Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Beknopt kunstwoordenboek (2014)

Informatie terzijde

Titelpagina van Beknopt kunstwoordenboek
Afbeelding van Beknopt kunstwoordenboekToon afbeelding van titelpagina van Beknopt kunstwoordenboek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.78 MB)

ebook (3.13 MB)

XML (1.08 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Beknopt kunstwoordenboek

(2014)–I.M. Calisch, N.S. Calisch–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

T.

tabagie, v. (tabagies), kamer waar tabak wordt gerookt; rookgezelschap; (fig.) rookhol.
tabel, v. (tabellen), tafel of lijst bevattende een overzicht van iets; chronologische ‒, genealogische tafel of lijst; invullingsstaat.
tabellarisch, bn. als eene tabel.
tabelwit, o. gmv. (letterz.) aanvullingsstukken van verschillende lengte en breedte voor de ruimte, welke ongedrukt moet blijven in tabellen, biljetten of ander hol werk (in tegenstelling van kwadraatwit).
table d’hôte, v. open tafel, eethuis.
tableau, o. (tableaux), tafereel, schilderij, ontwerp; lijst, rol.
tableau vivant, o. levende schilderij; voorstelling van een tafereel door levende personen.
tabouret, v. (tabouretten), stoel zonder leuning, zitbank.
tabulet, v. (tabuletten), marskraam, houten kastje met schuiflade.
tacet, hij ‒, zij ‒, het zwijgt.
tachydroom, m. (tachydromen), hardlooper.
tachydromie, v. gmv. het hardloopen.
tachygraphie, v. gmv. het schrijven met verkortingen, snelschrift.
taciturniteit, v. gmv. stilzwijgendheid, geheimhouding.
tact, o. gmv. gevoel; eigenschap om zaken goed te behandelen; oordeel, overleg.
tacticus, m. (tactici), krijgskundige.
tactiek, v. gmv. krijgskunde, kunst van oorlogvoeren; (fig.) middelen die gebezigd worden om in iets te slagen.
tactisch, bn. tot de krijgskunde behoorende.
tafachelassen, zekere geweven stof.
taikoon, m. wereldlijke keizer van Japan.
taille, v. lichaamsgestalte, vorm van het bovenlijf; snede.
tailleur, m. (tailleurs), kleermaker; bankhouder (in het farospel).
tagent, v. zie tangent.
talbotypie, v. gmv. kunst om teekeningen spoedig te copieeren.
talent, o. (talenten), bekwaamheid, kundigheid, begaafdheid; (oudh.) zeker goud- en zilvergewicht; geldwaarde bij de oude Romeinen (ongeveer f 1800).
talio, v. wedervergelding; jus talionis, recht der wedervergelding.
talisman, m. (talismanen), toovermiddel, tooverring, tooverbeeld; voorbehoedmiddel tegen ongelukken enz.
[pagina 270]
[p. 270]
talismanisch, bn. tooverachtig.
taliter qualiter, zoo zoo, niet goed niet slecht.
talmud, v. gmv. kerkelijk wetboek der israëlieten.
talmudisch, bn. naar ‒, van ‒, uit den talmud.
talmudist, m. (talmudisten), aanhanger ‒, beoefenaar of kenner van den talmud.
talon, m. (talons), (spel) de overschietende kaarten, stok-, koopkaarten; bewijs waarop nieuwe coupons worden afgegev.
talonneeren, bw. gel., aanzetten, aandrijven; van talons voorzien.
talud, talus, o. helling, glooiing, schuinte.
tamboereeren, bw. gel., borduren, haken.
tamboerijn, tambourijn, v. (tamboerijnen, tambourijnen), rinkelbom, bel-, handtrommel, borduurraam.
tampon, v. (tampons), tap, prop; (heelk.) stopsel van pluksel.
tamponeeren, bw. gel., met eene tap ‒, met pluksel sluiten.
tangent, v. (tangenten), hamertje van snarenspeeltuigen; (meetk.) raaklijn.
tangeeren, bw. gel., aanraken; van iets gewagen; wat tangeert (raakt) u dat?
tantaliseeren, bw. gel., bij iemand begeerten opwekken die niet te bevredigen zijn.
tantalus, m. (fig.) rijke vrek; iem. die hoewel ruim van alles voorzien toch gebrek lijdt.
tante, v. (tantes), moei, vaders-, moederszuster.
tantième, o. aandeel, toekomend deel aan iets.
tapage, m. gmv. geraas, getier, leven, geweld.
tapioca, v. zekere verfstof.
taptoe, v. (mil.) avondtrom, sein om naar bed te gaan; (fig.) dat is taptoe, het is genoeg, hierbij kan het blijven.
taquineeren, bw. gel., kwellen, plagen, lastig vallen.
tarantalla, v. siciliaansche volksdans.
tarantula, v. vergiftige spin in Italië.
targeeren, ow. gel., pochen, snoeven (op iets).
tarief, o. (tarieven), lijst van goederen of handelsartikelen met opgave der daarvoor te betalen in-, uit- en doorvoerrechten; prijsbepaling (voor verschillende verrichtingen, zooals b.v. in het rechtswezen enz.).
tarok, o. zeker kaartspel met 78 kaarten.
tarra, tara, v. (kooph.) aftrek, vermindering van het gewicht van goederen (voor kisten, zakken enz.).
tartaan, v. (tartanen), vrachtschip op de Middellandsche zee.
tartan, v. (tartans), schotsche geruite wollenstof; schotsche mantel.
tartarus, m. gmv. (fab.) schimmen-, doodenrijk; hel, onderwereld; (scheik.) wijnsteen.
tartufe, m. (tartufes), (fig.) huichelaar, schijnheilige.
tartuferie, v. schijnheiligheid, valsche vroomheid.
tasse, v. (tassen), kopje, drinkschaaltje.
tatoueeren, bw. gel., figuren of letters op de huid inprikken of insnijden.
tautologie, v. onnoodige herhaling van reeds gezegde woorden.
[pagina 271]
[p. 271]
taxateur, m. (taxateurs), schatter, waardeerder, prijs-, waardebepaler.
taxatie, v. (taxatiën), waardeering, schatting, bepaling van prijswaarde; aanslag (in belasting).
taxe, v. vastgestelde prijs; schatting; geschatte waarde.
taxeeren, bw. gel., schatten, waardeeren; aanslaan.
Tebeth, v. naam der vierde maand van den israël. kerkelijken kalender.
techniek, v. gmv. leer der kunstregelen; kunsttaal.
technicus, m. (technici), kenner der uiterlijke kunstregelen, deskundige in eenig industriëel vak.
technisch, bn. overeenkomstig de regelen van eene kunst of een handwerk; kunstmatig; volgens de kunsttaal; technische termen, kunstwoorden, woorden alleen gebezigd door handwerkslieden, industriëelen enz.
technologie, v. gmv. kunstleer; beschrijving ‒, geschiedenis van kunsten en handwerken.
technologisch, bn. technoloog, m. (technologen), kenner der leer van kunsten en bedrijven.
te deum, o. lofzang bij kerkelijke plechtigheden; te deum laudamus. U, o God, loven wij.
teint, tint, v. (teinten, tinten), kleur, gezichts-, huidskleur.
telegraaf, m. (telegrafen), verschrijver, toestel om met teekens in zeer korten tijd berichten tot ver verwijderde afstanden over te brengen; electro-magnetische telegraaf.
telegrafie, v. gmv. kunst ‒, leer der telegrafen.
telegrafisch, bn. en bijw. door middel van den telegraaf; tot een telegrafischen toestel behoorende.
telegrafist, m. (telegrafisten), die telegrafische berichten overseint, beambte op een telegraafkantoor; leerlingtelegrafist.
telegram, o. (telegrammen), per telegraaf overgebracht bericht.
telescoop, v. (telescopen), spiegel, verrekijker.
teleskopisch, bn. en bijw. alleen door verrekijkers waarneembaar (b.v. teleskopische sterren.)
tellurisch, bn. tot de aarde behoorende.
tellurium, o. toestel om de beweging van maan en aarde aanschouwelijk voor te stellen.
Tellus, v. godin der aarde.
temeriteit, v. gmv. vermetelheid, roekeloosheid.
tempestatief, tempestueus, bn. stormachtig; bulderend, onstuimig.
tempestief, bn. tijdig, op het geschikte oogenblik.
tempo, o. rechte tijd; (muz., dansk.) tijdmaat; handgreep; (mil.) lading in twaalf tempoos (bewegingen).
temporair, bn. tijdelijk; niet duurzaam.
temporaliën, v. mv. wereldlijke inkomsten der geestelijkheid.
temporeel, bn. en bijw. tijdelijk, wereldlijk, aardsch.
temporisatie, v. draling, opschorting, verschuiving (tot een geschikter tijd), tijdwinning.
temporiseeren, ow. gel., dralen, tijd winnen.
temptatie, v. (temptatiën), kwelling, verzoeking.
tempteeren, bw. gel., kwellen, plagen; in verzoeking brengen.
[pagina 272]
[p. 272]
tenaciteit, v. gmv. vasthoudendheid; taaiheid der metalen; (fig.) schrokkigheid.
tenant, m. (tenanten), verdediger, voorvechter; (wap.) schildhouder.
tendentie, v. (tendentiën), strekking, neiging, richting naar een doel.
tender, m. (tenders), (spoorw.) werktuig achter de locomotief en waarop steenkolen en water voorhanden zijn; (zeew.) adviesvaartuig bij een linieschip.
tendeeren, bw. ow. gel., spannen; strekken; bedoelen, trachten.
tenez, vz. daar, ziedaar, neem aan.
tenor, m. diepe stem (tusschen alt en bas).
tenor, tenorist, m. (tenoren, tenoristen), tenorzanger.
tenteeren, bw. gel., in verzoeking brengen; verlokken, verleiden.
teorbe, v. (teorben), soort luit.
terceronen, m. mv. kinderen van eenen kreool en eene mulatsche vrouw.
tergiverseeren, bw. gel., uitvluchten zoeken, dralen.
term, m. (termen), woord, bewoording, uitdrukking (inz. in eenig vak van kunst of wetenschap gebezigd); korte volzin; zeker tijdsverloop; grensscheiding; (rek.) cijfer eener reeks; stelling (eener sluitrede); beweegreden; aanspraak, recht; hij valt niet in de termen, hij behoort niet tot dezulken die…, hij is niet begrepen onder…
term, (zeew.) tarm, zeker houtwerk.
termieten, m. mv. soort witte mieren.
terminatie, v. (terminatiën), begrenzing; het voleindigen.
termineeren, bw. gel., begrenzen; eindigen, voleindigen, afdoen.
terminologie, v. kunsttaal; kunstwoordenboek, verzameling van kunstwoorden; leer der kunstwoorden.
terminus, m. tijdperk; terminus a quo, tijdperk van aanvang; terminus ad quem, tijdperk van afloop.
terne, v. drietal achtereen bezette en uitgekomen nommers in de getallen-loterij; drie uitgetrokken nommers naast elkander in één regel (in het lottospel).
terra, v. aarde, land; zekere bouwstof.
terras, v. en o. (terrassen), aardheuveltje, verhevenheid van opgeworpen aarde met graszoden bedekt; (vest.) aardwal; vlakte, plat (op een huis), (schild.) voorgrond.
terrasseeren, bw. gel., aarden wallen opwerpen; op den grond werpen; (fig.) neerslachtig maken, ontmoedigen; een geterrasseerde (door opgeworpen aarde gesteunde) muur.
terrein, o. (terreinen), grond, bodem; (fig.) gebied; kom niet op mijn terrein, bemoei u niet met hetgeen aan mij is opgedragen; het terrein der wetenschap, de wetenschap met al wat op haar betrekking heeft.
terreur, v. schrik; (fr. gesch.) schrikbewind.
terribel, bn. (terribeler, terribelst), vreeselijk, ijselijk.
terrine, v. (terrines), soepkom, soepschotel.
[pagina 273]
[p. 273]
territoriaal, bn. tot het grondgebied behoorende, daarop betrekking hebbende; territoriaal systeem, stelsel volgens hetwelk de Kerk, als een deel van het gebied van den Staat ten eenenmale aan dezen onderworpen is.
territorium, o. grondgebied, rechtsgebied.
terrorismus, o. schrikbewind (inz. in Frankrijk, 1793 en 1794).
terrorist, m. (terroristen), lid terrorist, aanhanger van het schrikbewind.
tertia, v. derde schoolklasse.
terts, v. (tertsen), tertie, v. (tertiën), (muz.) derde toon van den grondtoon; zestigste gedeelte eener sekonde (als meetkunstig teeken aangeduid door ’’’).
test, v. proefeed, de afzwering van den paus (in Engeland).
testament, o. (testamenten), uiterste wil, uiterste wilsbeschikking; geschrift waarin deze vervat is; zonder testament, ab intestato; een olographisch (eigenhandig geschreven) testament; (bijb.) het Oude en het Nieuwe Testament, de gewijde boeken, het Oude en het Nieuwe Verbond; (fig.) hij mag zijn testament wel maken, hij verkeert in levensgevaar.
testamentair, testamenteel, bn. den uitersten wil betreffende; executeur testamentair, volvoerder van den uiterste wil eens overledenen.
testateur, m. testatrice, v. (testateurs, testatrices), erflater, erflaatster, ermaker, erfmaakster.
testeeren, bw. gel., getuigen; eene erfmaking doen, legateeren.
testificatie, v. betuiging, bekrachtiging.
testificeeren, testifiëeren, bw. gel., door getuigen bewijzen, getuigen; bij getuigschrift verklaren.
testimonium, o. (testimonia), getuigschrift.
tète, v. hoofd; à la tète, aan het hoofd, aan de spits; tète à tète, gesprek onder vier oogen, geheime samenkomst; à tète reposée, met bedaard overleg, bij rijpe overweging.
tetragonaal, bn. tetragonaal getal, (wisk.) vierkant getal.
tetrarch, m. (tetrarchen), (oudh.) viervorst, beheerscher van het vierde gedeelte eens lands.
textuur, weefsel, verbinding; bouw.
thaler, m. (thalers), duitsch muntstuk; een pruisische thaler = ƒ 1.80.
thallium, o. zeker metaal.
Thamuz, v. tiende maand van den israëlietische kerkelijken kalender.
theater, o. (theaters), schouwtooneel; schouwburg, -zaal.
theatercoup, m. tooneelkunstgreep.
theatraal, bn. en bijw. (theatraler, theatraalst), tooneelmatig, als op het toneel.
thé dansant, o. kleine ‒, vroeg beginnende danspartij.
theïsmus, o. geloof aan één God.
thema, o. (themata), stof der bearbeiding, ‒ ter uitwerking; punt van behandeling; opgave tot een opstel, onderwerp; opstel ter vertaling.
Themis, v. godin der gerechtigheid; tempel van Themis, paleis van justitie.
[pagina 274]
[p. 274]
theocratie, v. gmv. godsheerschappij; heerschappij der priesters.
theodicea, v. gmv. rechtsvaardigheid van God, verdediging der Voorzienigheid; titel van het boek der wijsbegeerte van Leibnitz.
thedoliet, m. (thedolieten), hoogtemeter (werkt.).
theognosie, v. gmv. kennis van God.
theogonie, v. gmv. leer van het ontstaan der goden.
theologant, m. (theologanten), godgeleerde; de theologante faculteit, een der leerstoelen aan hoogescholen.
theorema, o. (theoremata), zuiver bespiegelend voorstel.
theoreticus, m. (theoretici), bespiegelaar; kenner der gronden eener wetenschap; die naar de regelen en voorschriften zonder praktijk te werk gaat.
theoretisch, bn. beschouwend, bespiegelend.
theorie, v. gmv. leer der grondregelen (eener wetenschap); onderzoek, beschouwing.
theosophie, v. gmv. gewaande wijsheid, het geestenzien.
therapeut, m. (therapeuten), geneeskundige.
therapeutisch, bn. geneeskundig.
therapeutiek, therapie, v. geneeskunst, geneesleer.
theriakel, m. zekere artsenij.
theriaki, m. mv. opium-eters (in het Oosten).
thermaal, bn. warme bronnen betreffende, daartoe behoorende.
thermen, v. mv. warme bronnen, ‒ baden; badplaats.
thermometer, m. (thermometers), warmtemeter, warmte-aanwijzer (toestel).
thesaurie, v. bewaarplaats der gelden; kantoor van den penningmeester.
thesaurier, m. (thesauriers), schatmeester, penningmeester.
theses, thesis, v. stelling; te verdedigen ‒, te bewijzen stelling.
thetiek, verzameling van leer- (inz. geloofs-) stellingen.
thing, o. landsvergadering; landsthing, volksthing (in Zweden); storthing (in Noorwegen).
thirs, m. (thirsen), Nijlschildpad; soort werpspies.
thirsus, m. (fab.) Bachusstaf.
tiara, v. drievoudige pauselijke kroon.
tic, v. leelijk aanwendsel, kwade gewoonte; tic douloureux, aangezichtspijn.
ticket, o. (tickets), stembriefje; toegangsbewijs (in Engeland).
tierceeren, bw. gel., twee derde (van iets) afnemen.
tierceering, v. (tierceeringen), vermindering tot op een derde; het betalen van slechts een derde van het bedrag der rente van de staatschuld.
tiers-état, m. derde stand (in Frankrijk), burgers en boeren.
tilbury, v. zeker licht tweewielig rijtuig.
timber, thimber, m. (timbers, thimbers), helmtop waarop de vederbos rust.
timekeeper, m. (timekeepers), engelsche benaming van den chronometer.
timide, bn. vreesachtig, beschroomd, bescheiden, ingetogen.
timiditeit, v. gmv. schroomachtigheid, schuchterheid.
[pagina 275]
[p. 275]
timocratie, v. republikeinsche staatsinrichting bij welke zeker bepaald vermogen zitting en stem in het staatsbestuur verleent.
timon, m. menschenhater, menschenvijand.
tinctuur, v. aftreksel van kruiden.
tirade, v. (muz.) eenige verbonden op- en afgaande nooten; uitweiding (over iets in een opstel enz.); scherpe uitval (tegen iem.); reeks verzen of volzinnen onafgebroken door iem. voorgedragen.
tirailleeren, ow. gel., heen en weder trekken; vele schoten achtereen doen, met scherpschutters aantasten; (kooph.) wissels heen en weder trekken (om zich daardoor geld te verschaffen).
tirailleur, m. (tirailleurs), scherpschutter; tirailleurvuur, vuur gegeven door scherpschutters hier en daar verspreid die den aanval beginnen zonder commando.
tiran, (B. tyran), m. (tirannen), dwingeland, gewelddadige heerscher, onderdrukker; (oudt.) landsbestuurder.
tiranniek, tirannisch, bn. en bijw. als een tiran, geweldadig, met dwingelandij.
tiranniseeren, bw. gel., mishandelen.
Tischri, v. eerste maand van den israëlietische kerkelijken kalender.
titans, m. mv. (fab.) zeker reuzengeslacht dat eens vruchteloos den hemel bestormde; (fig.) titansarbeid, zeer zware arbeid.
tjindies, zekere geweven stof.
toast, m. (toasten), gezondheidsdronk, heildronk (aan eenen maaltijd); eenen toast instellen.
toast, geroosterd broodje bij de thee.
toga, v. (togaas), soort wijd overkleed, mantel, ambtsgewaad (van rechters, advokaten enz.).
toilet, o. (toiletten), kaptafel; sieraad aan de kleeding; zijn toilet maken, (inz. zich fijn) kleeden.
toise, v. vadem (fr. lengtemaat = 6 voet).
tolerabel, bn. (tolerabeler, tolerabelst), duldbaar, lijdelijk, te verdragen.
tolerant, bn. (toleranter, tolerantst), verdraagzaam (inz. wat de godsdienst betreft).
tolerantie, v. verdraagzaamheid.
tolereeren, bw. gel., dulden, verdragen, gedoogen, toelaten.
tombak, o. gmv. geel koper.
tombe, v. (tombes), praalgraf, grafteeken, grafnaald.
tombola, v. zeker loterijspel.
tonie, v. (tonies), soort indiaansche schuit.
tonisch, bn. tonische middelen, maagversterkende middelen.
tonnage, v. scheepslading; tonnegeld.
tonsuur, v. gmv. het scheren van het hoofd; geschoren priesterkruin.
tontine, v. instelling ter bekoming van lijfrente (dus genoemd naar Tonti, den uitvinder).
topiek, v. aanwijzing van plaats of vak.
topisch, bn. plaatselijk.
topographie, v. (topographiën), plaatsbeschrijving.
topographisch, bn. plaatsbeschrijvend.
[pagina 276]
[p. 276]
toreador, m. (toreadors), stierenbevechter (in Spanje).
torment, o. (tormenten), plaag.
tormentatie, v. (tormentatiën), kwelling, plagerij.
tormenteeren, bw. gel., plagen, kwellen, folteren.
tornado, v. (tornadoos), hevige wervelwind, orkaan in het regensaizoen (in de keerkringslanden).
tornooi, o. (tornooijen, B. tornooien), ridderspel, krijgsspel, steekspel.
torqueeren, bw. gel., kwellen, plagen.
torse, v. bovenlijf, verminkt beeld (zonder armen of beenen).
torsie, v. het wringen, ineendraaien, het gedraaide.
tort, o. ongelijk.
tortueus, bn. (tortueuzer, tortueust), bochtig, vol krommingen, verwrongen.
tortuur, v. foltering; pijnbank.
tory, m. zekere staatspartij in Engeland, hofpartij, de aristokraten.
totaal, bn. geheel, ten volle.
totaal, o. de gezamenlijke som, geheel bedrag.
totaliter, bijw. gansch en al.
touchant, bn. (touchanter, touchantst), roerend, treffend, aandoenlijk.
touche, v. (touches), aanraking; penseelstreek; orgeltoets.
toucheeren, bw. gel., aanraken, beroeren; aantasten, beleedigen; treffen, aandoen, roeren; licht kwetsen (bij het schermen).
toupet, v. (toupetten), kuif; pruikje.
tour, m. (touren), ronde, kring; wandeling (te voet of te paard); hoofdtooisel van valsch haar; halssieraad; paarlsnoer; beurt; goochelkunstje; kunststuk, kunstverrichting; (fig.) taak; tour à tour, beurteling; tour de bàton, handgreep, gauwigheid; ongeoorloofde voordeeltjes in ambtsbediening; tour de force, krachtzet, iets stouts, iets gewaagds.
tourist, m. (touristen), reiziger die voor zijn genoegen vele landen bezoekt.
tournée, v. (tournées), rondreis.
tourneeren, bw. ow. gel., draaien, wenden, keeren.
tournooi, o. zie tornooi.
tournure, v. (tournures), wending, keer; andere richting; houding, gestalte.
tower, m. toren, kasteel te Londen (eert.) staatsgevangenis.
toxicologie, v. gmv. leer der vergiften.
tracasseeren, bw. gel., plagen, kwellen.
tracasserie, v. (tracasseriën), plagerij.
trabacalo, m. (trabacoloos), soort koopvaardijschip op de adriatische zee.
traceeren, bw. gel., afteekenen, schetsen, ontwerpen; afbakenen.
tractaat, traktaat, o. (tractaten, traktaten), verhandeling, verdrag, vergelijk; (akte van) overeenkomst.
tractabel, bn. (tractabeler, tractabelst), handelbaar, gedwee.
tractament, tractement, o. (tractamenten, tractementen), lekkernijen, ververschingen (bij een onthaal of bezoek); bezoldiging, soldij, wedde.
[pagina 277]
[p. 277]
tractant, m. (tractanten), onthaler, gastheer.
tracteeren, bw. gel., feestelijk onthalen (inz. op lekkernijen); bejegenen; (fig.) ik zal hem eens goed tracteeren (hem geducht doorhalen).
traditie, m. (traditiën), overbrenging; overlevering, volkslegende, bericht bij monde overgegeven van geslacht op geslacht.
traditionneel, bn. en bijw. bij overlevering, door verzekering voortgeplant.
traduceeren, bw. gel., vertalen, overzetten, overbrengen (van de eene taal in de andere).
traductie, v. (traductiën), vertaling; het overleveren van iemand voor het gerecht; indaging.
trafiek, v. (trafieken), handel, koopmansbedrijf, nering.
trafiekant, m. (trafiekanten), handelaar.
tragedie, v. treurspel; treurig voorval.
tragi-comisch, bn. (toon.) treur-blijeindend; treurig vroolijk tevens.
tragicus, m. (tragici), treurspel-dichter.
tragisch, bn. treurig, droevig, treurspelachtig.
train, m. en train, in zwang; in den gewonen loop (der dingen); aan den gang; stoet, sleep (van menschen), geleide; (mil.) eenige stukken geschut met al wat er toe behoort; spoortrain, eene reeks wagens die tegelijk worden voortgetrokken; (fig.) in train geraken, in zwang komen; in train (omloop) brengen.
traitable, bn. handelaar; hij is nog al traitable, men kan nog al goed met hem overweg.
traite, v. wissel; (ook) slavenhandel.
traiteur, m. (traiteurs), gaarkok; opentafelhouder.
traject, o. (trajecten), overvaart; veer; afstand (te water).
tralie, v. (traliën) ineengevlochten koper- of ijzerdraden (dienende voor deuren, ramen of ander afsluitsel); achter de traliën zitten, in de gevangenis zijn.
tramontane, v. italiaansche benaming van de poolster; (fig.) de tramontane verliezen, zijnen koers kwijt zijn; in verwarring geraken, het spoor bijster zijn.
tranchant, bn. (tranchanter, tranchantst), scherp, bijtend, bits.
trancheën, v. mv. loopgraven (bij het beleg eener stad).
tranquille, bn. gerust, kalm, bedaard, gelaten, onbekommerd.
tranquilliteit, v. gmv. gerustheid, rust, kalmte (des gemoeds).
trans, bijw. aan gene zijde, over (in samenstellingen).
transactie, v. (transactiën), vereffening, minnelijke schikking, vergelijk.
transalpinisch, transalpijnsch, bn. aan gene zijde der Alpen.
transcendentaal, bn. bovenzinnelijke, bijzonder uitmuntende in zijne soort.
transcript, o. (transcripten), overgeschreven stuk, kopij, afschrift.
transfereeren, bw. gel., overdragen, verplaatsen.
transfiguratie, v. (transfiguratiën), vervorming; (bijb.) verheerlijking van Christus op den berg Thabor.
[pagina 278]
[p. 278]
transfigureeren, bw. gel., vervormen, van gedaante veranderen.
transformatie, v. (transformatiën), gedaanteverandering, herschepping).
transformeeren, bw. gel., van gedaante veranderen, een anderen vorm geven.
transigeeren, bw. gel., tot stand brengen; een vergelijk treffen, tot eene schikking komen.
transiteeren, ow. gel., doorgevoerd worden (van koopwaren).
transitie, v. (transitiën), overgang van het eene onderwerp tot het andere, overgang van den eenen toon in den anderen.
transitief, transitoir, bn. overgaande; transitoire (overgangs-) bepaling.
transito, o. doorgang, doorvoer (van waren); transitohandel, handel in doorvoergoederen.
translaat, o. (translaten), vertaling, vertaald stuk.
translateeren, bw. gel., vertalen.
translateur, m. (translateurs), vertaler.
translocatie, v. (translocatiën), plaatsverandering.
transmissibel, bn. overzendbaar.
transmissie, v. (transmissiën), overzending, overdracht, overlevering.
transmitteeren, bw. gel., overbrengen; ter hand stellen, overzenden.
transmontaan, bn. over den berg; zie ultramontaan.
transparent, transparant, bn. doorschijnend.
transparent, o. (transparenten), beeld dat doorschijnt; blad met lijnen om recht te schrijven.
transpiratie, v. (transpiratiën), uitwaseming, uitdamping.
transpireeren, bw. gel., uitwasemen, zweeten; (fig.) ruchtbaar wordern, uitlekken.
transponeeren, ow. gel., overzetten; (muz.) in eene andere toonsoort omzetten.
transport, o. (transporten), het overdragen van een cijfer van de eene bladzijde op de andere (bij het optellen); het vervoeren, overzenden; wat vervoerd of overgezonden wordt; een transport gevangenen, bedelaars, troepen, levensmiddelen; vracht; (fig.) driftvervoering.
transportabel, bn. vervoerbaar; overdraagbaar.
transportatie, v. (transportatiën), ballingschap, het overbrengen naar een verafgelegen plaats om daar verblijf te houden.
transporteeren, bw. gel., ver-, overvoeren; overbrengen (naar eene verbanningsplaats); overdragen (van posten van rekeningen enz.).
transporteur, m. (transporteurs), hoek-, graadmeter (werktuig).
transpositie, v. (transpositiën), (muz.) verzetten, omzetting, overzetting (in een anderen toon).
transsubstantiatie, v. (r.k.) verandering van het brood en den wijn bij het avondmaal in het lichaam en bloed van Christus.
transversaal, bn. en bijw. dwars, overdwars.
transversalen, m. mv. verwanten in de zijlinie.
trapezium, o. (meetk.) ongelijkzijdige vierhoek met twee evenwijdige zijden; toestel bij de gymnastische oefeningen.
[pagina 279]
[p. 279]
trassaat, m. (trassaten), (kooph.) betrokkene (op eenen wissel).
trassant, m. (trassanten), (kooph.) trekker (van eenen wissel).
trasseeren, ow. gel., eenen wissel afgeven, ‒ trekken.
Trastevere, o. gebied van Rome aan gene zijde van den Tiber.
tratte, traite, v. (trattes, traites), getrokken wissel.
travaat, travados, m. (zeew.) korte hevige windvlaag met stortregem.
travailje, v. (travailjes), hoefstal, noodstal.
travailleeren, ow. bw. gel., arbeiden, (inz.) met inspanning werken; kwellen, afmatten; in zijn belang krijgen (door vreesaanjaging).
traven, bw. gel., (zeew.) stouwen, duiveljagen, inpersen (van wolzakken in de schepen).
traverseeren, bw. ow. gel., dwars doorgaan, doorsnijden, dwarssprongen maken.
travesteeren, bw. gel., verkleeden, belachelijk inkleeden; iets ernstigs schertsende voorstellen.
travestie, v. koddige voorstelling van iets ernstigs.
trawant, m. (trawanten), begeleider, lijfwacht; (sterr.) bijplaneet, maan, wachter.
trebizonde, v. (trebizonden), zeker turksch vaartuig.
trèfle, o. klaveren (in het kaartspel).
treillis, o. gmv. tralie, getralied hek, rooster- of tralievormig latwerk.
tremblant, tremulant, m. (tremblanten, tremulanten), (muz.) triltoon, siddertoon.
tremuleeren, ow. gel., (muz.) sidderen, trillen.
trente-un, trente-et-un, o. zeker kaartspel.
trepaan, m. (trepanen), trepaneerboor, zeker heelmeesterswerktuig (om de hersenpan te doorboren).
trepaneeren, bw. gel., de hersenpan doorboren.
trepaneering, v. het trepaneeren.
tresor, tresoor, m. schat, schatkamer.
tresorie, tresorerie, v. schatkamer, bureau van den penningmeester.
tresorier, m. (tresoriers), schat-, rentmeester.
tresse, v. (tressen), goud-, zilverboordsel, haarvlecht.
triakel, zeker geneesmiddel.
triangel, m. (triangels), driehoek; soort muziek-instrument.
triangulair, bn. driehoekig.
trianguleeren, bw. gel., met eenen driehoek meten.
triarchie, v. heerschappij van drie personen, driemanschap.
tribuleeren, bw. gel., angst verwekken, kwellen, verontrusten.
tribunaal, o. (tribunalen), rechterstoel, gerechtshof.
tribune, v. (tribunes), spreekgestoelte; verhevene plaats in vergaderzalen (voor de toehoorders bestemd); galerij (in de kerken); (fig.) de tribune, openbare landsvergadering, het spreken aldaar, openbare behandeling der staatsaangelegenheden.
tribuun, m. (tribunen), (rom. gesch.) gemeensman.
tricolor, bn. driekleurig.
[pagina 280]
[p. 280]
tricolor, m. driekleurige amaranth (steen); driekleur.
tricot, o. gebreid werk; (fig.) nauwsluitend kleed om het geheele lichaam (voor dansers, paardrijders, kunstenmakers enz.).
trictrac, o. zeker italiaansch spel met dobbelsteenen.
trifolium, o. (plant), drieblad, klaver.
trigonaal-getallen, o. mv. driehoekige getallen (b.v. 1, 3, 10, 15 enz.).
trigonometrie, v. gmv. driehoeksmeting.
trigonum, trigoon, m. driehoek.
trilogie, v. driezang; samenspraak van drie personen.
trimester, o. (trimesters), vierendeeljaars.
trimoerti, v. drieëenheid (der Indiërs).
trinitarissen, m. en v. belijders van de leer der drieëenheid.
triniteit, v. drieëenheid.
