Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De vrienden van weleer. Schrijvers en tijdschriften tussen 1945 en 1948 (1999)

Informatie terzijde

Titelpagina van De vrienden van weleer. Schrijvers en tijdschriften tussen 1945 en 1948
Afbeelding van De vrienden van weleer. Schrijvers en tijdschriften tussen 1945 en 1948Toon afbeelding van titelpagina van De vrienden van weleer. Schrijvers en tijdschriften tussen 1945 en 1948

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.94 MB)

XML (1.12 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De vrienden van weleer. Schrijvers en tijdschriften tussen 1945 en 1948

(1999)–Piet Calis–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 2]
[p. 2]


illustratie

[pagina 6]
[p. 6]
voor mijn moeder


ter herinnering aan mijn vader
[pagina 7]
[p. 7]

Woord vooraf

Ongeveer twintig jaar geleden begon ik gegevens te verzamelen voor een boek over de ‘verborgen’ geschiedenis van onze literatuur in de periode tussen 1945 en de doorbraak van de ‘Beweging van Vijftig’. Die jaren na de bevrijding, toen ikzelf nog een kleine jongen was, nieuwsgierig naar de wereld van de volwassenen, waren voor mij - zoals in het aardige kinderspelletje - ‘warm’, om niet te zeggen ‘gloeiend heet’ geweest. Dat opwindende gevoel was nog versterkt toen ik niet zo lang daarna ontdekte hoe kunst, literatuur, poëzie het leven intenser konden maken. Ik las de gedichten van Marsman en zag in 1953 met nauwelijks droge ogen in het museum Kröller-Müller het schilderij ‘Korenveld met kraaien’ van de honderdjarige Vincent van Gogh. Enkele jaren later ontdekte ik in het zo geliefde Hilversumse filiaal van ‘De Boekenwurm’ de dichtbundel De taal der dieren van Hans Andreus met een spannende tekening van Lucebert op het omslag en daarmee was voor mij het avontuur van de experimentele poëzie begonnen. Daarna - maar intussen was er veel gebeurd - werd het mijn droom ooit nog eens uit te kunnen zoeken wat zich in de jaren vóór die literaire omwenteling bij de jonge schrijvers van toen had afgespeeld. En in 1978 was het zover.

Ik besefte heel goed dat ik daarbij in de eerste plaats geïnteresseerd was in de wereld van de jeugd, van de vage verwachtingen en de grote idealen, van de knallende ruzies ook en het ellebogenwerk, van de vragende ogen, de twijfel en - ik had Marsman niet voor niets gelezen! - de uiteindelijke, grandioze triomf. Die wereld van de jeugd, die me ook in al mijn jaren als leraar op de middelbare school zo geboeid heeft, zou in mijn boek centraal moeten staan.

Die wereld vol jonge ambities zou nog aan intensiteit winnen, nu ze geplaatst werd in het perspectief van het artistiek avontuur: het ging hier immers om dichters, schrijvers. Wat mij bij kunst altijd geïnteresseerd heeft, is het moment kort voordat een kunstenaar de aandacht trekt van het grote publiek, wanneer hij al instinctief weet dat hij iets schitterends gemaakt heeft, terwijl niemand anders dat nog schijnt te beseffen. Dàt moment - waarbij ik natuurlijk nog niet wist of en hoe vaak er bij die naoorlogse schrijvers zo'n moment geweest was - wilde ik betrappen. Ik wilde er als het ware getuige van zijn.

[pagina 8]
[p. 8]

Ik begon me dus in de literatuur uit die eerste jaren na de bevrijding te verdiepen, las de tijdschriften uit die tijd en nam contact op met een aantal schrijvers die toen jong geweest waren, om over hun ervaringen te praten. Ik vroeg ze hun brieven uit die periode te mogen inzien om zo op het spoor te komen van de discussies die ze met leeftijdgenoten gevoerd hadden. Al snel ontdekte ik dat de hoeveelheid informatie die ik gaandeweg bij elkaar kreeg, veel te uitgebreid was voor één boek en bovendien dat ik ook de jaren van de Duitse bezetting - toen veel contacten tussen deze jonge auteurs tot stand gekomen waren - erbij zou moeten betrekken.

Zo ontstond na enige tijd vanzelf het chronologisch kader voor de onderneming die ik gestart was: de tien jaren tussen april 1941, toen het clandestiene tijdschrift De Schone Zakdoek voor het eerst verscheen, en maart 1951, waarin Podium het blad van de ‘Beweging van Vijftig’ werd. Daarbij nam ik me voor om, voor zover mogelijk, vooral te laten zien wat er zich ‘achter de schermen’ van die bladen heeft afgespeeld. Ik zou dus minstens moeten proberen door te dringen tot de redactievergaderingen, die intussen allemaal al enkele decennia geleden plaatsgevonden hadden...

Het duurde alles bij elkaar ruim tien jaar, voordat het eerste deel, Het ondergronds verwachten, dat over de illegale en clandestiene tijdschriften tijdens de bezettingsjaren ging, in 1989 kon verschijnen. Omdat ik hierna geen kans zag de geschiedenis van de belangrijkste literaire bladen die tussen 1945 en '48 verschenen waren, in één deel te beschrijven, besloot ik die geschiedenis over twee boeken te verdelen. Zo kwam in 1993 het tweede deel van de serie, Speeltuin van de titaantjes, uit dat aan Columbus, Proloog en Podium (tot en met 1948) gewijd is, en verschijnt dan nu het derde deel, De vrienden van weleer, waarin Het Woord, Criterium en het eerste jaar van Libertinage ter sprake komen.

De bedoeling is dat in het vierde en afsluitende deel achtereenvolgens Reflex, Cobra, Blurb, Braak, Libertinage (tot aan 1951) en Podium de revue zullen passeren. Het laatste hoofdstuk van dat deel zal dan gewijd zijn aan het ‘doorbraak-nummer’ van Podium in januari 1951 en de Podium-avond in het Amsterdams Stedelijk Museum op 1 maart van hetzelfde jaar. Ik hoop dat dit vierde deel precies vijftig jaar na die geruchtmakende avond verschijnen zal. Ik hoef de lezer niet te vertellen met hoeveel - overwegend bovengronds - verwachten ik naar die avond in 2001 uitzie.

 

Tenslotte wil ik iedereen van harte danken die mij brieven of foto's ter inzage heeft gegeven of verdere informatie heeft verschaft. Han Foppe dank ik voor de suggesties die hij me na lezing van het typoscript gegeven heeft. Verder dank ik de vroegere directeuren van uitgeverij Meulenhoff, Laurens

[pagina 9]
[p. 9]

van Krevelen en Maarten Asscher, voor de stimulerende en prettige samenwerking. Uiterst waardevol was voor mij ook de steun bij de modernisering van mijn schrijfgerei die Liesje Rijkenberg-Mossel, Jos en Leo Schwarz, Bart Rijkenberg en Henk Calis me gegeven hebben. Veel dank ben ik bovendien verschuldigd aan de medewerkers van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage, van de Universiteitsbibliotheek en het P.C. Hoofthuis te Amsterdam en van uitgeverij Meulenhoff. Hun bijdrage aan dit boek is van groot belang geweest.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken