| |
| |
| |
Hans Verhagen
Hans Verhagen, in 1939 te Vlissingen geboren, publiceerde tot dusver de plaquette Anatomie van een Noorman. Bovendien werd de aandacht van poëzie-minnend Nederland geboeid door zijn poëzie-cyklussen Het Nieuwe Zeeland, verschenen in Gard Sivik en Cyclus naar mijn ziektebeeld, opgenomen in Randstad 3. Andere gedichten van hem verschenen in Podium. Dit najaar (1963) verschijnt zijn bundel Rozen & motoren (7 cyklussen naar nu). In voorbereiding is ‘een journalistiek werkje’ De jeugd van tegenwoordig. Hij is als redakteur-binnenland verbonden aan de Haagse Post, nadat hij o.a. bij de Provinciale Zeeuwse Courant en het Algemeen Dagblad werkzaam is geweest. Hij maakt deel uit van de redaktiegroep van Gard Sivik.
| |
| |
| |
| |
| |
Genocide
Met een rode broek, rode schoenen, rood hemd, rode nagels,
Onder de laarzen door, onder de bliksemschichten door,
Kortom: leren kijken & praten als een kind
Eerste strategische lessen: elke toekomst draagt zijn
elke levenshouding heeft zijn haarinplant, elke etc.
Zo draag je, maar niet heus, de verantwoordelijkheid
Norman Gommert Verhagen, geboren
30-7-'61 10 u. 55, zoon van
Hans Verhagen & Conny Tavenier
| |
| |
De eerste straten waden door de zeestraten,
de eerste soldaten op weg naar hun werk
Elke tijdgenoot kan tegen je getuigen,
kanonnen liegen niet in een handpalm
1 handtekening, & je lichaam blijft intakt, daarvoor
hebben we onze apparatuur
Onze band is de lopende band
De band loopt, tijdgenoot, & onder een stralende hemel
1 handtekening, & u inclusief 16 zware machines
leren leven als een paardekracht
Je wereld een broeinest, krioelend, & erotisch
tandbederf in een vreemd lichaam
De signalen v.h. organisme...
Je werkelijkheid voltrekt zich aan een sigaret
Je eerste geweertje & je laatste konflikt
| |
| |
Een gevoel in toga: dapper sterven of in leven blijven,
Niet tot ontbinding overgaan
Met liefde, kaartspel & kanker worden de uren gedood
Met een rode broek, rode schoenen, rood hemd, rode nagels,
| |
| |
| |
| |
| |
| |
Binnenkort verschijnt je eerste grote bundel met zeven cyklussen. Opmerkelijk is, dat jij als dichter typisch een soort oeuvre-bouwer bent: in één cyklus maak je een bepaalde fase door - in de volgende ben je weer een stap verder, en met iets anders bezig.
Elke cyklus draait om een bepaald idee, die ik poëtisch uitdiep. Zodoende lokt het ene gedicht het andere uit, terwijl die gedichten meestal toch afgeronde gehelen zijn.
Mijn leven staat er niet los van: het is dus zo, dat ik juist waarneem en ervaar wat met die ideeën (als kanker, beschaving, kommunikatie, euthanasie, hun oorzaken en gevolgen in het menselijk bestaan) te maken heeft. Cornelis Bastiaan Vaandrager daarentegen wordt ergens door getroffen, gaat daarover denken en er iets mee doen. Vandaar dat zijn poëzie dichter bij proza staat dan de mijne, nuchterder en, hoe goed ook, minder diepgaand lijkt.
De eerste cyklus die je publiceerde heet Het schrikbewind van rozen, verschenen in Podium (58) en Gard Sivik. Wat fascineerde je toen je hiermee bezig was?
Ik schrijf al gedichten vanaf mijn twaalfde jaar, maar toen op mijn 21ste mijn moeder overleed aan kanker, ben ik me pas goed bewust geworden van mijn bestaan, ook poëtisch.
Kanker o.m. maakte me attent op de werkelijkheid, dat de mens na 30.000 jaar of langer bestaan op allerlei manieren besmet is. Lichamelijk, maar vooral geestelijk. Die smetten, oudgermaanse sentimenten, metaforen uit het geloof, zou je de rozen kunnen noemen (bijvoorbeeld bij mijn moeders sterfbed), die dit schrikbewind voeren. Dat klinkt nu zwaarwichtig, maar de ironie die het woord ‘rozen’ in mij wakker roept, maakte veel goed. Die eerste cyklus was romantiek,
| |
| |
al was het anti-romantiek. Zoals t.b.c. in de tijd van de Romantiek, vertegenwoordigt kanker onze tijd op een romantische manier, want een ziekte is altijd romantisch.
En je tweede cyklus Anatomie van een Noorman, die als plaquette verscheen?
‘Anatomie’ is een konkrete, geneeskundige term, maar ‘Noorman’ is een (vooral in Zeeland, waar ik werd geboren) zwaar geladen begrip: je ziet de polariteit. Ik probeer struktuur aan te brengen in een chaos van gevoelens, impulsen, sentimenten en het kaf van het koren te scheiden. In de derde Cyclus naar mijn ziektebeeld, die je in Randstad kunt vinden, ben ik uit de Noormannentijd in de jaren '62 aangeland en bij mijzelf in de ruimste zin: de tegenwoordige mens in zijn eigen tijd, maar met zijn eeuwige ziekte: ‘bekend van radio en televisie’.
En de cyklus Het nieuwe Zeeland is daarvan het logisch gevolg?
Daarin probeer ik ‘die mens zoveel mogelijk’ zonder zichzelf in zijn omgeving (er staat: ‘de mij omringende architektuur’ in het gedicht Een onbemande dichter) te plaatsen; zijn funktie en zijn toekomst. Tegelijkertijd bevat die cyklus een afrekening voor mezelf: Zeeland, met name Walcheren, was voor mij altijd een zonnig of winters oord vol feest - hier breng ik het terug tot wat het is: de provincie van het Deltaplan, de scheepvaartmaatschappij ‘De Schelde’, voltages, tumor en een - mede dank zij mij - welvarende horeca: ‘Geld en sherry kompenseren u’. Zo moet het ook, maar nu ik er weer ruim twee jaar woon, zou ik weer eens weg willen, liefst naar New-York, maar
| |
| |
het zal voorlopig wel Noord- of Zuidholland worden.
Je nieuwe werk staat dus volkomen los van Zeeland?
Dat is altijd zo geweest: ik had net zo goed Nieuw-Zeeland kunnen gebruiken, maar daar leefde ik nu eenmaal niet, en ik erken dus enige persoonlijke kontakten, die wel in de poëzie zitten, maar niet van belang zijn. Ik houd me bezig met universele onderwerpen. Mij fascineerden bijvoorbeeld een paar jaartallen: 1789, dat van de Franse Revolutie, 1939, het jaar van Hitlers oorlog en mijn geboorte, en 1962, het jaar dat gezien wordt als een kernjaar van een grote omwenteling in de wereld, en in de poëzie.
Hans Sleutelaar, de essayist aan wie ik veel heb gehad, meent dat ik in mijn nieuwe cyklussen Genocide, Euthanasie (uit Gard Sivik) en De jaren 62 al vanuit een nieuwe werkelijkheid schrijf.
Uit wat je zegt blijkt, dat je in ieder geval vanuit een sterk bewustzijn schrijft. Geloof je, dat dit ook bij een dichter als Lucebert het geval is?
Nee, niet bepaald. Omdat zijn poëzie zo ‘lichamelijk’ is, wordt het bewustzijn in bijna alle gedichten (vroeger vond ik ze enorm, en nog ken ik een paar goede) overstroomd door de tuberkulose-gevoelens, waar we het zojuist over hadden. De meeste Vijftigers hebben dat: ze deden wel iets met de vorm, maar hun mentaliteit is in wezen nog dezelfde als die van Aafjes en Hoornik. Ze hebben behalve een stel fijne gedichten geschreven, ik denk aan Elburg en Kouwenaar, vooral ook vuil geruimd voor ons. Deze jaren wordt het spannend (maar niet voor de vele slechte verstaanders): de nieuwe poëzie is zojuist begonnen.
| |
| |
Volgens jou moet er dus een verandering van mentaliteit komen. In welke richting moet deze vernieuwing gezocht worden?
Ik wil onder meer de konsekwenties trekken van de nieuwe ontwikkelingen op wetenschappelijk gebied, die het dagelijks leven van de mensen modern maken, zonder dat we het zelf beseffen. Dus: de nieuwe verworvenheden menselijk maken met poëzie, nieuwe gevoelslagen aanboren, waardoor de mensen weer volledig in hun leven komen te staan. Ik kan het beter zeggen in de gedichten zelf, maar daartoe zie ik het meest in een kombinatie van intellekt en intuïtie.
Een voorbeeld: J.P. Sartre, die voor modern doorgaat, schreef ‘dat de atoombom tegen de geschiedenis’ is, alsof niet alles wat bestaat, al geschiedenis is. Evenals de atoombom moet het gedicht een feit zijn, evenals brood onmisbaar. Doordat poëzie tot voor kort een voorrecht was van priesters, hoogleraren en gevoelige intellektuelen, is de gewone man, die door het Vondel-onderwijs al is verpest, de poëzie als een luxe gaan zien, niets voor hem, iets geks. Dat is het trouwens meestal ook. En dan niet goed-gek, als het laatste werk van Buddingh’.
Kun je dichters noemen, die op het ogenblik in dezelfde richting zoeken als jij?
Hans Sleutelaar, die in 1957 al wonderlijk voorlijke gedichten schreef, Cor Vaandrager en de sterk onderschatte Armando, die ik in 1954 al boven Lucebert prefereerde. Rodenko soms. Polet flirt in zijn Konkrete Poëzie mijns inziens te veel met het nieuwe; ik bewonderde wel zijn Organon en Geboorte-Stad, maar op een zeer persoonlijke manier heb ik misschien meer aan Remco Camperts levensliederen gehad. In de
| |
| |
bloemlezing New American Poetry ontdekte ik vrijwel niemand, zeker de jongens van de ‘beat-generation’ niet. Over heel de wereld zitten dichters nog steeds hun weelied uit te zingen, via hun zolderkamerraampje ‘geïnspireerd’ door de maan. Zij vragen zich niets af, wat ik indertijd wel deed.
Wat interesseert drukbezette mensen van deze tijd het fraaie gevoelsleven van ene Verhagen in Vlissingen?
En wat is voor jou de funktie van belangrijke poëzie? Denk je dat poëzie als verschijnsel nog een toekomst heeft?
Ja. Als de poëzie de taal niet gauw dat heel authentieke teruggeeft, zullen efficiëntere kommunicatiemiddelen haar gaan verdringen, maar alleen de taal maakt het mogelijk persoonlijke emoties over te brengen. Zonder dat verliest de mens anno 2000 zijn vrijheid, wat hem in het jaar 3000 het bestaan zou kunnen kosten. Met een regel van mezelf: ‘Mijn arbeid voedt u anoniem’. Anders zou ik die arbeid toch niet verrichten?
|
|