trio, o. driespel, driestemmig muziek- of zangstuk; klaverblad.
triomf, triumph, m. zege, overwinning; overwinningfeest, zegepraal.
triomfant, bn. (triomfanter, triomfantst), triomfantelijk, bw. zegevierend, zegepralend.
triomfant, o. zekere veelkleurige zijden stof.
tripleeren, bw. gel., verdrievoudigen.
tripliciteit, v. drievoudigheid.
triptiek, v. (recht.) beantwoording van het tweede verweerschrift, antwoord op de dupliek.
triplum, o. het drievoudige.
triste, bn. triest, triestig, bedroefd, verdrietig, droefgeestig, somber.
tritheïsmus, o. gmv. driegoderij, geloof aan drie goden.
tritons, m. mv. (fab.) zeegoden.
triumvir, m. (triumvirs), drieman.
triumviraat, o. driemanschap.
triviaal, bn. (trivialer, triviaalst), gemeen, plat, laag, alledaagsch, onfatsoenlijk.
trivialiteit, v. (trivialiteiten), platheid, nietswaardigheid, alledaagsche ‒, niet deftige uitdrukking (in het spreken of schrijven).
trofee, v. (trofeën), zegeteeken; sieraad (uit wapenborden, wapenen, vlaggen, wimpels enz. bestaande).
troglodieten, m. mv. holbewoners; (fig.) mijnwerkers.
trojaansch, bn. van ‒, uit Troje; (fig.) het trojaansche paard inhalen, zelf zijnen vijand binnenvoeren, zich zelf zijn verderf berokkenen.
tronqueeren, bw. gel., afstompen, knotten, verminken, snoeien.
trope, tropus, m. woordenkeer; stijlversiering.
tropen, m. mv. (sterr.) zonnekeerpunten.
tropisch, bn. tot de keerkringslanden behoorende, van daar afkomstig; de tropische gewesten, planten.
tropisch, (fig.) oneigenlijk, beeldsprakig.
troqueeren, ow. gel., ruilen, ruilhandel drijven.
trotteeren, ow. gel., draven.
[pagina 281]
[p. 281]
trottoir, m. (trottoirs), verhoogd voetpad (naast den rijweg).
troubadour, m. (troubadours), minnezanger (in de middeleeuwen).
trouble, v. (troubles), wanorde, verwarring; volksopstand.
troubleeren, bw. gel., troebel maken, verontrusten, storen; verwarren; (fig.) getroubleerd, gekrenkt in de hersenen.
trou-madame, zeker spel met dertien ivoren balletjes.
trouvère, m. (trouvères), dichter in het noorden van Frankrijk (in de middeleeuwen), minnezanger.
trumeau, m. (trumeaux), muurvak tusschen twee vensters; penantspiegel.
tuberculeus, bn. knobbelig, gezwollen.
tubus, m. buis; kijker, verrekijker.
tuileriën, mv. keizerlijk paleis met openbaren tuin te Parijs.
tule, tulle, v. gmv. kant-, garenweefsel.
tumali, m. mv. oude graven, ‒ grafsteden.
tumult, o. (tumulten), opschudding, rumoer, volksoploop.
tumultuant, m. (tumultuanten), oproermaker, rustverstoorder.
tumultueeren, ow. gel., oproer verwekken, opschudding maken.
tumultueus, bn. (tumultueuzer, tumultueust), oproerverwekkend, rustverstorend.
tunica, tuniek, v. oud-romeinsch onderkleed: (r.k.) zeker priesterlijk onderkleed.
tunnel, v, (tunnels), onderaardsche weg.
turbatie, v. (turbatiën), verwarring, stoornis.
turbeeren, bw. gel., verontrusten, beroeren, verwarren.
turbulent, bn. (turbelenter, turbulentst), woelig, onrustig.
turbulentie,v. gmv. onrustigheid, woeligheid, onstuimigheid.
turlupinade, v. (turlupinades), laffe grap, zoutelooze woordspeling.
tutelair, bn. beschermend; de voogdij betreffende.
tuteur, tutor, m. voogd.
tutti, spel of zang van allen tegelijk.
twist, o. engelsch katoenen garen; muletwist; watertwist; (ook) zekere drank.
type, typus, m. grondbeeld; afdruk, voorbeeld, gietvorm; gegoten drukletter; (gen.) regelmatige terugkeer.
typhomanie, v. (gen.) ijlhoofdigheid met verdooving.
typhon, m. (typhons), heete zeer noodlottige zuidenwind.
typhus, m. zekere gevaarlijke ziekte, zenuwkoorts.
typisch, bn. voorbeeldelijk; (gen.) regelmatig wederkeerende.
typograaph, m. (typographen), boekdrukker.
typographie, v. gmv. boekdrukkunst.
typographisch, bn. tot de boekdrukkerij behoorende.
typometrie, v. gmv. druk van landkaarten, landkaartendrukkunst.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken