kracht zijner zuivere beginselen van godsvrucht,

[pagina 247]
[p. 247]

uit een levendig geloof en eene warme liefde. Dit te begrijpen was echter geheel iets anders dan het insgelijks te bezitten. Mijne verbeelding verwarde dit echter al spoedig. Ik voelde mij overwonnen door het schoone, gestreeld door het bekoorlijke van zulk een edelaardigheid - en onwillekeurig werd ik medegevoerd en opgeheven tot zijn gedachtenkring, tot zijne gevoelens over de godsdienst en den mensch, zonder dat ik tot de diepe ervaring doordrong, die dit alles leven en werkelijkheid gaf in leo's vrome ziel. Zonder dat ik den weg insloeg en doorliep, dien hij betreden had, plaatste ik mij allengs met hem op eene lijn, omdat ik instemde met zijne zienswijze en vele zijner werkzaamheden deelde. Zoo pronkte mijn arm hart zich op met een waan van geloof en godsvrucht - zoo eigende ik mij toe wat het mijne niet was - en liep een wijle tijds met hem mede, zweefde soms zelfs met hem hemelwaarts - maar helaas niet door eigen begeerte of levenskracht, maar gedragen op de sterkte zijner wieken, medegesleept in de bezieling van zijn geloof en zijne liefde. Tot zoo geringen prijs, met zoo luttele inspanning had ik mij een luchtig gebouwtje van godsvrucht opgetrokken, waarin mijn ijdel gemoed zich zeer behaaglijk en volkomen zeker begon te wanen. Mijne bewondering voor leo had mij een navolger gemaakt van de vruchten zijns geloofs, zonder dat ik naar de bronnen onderzocht had. Zijn vrede, zijne hoop, zijn vertrouwen eigende ik mij toe - maar ik had niet naar de eerste bronwel van zijn innerlijk leven gevraagd.

Mijn zedelijk gevoel behaagde zich in dat stille aan deugd en goede werken gewijde leven; mijn zin voor

[pagina 248]
[p. 248]

het schoone en verhevene genoot al het poëtische van leo's edele en grootsche opvatting van het leven en den dood, onze bestemming en de eeuwigheid. Ik verbeeldde mij, even als hij, den dood niet te vreezen - de eeuwige goederen voor altijd boven stof en tijd gekozen te hebben en mijn lot met een onbepaald vertrouwen in Gods vaderhand te stellen.....

Doch naauwelijks had leo mijne zijde verlaten of de veerkracht zakte, de ijver verkoelde, de hemelzin daalde, de liefde verflaauwde, het geloof wankelde - De kwijnende plant van mijn inwendig leven kreeg geen voedsel meer van buiten, zij moest op eigen sappen leven, door eigen groeikracht zich opheffen en vast worden. - Helaas zij had geen wortel - het was slechts een afgeplukte tak, die een wijle tijds bloeide, zoolang zij dagelijks werd begoten, maar die geen leven had in zich zelve - geen wortelen om zich zelve uit den moederschoot der aarde te blijven voeden. Mijn eigenliefde belette mij intusschen dit te doorzien - wie zou er mij van overtuigen. Sprak ik niet als een geloovig Christen, ijverde ik niet als een wakker strijder voor regt en waarheid, leefde ik niet onberispelijk voor het oog der menschen, ja wat meer is, sprak mijn eigen geweten mij niet vrij? - Had ik geen vrede met God door jezus christus, die mij al mijne zonden vergeven zou? Was ik niet rijk en verrijkt geen dings gebrek hebbende? En ziet - ik was arm, blind en naakt - versierd met een ijdelen waan, steunende op ingebeelde goederen - misleidde ik mij zelven grootelijks. En wie of wat zou dien blinddoek van mijn verbijsterde oogen rukken - wie of wat zou mij wakker schudden uit dit vreeselijke zelfbedrog? -

[pagina 249]
[p. 249]

Geen menschenhand is zoo magtig, zoo getrouw - geen menschenoog ziet zoo diep in de schuilhoeken onzer kranke harten - daar is maar één vriend. - Kenner des harten is zijn naam - die dat vermag.

Dan laat Hij de stormen toe dat zij opsteken en de watervloeden dat zij losbarsten en beproeven het gebouw onzes geloofs of het op den rots der eeuwen of op een zandgrond is gebouwd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken