Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Uit het leven voor het leven. Deel 1 (1875)

Informatie terzijde

Titelpagina van Uit het leven voor het leven. Deel 1
Afbeelding van Uit het leven voor het leven. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Uit het leven voor het leven. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.53 MB)

Scans (4.00 MB)

ebook (3.08 MB)

XML (0.56 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Uit het leven voor het leven. Deel 1

(1875)–Elise van Calcar–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 114]
[p. 114]

Uit den mond der jonge kinderen.

De zondagsklokken galmen melodisch in de frissche morgenlucht over de stad, en de kerkgangers maken hun berekening om op het juiste tijdstip gereed te kunnen zijn, terwijl andere lieden dat geluid nauwelijks opmerken of het zich in het minst niet schijnen aan te trekken.

Zoo gaat het den jongen dokter G., die in zijn luchtig huisjasje aan zijn schrijftafel zich geinstalleerd heeft, om boek te houden en te lezen en verder te laten luiden wat luiden wil. Voor hem klinkt die metalen roepstem niet. Moet hij niet de gansche week door vroegtijdig het huis verlaten en voor iedereen gereed staan, die hem over allerlei reëele en ingebeelde kwalen wenscht te raadplegen? Dit is nu eens zijn tijd, de klokken mogen luiden zoo hard zij willen.

Toch is hij niet zoo geheel in zijn werk verdiept; hij neemt het voor 't minst nog zoo ernstig niet op, of de ‘springende gedichtjes’, die in het nevenvertrek gekleed worden, huppelen bij wijlen eens even naar hem toe of kijken lachend door een reetje van de deur

[pagina 115]
[p. 115]

om een kushand op te vangen. De jeugdige Mama heeft handen vol werk gehad met het kindermeisje, om de kleine jolige groep in de zondagskleêren te helpen, en nu maakt zij zich gereed om ter kerk te gaan; want voor haar hadden de zondagsklokken een welluidende stem, die haar opwekte en opriep om op te zien naarden hooge en te midden van de nietigheden van dit vluchtige leven aan een hooger bestemming te denken met een heerlijk en verheffend voorgevoel.

Het was haar eene stille smart, dat haar echtvriend, dien zij overal zoo gaarne aan hare zijde zag, alleen in het huis des gebeds haar nooit verzelde; maar zij bleef bij hare vaste gewoonte volharden om regelmatig ter kerke te gaan, zonder hem daarom ooit om zijn te huis blijven lastig te vallen.

Terwijl zij nog even de laatste hand aan haar toilet legt, dribbelt haar oudste meisje om haar heen en zegt eensklaps, haar smeekend met beide armpjes omvattend:

‘Mamaatje lief, wanneer mag ik dan toch eens met u meê naar de kerk?’

‘O, nog lang niet!’ roept een bijdehandte dreumes, die een jaar jonger is, ‘dan moet je nog wel vier maal jarig worden; is het niet, mama?’

‘Neen,’ herneemt de andere, ‘dat geloof ik niet, want ik kan heel lang stil zitten. Ik heb verleden week nog het orgel hooren spelen; toen zat ik ook heel stil naar de engeltjes te kijken, die rondom het orgel staan, met opgeheven vleugeltjes; ik vond het er wat mooi en pleizierig.’

‘Ja, maar dat is heel iets anders als des Zondags,’

[pagina 116]
[p. 116]

antwoordde de moeder, ‘als er gebeden en gelezen en gezongen wordt, en als er van den goeden God en van den hemel wordt gesproken; gij zoudt u vervelen.’

‘O neen, mama, ik verveel mij nooit als u ons daarvan vertelt; en zitten wij dan niet stil als muisjes?’

‘Ja, dat doet ge, maar gij zoudt toch niet begrijpen wat daar in de kerk gesproken wordt; en daarom moet ge wachten tot gij grooter en vooral verstandiger zijt geworden. Ik verlang ook zelf hartelijk mijne meisjes aan mijne zijde te hebben; dat zal veel aangenamer voor mij zijn dan altoos alleen te gaan.’

Onwillekeurig ontsnapte haar een zucht en vlogen hare blikken naar den dokter, dien zij door de half open staande deur, in zijn armstoel geleund, dood op zijn gemak zag zitten rooken met een tijdschrift in de hand.

Of de kleine Anna moeders oogen volgde, of het kinderhart sympathetisch het leed van de moeder voelde, maar plotseling vliegt het kind weêr de moeder in de armen. Men kan het haar duidelijk aanzien dat haar daar iets vreemds in de gedachte kwam, want met een hoogen blos vroeg zij, ter sluiks naar den dokter kijkende:

‘Maar papa dan? waarom gaat hij niet met u mede?’

‘Wel neen,’ zei de tweede snapster, ‘mannen gaan immers nooit naar de kerk; die mogen ook niet.’

‘Is dat waar, mama? Waarom mogen de mannen niet naar de kerk? Wil onze lieve Heer dat niet hebben? Houdt onze lieve Heer niet van de papa's, mama?’

Met al deze vragen dreven de kleine kleuters mama niet weinig in de engte, en zij antwoordde bedremmeld:

‘O ja wel, lieve kinderen, ja wel; maar de papa's...

[pagina 117]
[p. 117]

ziet ge... de papa's... hebben het soms erg druk... en dan...’

‘Hm! Hm!’ klonk het nu uit de studeerkamer - ‘hm! beste vrouw, ik zou heden wel met u mede kunnen gaan, mits gij twee minuten op mij wilt wachten,’ riep de dokter, opspringende en zijn schrijftafel sluitend.

‘Wel vijf en tien minuten,’ antwoordde de jonge vrouw, zonderling verrast, ‘en zoolang tot gij geread zijt.’

In een oogwenk was de dokter gekleed, omarmde zijne kleine lievelingen en bood zijn vrouw den arm, om haar voor de eerste maal na hun trouwdag naar de kerk te vergezellen.

Zij was onthutst en durfde over dit verschijnsel niets vragen. De dokter scheen ook liever niets te zeggen over zijn snel besluit. Zij spraken over het mooie weder en de zoele lucht, tot zij in de kerk door de plaatsbewaarster gescheiden werden.

Mevrouw G. betrapte zich onder de preek gedurig op eenige afdwaling van gedachten, en zij zag telkens die onschuldige engelenkopjes van hare kleintjes voor zich, die met de onnoozelheid van hare rozenlipjes zulk een groote overwinning behaald hadden.

Bij de deur der kerk zag zij den dokter staan; zij bespiedde de uitdrukking van zijn welbekende trekken al uit de verte. ‘'t Schijnt hem nog al goed bevallen,’ dacht ze met hoop; ‘hij ziet er zoo tevreden uit.’ En toen zij weêr aan zijn arm huiswaarts keerde, kon zij het toch niet laten eens te vorschen, of hij eenige voldoening van zijn kerkgang had.

[pagina 118]
[p. 118]

‘Ik moet bekennen,’ antwoordde hij glimlachend, ‘dat ik zeer slecht geluisterd heb naar de preek, want ik had heel wat tot mij zelf te preeken over den tekst, dien mijn kleine kinderen mij te verwerken medegegeven hebben. Ik voelde dat er op die onschuldige lipjes een hooge waarheid, een scherpe bestraffing zweefde, en ik ging om hunnentwil mede; ik geloof dat ik het aan hen verplicht ben. Gij kent mij genoeg om te weten dat ik niet ongodsdienstig ben; maar ik ben het kerkgaan ontwend. Als student schaft men dat af, uit bluf, om bewijs van zijn verheven standpunt te geven, en later heeft men gewoonten aangenomen, die men liever niet opoffert, en men wil niet voor een kwezel aangeschreven staan. Maar nu ik daar in die bank ter zijde van u stond, keek ik langs mijn hoed heen, naar u. Ik zag u het hoofdje zoo ootmoedig en eerbiedig buigen, ik las op uw vroom gelaat wat er in uw ziel omging, ik voelde dat gij voor mij en voor onze kinderen uwe vurigste wenschen tot God opzondt, en ik had wel aan uwe zijde willen knielen, als ik zoo had kunnen bidden als gij.’

Sedert zag men dokter G. tot in zijn hoogen ouderdom, hoe druk zijn praktijk ook zijn mocht, zoo geregeld mogelijk met zijn gezin ter kerk gaan, en zoo vaak hij het voorval vertelde dat hem van zijn onverschillig aanwendsel terugbracht, betuigde hij tevens hoe gelukkig hij zich gevoelde tot de eerbiedwaardige gewoonten zijner ouders te zijn wedergekeerd, waarin hun zegen nog scheen te rusten op heel zijn huis.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken