Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal (1864)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal
Afbeelding van Nieuw woordenboek der Nederlandsche taalToon afbeelding van titelpagina van Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (7.66 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)
woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

(1864)–I.M. Calisch, N.S. Calisch–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 998]
[p. 998]

P.

[P]

P, v. 16e letter van het alfabet; als rom. getalmerk beteekent P 400; p., pag., pagina, bladzijde; p., père, vader; p., pars, deel; po., primo, de eerste (der maand); P.A., post annum, na een jaar; p.a., par ami, -e, met vriend of vriendin; pCt., per cent, ten honderd; P.C., par of per couvert, ingesloten (van eenen brief); (ook) pour condoler rouwbeklag; p.d., pro deo, om niet, gratis; p.f., par faveur, uit gunst (op ingesloten brieven); (ook) pour féliciter, tot gelukwensching; p.f.v., pour faire visite, om een bezoek af te leggen; Phil. D., philosophiae doctor, meester in de wijsbegeerte (akademische graad); pl., plaat; P.M., pro memoria, om niet te vergeten, ter herinnering; (ook) plus minus, min of meer; (ook) pro of per mille, pour mille, voor of per duizend; (ook) piae memoriae, zaliger gedachtenis; P.O., per order, op bevel, op last; p. occ., per occasionem, met -, bij gelegenheid; p.p., par procuration, bij volmagt, als lasthebbende; p.p., praemisses praemittendis; p.p.c., pour pendre congé, tot afscheid (op visite-kaartjes); P.S., post-scriptum, naschrift (onder eenen brief); Ps., psalm; pr., praec., praecedens, de voorgaande; p.t., pro tempore, ten tijde; praes., praesens, tegenwoordig; praef., praefatio, voorrede; prof., professor, hoogleeraar.

[Pa]

Pa, m. gmv. papa, vader.

[Paadje]

Paadje, (B. *-N), o. (-s), klein pad. *-, page, edelknaap.

[Paai]

Paai, m. (-jen, B. -en), oud man, bestevaâr; termijn (van betaling); (zeew.) die belast is met het beheer en de afgifte van sommige benoodigdheden tot het scheepswerk. *-JEMENT, o. (-en), klein geld, bijsom (om eene grootere vol te maken; termijn van betaling; hij heeft mijn in -en betaald. *-JEN, (B. *-EN), bw. gel. (ik paaide, heb gepaaid), tevreden stellen, in slaap wiegen (met mooije woorden, met beloften); (zeew.) harpuizen (een schip van onderen). *-KIST, v. (-en), kist nabij de mast.

[Paal]

Paal, m. (...alen), langwerpig hout tot opzetten of inslaan bestemd; (ook) steenen stut of afscheiding; eenen - inheijen of inslaan; op palen bouwen; met palen omringen; stijl, staak; aan of voor den - zetten, brengen (ter strafoefening); (wap.) een witte - in een blaauw veld; (fig.) - en perk (aan iets) stellen, iets te keer gaan; dat gaat de palen te buiten, dat gaat te ver; dat staat als een - boven water, het is onbetwistbaar. *-GELD, o. (-en), kaai-, liggeld. *-GORDING, v. (-en), rij meerpalen in het water, afsluiting (soort boom). *-HOOFD, o. (-en), hoofd uit aan elk. verbonden palen zamengesteld. *-HOUDER, m. (-s), (waterw.) dekbalk om de palen regtop te houden. *-KIST, v. (-en), verzameling van palen eene kisting van zand of steenen omsluitende en dienende om het geweld van den golfslag te

[pagina 999]
[p. 999]

keeren. *-MEESTER, m. (-s), gaarder van het paalgeld; (ook) opzigter van het paalwerk. *-MOLEN, m. (-s), molen die op palen staat. *-MOSSELEN, v. mv. mosselen die binnen een ompaalde kreek worden gevangen. *-STEEK, m. (...eken), (zeew.) soort knoop. *-STEEN, m. (-en), grens, opstaande steenen paal. *-TJE, (B. -N), o. (-s), kleine paal. *-VAST, bn. (fig.) onbetwistbaar, zeker; standvastig. *-WERK, o. (-en), omheining -, afschutting van palen; heiwerk; palissadering; met - omsluiten. *-WORM, m. (B.v.) (-en), insekt dat de palen doorknaagt.

[Paander]

Paander, m. (-s), teenen korf.

[§ Paap]

§ Paap, m. (...apen), r.k. geestelijke (bij wijze van minachting). *-JE, (B. -N), o. (-s), zek. vogeltje; tonnetje van eenen zijdeworm of eene rups. § *-SCH, bn. pausgezind, roomsch-katholiek (minachtend).

[Paar]

Paar, o. (...aren), tweetal; een - schoenen, -kousen; verloofden, jonggetrouwden; bruid en bruidegom; (fig.) eenige; geef mij een - (eenige) kersen; bij paren (twee aan twee) gaan.

[Paard]

Paard, o. (-en), sterk en fraai viervoetig last- en trekdier; wild -, dampig -, mak -, stijf -; bevangen (verkouden) -; te - stijgen, klimmen, zitten, rijden; te - komen; een optogt te -, cavalcade; een - bij den toom houden, - leiden; -en mennen, besturen door leidsels en zweep; -en afrijden, er mede voor het eerst rijden als zij nieuwe hoefijzers hebben gekregen; - onder den man, rijpaard; koets en -en houden; hij houdt er een - op na, hij bezit een rijpaard; een houten -, hobbelpaard; (timm.) soort schraag om de onderlagen in eene bedstede te dragen; (spr.) het - achter den wagen spannen, te laat met iets komen, de zaak verkeerd aangrijpen; het - dat den haver verdient krijgt hem niet, de waardigsten ziet men over het hoofd; het oog van den meester maakt het - vet, die zelf zijne zaken bestuurt vaart er het beste bij; het hinkende - komt achteraan, de bezwaren toonen zich aan het einde; iem. over het - tillen, iem. te veel roemen, opvijzelen, iem. grooteren dunk van zich geven dan hij verdient; het beste - struikelt wel, de beste en verstandigste kan soms dwalen; iem. op het - helpen, hem begunstigen, hem voorthelpen; eene ziekte komt te - en gaat te voet, eene zware ziekte komt meestal spoedig aan maar men herstelt er langzaam van; ik noem u man en -, ik zeg u alles, verzwijg niets. § *-, (fig.) zwaar en log vrouwmensch; (ook) ontuchtig vrouwspersoon. *-, (zeew.) rij balken onder het dek; (zek.) touw. *-, (sterr.) het groote -, Equus, Pegasus; het kleine -, Equuleus, Cyllaris, namen van twee sterrebeelden.

[Paarden]

Paarden, bw. gel. (ik paardde, heb gepaard), (een vaartuig) door paarden laten voorttrekken. *-ARBEID, m., *-WERK, o. gmv. het werk van een paard; (fig.) hij doet -, hij werkt hard, slooft zich af. *-ARTS, *-DOCTOR, m. (-en), veearts. *-ARTSENIJ, v. (-en), middel tegen paardenziekte. -KUNDE, v. gmv. -SCHOOL, v. (...olen). *-BEK, m. (-ken). *-BERIJDER, m., *-BERIJDSTER, v. (-s), afrigter-, afrigtster van paarden. *-BLOEM, v. (-en), soort bloem. *-BOER, m. (-en), die paarden fokt, ze verhuurt en verkoopt. *-BOON, v. (-en), groote boon, wikke. *-DEK, o. (-ken), (rijsch.) dekkleed der paarden.

[pagina 1000]
[p. 1000]

*-DIEF, m. (...ven). *-DIEVERIJ, v. (-en). *-DOODER, m. (-s). *-DOODSTER, v. (-s). *-DREK, m. gmv. *-GELD, o. (-en), belasting op de paarden; (ook) wat men voor het rijden op een paard betaalt. *-GESLACHT, o. (-en). *-HAAM, m. (...amen), halster. *-HAAR, o. (...aren), - koken, het bereiden. *-HAREN, bn. van paardenhaar. *-HALS, m. (...zen). *-HALSTER, m. (-s), juk van een lastpaard. *-HANDEL, m. gmv. *-HOEF, m. (...ven). *-KAM, m. (-men), kam waarmede de paarden gereinigd worden. *-KASTANJE, v. (-s), zek. gewas. *-KENNER, m. (-s). *-KLAAUW, m. (-en), paardenhoef; (ook) soort bloem, hoefblad. *-KLEED, o. (-en), paardendek. *-KOOPER, m. (-s). *-KOP, m. (-pen). *-KRACHT, v. (-en), maat voor de kracht der stoomwerktuigen; een stoommachine van 80 - (niet: paardenkrachten). *-LIJN, v. (-en), treklijn (aan vaartuigen). *-LOOP, m. gmv. *-MARKT, v. (-en). *-MEESTER, m. (-s), veearts. *-MEST, m. gmv. *-ONTLEDING, v. (-en). *-SCHEET, m. (...eten). *-POOT, m. (-en). *-SCHOUW, -ING, v. (-en), inspectie der paarden. *-SMID, m. (...smeden), hoefsmid. *-STAART, m. (-en), staart van een paard; onderscheidingsteeken in Turkije; pacha met drie -en; (plant.) zek. bloem. *-STAARTIG, bn. -e gewassen. *-STAL, m. (-len). *-STEEN, m. (-en), zek. delfstof. *-STOET, m. (-en). -ERIJ, v. (-en), plaats -, inrigting tot het aanfokken van paarden. *-STRONT, m. gmv. *-STROO, o. gmv. *-TEELT, m. (-en), paardenfokkerij. *-TUIG, o. (-en), toom, zadel enz. van paarden. *-TUISCHER, m. (-s), paardenhandelaar. ...ING, v. gmv. handel in paarden. *-VIJG, v. (-en), paardendrek. *-VLIEG, v. (-en), groote -, gonzende vlieg. *-VOEDER, o. gmv. *-VOLK, o. gmv. (mil.) ruiterij. *-VRACHT, v. (-en), wat een paard trekken kan. *-WED, o. (-den). *-WERK, o. gmv. *-WIK, v. (-ken), paardenboon. *-ZADEL, m. (-s). *-ZALF, v. (...ven). *-ZOEN, m. (-en), slag met den hoef; (fig.) harde oorveeg.

[Paardje]

Paardje, (B. *-N), o. (-s), hit; (fig.) - rijden, zek. kinderspel; (fig.) hij eet zooveel als een - trekken kan, hij eet zeer veel.

[Paardmensch]

Paardmensch, m. (-en), (fab.) centaur. *...RIJDER, m. (-s), ruiter, ...STER, v. (-s), vrouw die kunstmatig te paard rijdt, † écuyère.

[Paarlemoer]

Paarlemoer, o. gmv. binnen- of gladde zijde der oester- en andere schelpen. *-EN, bn. van paarlemoer.

[Paarling]

Paarling, v. (-s), (scheik.) stof waarmede een zuur verbonden is.

[Paarsch]

Paarsch, bn. (ook PAARS, B. PAARSCHEN), grijsachtige kleur, violet.

[Paarsgewijze]

Paarsgewijze, bijw. bij paren, twee aan twee.

[Paaschachter]

Paaschachter, o. (r.k.) laatste paaschdag. *...AVOND, m. (-en), avond vóór Paschen. *...BEST, o. gmv. mooiste zondagskleederen; zijn - aantrekken; zich - aankleeden. *...BLOEM, v. (-en). *...BROOD, o- (-en), groot krentenbrood dat op Paschen soms door de bakkers aan hunne klanten ten geschenke wordt gezonden; (bij de israelieten) ongezuurd brood; (bijb.) brood der armoede. *...DAG, m. (-en). *...EI, o. (-jeren). *...FEEST, o. gmv. *...LAM, o. gmv. lam dat op Paschen geslagt moet worden; (fig.) Jezus Christus. *...TIJD, m. (-en). *...WEEK, v. gmv. week vóór Paschen; (ook) het paaschfeest der israelieten.

[Paaschen]

Paaschen, v. en o. gmv. paaschfeest.

[pagina 1001]
[p. 1001]

[Paauw]

Paauw, m. (-en), zek. fraaije tamme vogel; (fig.) vrouw die zich gaarne opschikt en een trotschen gang heeft; zij stapt als een -*. *-ENEI, o. (-jeren), *-ENHOK, o. (-ken). *-ENNEST, o. (-en). *-ENOOG, o. (-en). *-ENPEN, v. (-nen). *-ENSTAART, m. (-en). *-ENVEÊR, v. (-en). *-ENVOET, m. (-en). *-INNETJE, (B. -N), o. (-s), (fig.) ijdel meisje. *-IN, v. (-nen), wijfje van den paauw. *-, zek. sterrebeeld. *-TJE, (B. N), o. (-s), kleine paauw.

[† Pachometer]

† Pachometer, m. (-s), diktemeter, werktuig om de dikte van belegd spiegelglas te meten.

[Pacht]

Pacht, v. (B.m. en v.), (-en), huur (van land, hoeven, mijnen enz., ook van zekere diensten); iets in - nemen, hebben, geven. *-EN, bw. gel. (ik pachtte, heb gepacht), huren, in pacht nemen, (ook zek. diensten); het zout -, voor de opbrengst van het zout zekere som in eens aan het land betalen. *-ER, m., *-STER, v. (-s), huurder, huurster (van landerijen, hoeven, van zek. belastingen, tellen enz.). *-ERSDOCHTER, v. (s). ...VROUW, v. (-en). ...ZOON, m. (...onen). *-GELD, o. (-en), huurprijs, huurpenningen. *-HOEVE, v. (-n), hoeve die verpacht of verhuurd is. *-HUUR, v. (...uren), prijs waarvoor iets verpacht is; (ook) de penningen daarvan. *-JAAR, o. (...aren), jaar van den tijd eener pacht. *-SPEL, o. (leenst.) verpachting met behoud van zekere heerendiensten. *-TIJD, m. (-en).

[† Packet]

† Packet, v. en o. zie PAKKET.

[† Pacificeren, Pacifiëren]

† Pacificeren, Pacifiëren, bw. gel. (ik pacificeerde of pacifiëerde, heb gepacificeerd of gepacifiëerd), bevredigen, vrede maken, de rust herstellen, tot bedaren brengen. *...CIFICATIE, v. (...ën), bevrediging; (ned. gesch.) de - van Gent, (in 1576). *...COTILLE, v. gmv. vrachtgoed, passagiersgoed; pak, pak en zak.

[† Paco]

† Paco v. dier waarvan de Alpaca-wol afkomstig is.

[† Pactum, pact]

† Pactum, pact, o. (pacta), verdrag; familie-verbond; (ook) verbond met den booze.

[Pad]

Pad, o. (-en), weg, baan, voet-, jaagpad; (fig.) het - der deugd; vlied de - en der boozen. *-, *-DE, v. (-n), zek. viervoetig dier met zeer korte naauw merkbare pooten. *-DEBLOEM, v. (-en), (plant.) stinkende kamille. *-DENEST, o. (-en), (fig.) morsig oord. *-DESTEEN, m. (-en). *-DESTOEL, m. (-en), zek. plant en moesvrucht; vergiftigde -, kampernoelje.

[† Paddan]

† Paddan, m. bedrag van 1000 millioen ropijen (in Indië).

[† Paddi]

† Paddi, o. zek. oost-indische spijs.

[† Padisjah]

† Padisjah, m. opperheer, (ceretitel van den sultan).

[† Paedagogie]

† Paedagogie, v. zie PEDAGOGIE.

[† Paean]

† Paean, o. (-s), lofzang op Apollo; io -! der Godheid lof!

[Paf!]

Paf! tw. bons! *-, m. gmv. slag, oorveeg. -, bn. (-fer, -st), opgeblazen, opgezet (van veel eten of drinken). *-FEN, ow. gel. (ik pafte, heb gepaft), opzetten; het eten paft mij (blaast mij op); schieten, afvuren. -, bw. afrossen. *-ZAK, m. (-ken), lomperd, vlegel.

[† Pagaai]

† Pagaai v. (-jen, -en), (zeew.) roeiriem (der wilden). *...GADET, v. (-ten), soort duif.

[† Page]

† Page v. bladzijde. *-, *...GIE, m. (s), edelknaap, hofjonker.

[pagina 1002]
[p. 1002]

*...GINA, v. (-as), bladzijde. *...GINEREN, bw. gel. (ik pagineerde, heb gepagineerd), bladzijden nommeren.

[† Pagode]

† Pagode v. (-n), afgodstempel (in China, Japan en Hindostan); afgodsbeeld; zek. indische goudmunt.

[† Pailletten]

† Pailletten, v. mv. loovertjes.

[† Pair]

† Pair, m. (-s), (oudt.) gelijke in geboorte en rang; lid van het engelsche Hoogerhuis; (vroeger) lid der eerste kamer in Frankrijk. *-SCHAP, o. gmv. hoedanigheid -, rang van pair. *-ESSE, v. (-n), vrouw van eenen prior.

[↑ Pais]

↑ Pais v. gmv. vrede.

[† Pajement]

† Pajement, zie PAAIJEMENT.

[Pak]

Pak, o. (-ken), eenige gelijke of verschillende voorwerpen bij elk. gevoegd; bundel, last, kleedingstukken; een nieuw - kleêren, broek, jas en vest; een - papieren; (fig.) met zak en - (met al zijne have) vertrekken; een - slaag, een dragt slagen; (fig.) een lastig -, een moeijelijke taak. *-DOEK, o. gmv. grof linnen. *-DRAGER, *-KEDRAGER, m. (-s), sjouwerman, zakkedrager. *-EZEL, m. (-s). † *-FONG, o. wit koper (zek. metaalmengsel). *-GAREN, o. (-s). *-GELD, o. (-en). *-HAAK, m. (...aken). *-HUIS, o. (...zen). -HUUR, v. (...uren). -MEESTER, m. (-s), opzigter van pakhuizen. *-JE, (B. -N), o. (-s), klein pak; (spr.) ieder draagt zijn -, elk mensch moet zijn lot ondergaan; zij heeft haar - afgelegd, zij is bevallen.

[Paket]

Paket, o. en v. zie PAKKET.

[Pak-ijs]

Pak-ijs, o. gmv. hoeveelheid drijfijs die eene groote uitgestrektheid beslaat.

[Pakkaadje]

Pakkaadje, v. (-n), bagaadje, (reis)goederen. *...KAST, v. (-en). *...KELDER, m. (-s). *...KEN, bw. gel. (ik pakte, heb gepakt), grijpen, aan-, omvatten; vangen; eenen dief -, aanhouden, opbrengen; in eenen koffer -, in een valies doen; omwikkelen; tot een pak maken; iets in een papier -; haring -, in tonnen doen; ineendringen, zamenpersen; dat is te veel in malkander gepakt; (fig.) zijne biezen -, vlugten, aan den haal gaan.

[Pakker]

Pakker, m., *...STER, v. (-s), die pakt; de schotsche, de fransche pakkers, enz. (oudt.) zek. gilden van goederenbestellers te Amsterdam.

[Pakket]

Pakket, o. (ten), klein pak. *-, v., *-BOOT, v. (-en), beurtschip, postschip (inz. naar Engeland). *-VAART, v. pakketbootendienst.

[Pakking]

Pakking, v. (-en), het pakken. *...KIST, v. (-en). *...LINNEN, o. (-s), pakdoek. *...MAND, v. (-en). *...NAALD, v. (-en), zeer groote ijzeren naald met wijd oog. *...PAARD, o. (-en). *...PAPIER, o. (-en), zeer grof graauw papier, stroopapier. *...RIEM, m. (-en), lederen riem om eenen koffer enz. *...SCHUIT, v. (-en), vrachtschuit op binnenwateren. *...STOK, m. (-ken), stok om wasschen enz. in te pakken. *...TOUW, o. (-en), bindtouw, dik pakgaren. *...WAGEN, m. (-s). *...ZADEL, m. (-s). *...ZOLDER, m. (-s).

[Pal]

Pal, m. (-len), pen tot het tegenhouden van eene spil of een rad. *-, bijw. onbewegelijk, stilstaand; - staan in het gevaar, niet terugdeinzen; iem. - zetten, iem. door redenering den mond snoeren.

[† Paladada]

† Paladada, v. soort italiaansche zegelaarde.

[pagina 1003]
[p. 1003]

[† Paladijn]

† Paladijn, m. (-en), ridder; vrouwenverdediger (uit de middeleeuwen).

[† Palaeographie]

† Palaeographie, v. gmv. kennis van de schrijfkunst en het schrift der ouden. *...LOGIE, v. gmv. oudheidkunde.

[† Palaeontographie]

† Palaeontographie, v. gmv. beschrijving en afbeelding der fossiele overblijfselen uit de voorwereldlijke schepping. *...TOLOGIE, v. gmv. leer der voorwereldlijke dieren en gewassen.

[† Palaeophytographie]

† Palaeophytographie, v. gmv. leer van de planten der voorwereld. *...PHYTOLOGIE, v. gmv. leer betreffende de fossiele overblijfselen van voorwereldlijke planten.

[† Palagoniet]

† Palagoniet, m. zek. gesteente (op IJsland en in Limburg).

[† Palank]

† Palank, v. (-en), verschansing (in Turkije). *-IJN, v. (en), draagstoel (in Azië). *...LATINA, v. (-n), pels-, halskraag, manteltje. *...LATIJN, m. paltsgraaf. *...LATINAAT, o. gmv. de Paltz; paltsgraafschap.

[Paleerder]

Paleerder, m., *...STER, v. (-s), versierder, ...ster. *...NAALD, v. (-en). *...PRIEM, m. (-en). *...SEL, o. (-s), versiering.

[Palei]

Palei, v. (-jen, B. -en), katrol; (oudt.) folterfuig; iem. aan de - (of paleije) slaan.

[Paleis]

Paleis, v. (...zen), koningshuis, hof; (ook) uitgestrekt en fraai ingerigt gebouw; - van justitie; nijverheids-, - van volksvlijt; (fig) zijn huis is een -, het ziet er zeer rijk bij hem uit.

[Palen]

Palen, ow. gel. (ik paalde, heb gepaald), grenzen, raken aan...

[† Paleren]

† Paleren, bw. gel. (ik paleerde, heb gepaleerd), opschikken, versieren.

[† Paleo]

† Paleo..., zie PALAEO...

[Palet]

Palet, o. (-ten), (schild.) verfbordje, -plankje; (fig.) de schilderstrant; kaatsplankje. *-TEN, ow. gel. (ik palette, heb gepalet), met den bal spelen, raketten.

[† Paletot]

† Paletot, m. (-s), korte overjas (met zakken op zijde).

[Palfrenier]

Palfrenier, m. (-s), tweede koetsier, koetsbediende.

[† Pali]

† Pali, v. heilige taal van den Ganges. *-KAAR, m. (...aren), nieuw-grieksch soldaat.

[Paling]

Paling, m. (-en), dikke aal (visch); - steken, paling vangen. *-NET, o. (-ten). *-STEKEN, *-TREKKEN, o. gmv. het paling vangen; (ook) zek. volksspel. *-STEKER, m. (-s), werktuig, aalgeer.

[† Palingenesie]

† Palingenesie, v. wedergeboorte. *...LINODIE, v. gmv. herhaling (van een refrein); (fig.) herroeping van eene lasterlijke aantijging. *...LINUUR, m. (...uren), (dicht.) stuurman.

[† Palissade]

† Palissade, v. (-n), paalwerk. *...DEREN, bw. gel. (ik palissadeerde, heb gepalissadeerd), met paalwerk om- of afsluiten, omringen. *...DERING, v. het palissaderen; paalwerk.

[† Palisander, Palixander]

† Palisander, Palixander, o. gmv. zek. fijne houtsoort; purperhout.

[† Paljas]

† Paljas, m. (-sen), hansworst, potsenmaker; clown.

[Palklamp]

Palklamp, m. (-en), (zeew.) klamp die een pal van achteren steunt.

[Palladium]

Palladium, o. (-s), beeld der beschermgodin Minerva; (fig.) schild, heiligdom, heiligst kleinood; de vrijheid is het - der volken. *-, zek. metaal.

[pagina 1004]
[p. 1004]

[Pallas]

Pallas, v. naam van Minerva; naam nener planeet, aangeduid door het teeken illustratie. *-, m. (-sen), ruitersabel.

[† Palliatief]

† Palliatief, o. (...ven), verzachtend geneesmiddel; tijdelijke hulp. *...LIËREN, bw. gel. (ik palliëerde, heb gepalliëerd), verzachten; vergoêlijken, bemantelen.

[† Pallium]

† Pallium, o. (-s), (r.k.) priestermantel.

[† Palle]

† Palle, v. (-n), zek. amerikaansch vaartuig.

[Palm]

Palm, v. (-en), vlak der hand; zek. lengtemaat (= 1/10 der ned. el = 10 duimen of decimeters); een vierkante -; een kubieke - (=1 nederl. kan, kop, liter). *-, m. zek. boom; kokos-; (ook) takje van den palmboom; hulst; de huizen waren met - versierd.

[† Palma]

† Palma, v. (-as), oost-indisch vaartuig. *-CHRISTI, v. kruisboom, wonderboom. *-CITEN, m. mv. versteende palmtronken. *-TUS, bn. (plant.) handvormig.

[Palmboom]

Palmboom, m. (-en). *-EN, bn. palmhout. *...EEKHOREN, -TJE, (B. -N), o. (-s), west-indische meerle. *...HOUT, o. gmv. -EN, bn. van palmhout.

[Palmiet]

Palmiet, o. palmmeel, palmmerg.

[Palmkermis]

Palmkermis, v. (-sen), voorjaarsmarkt. *...KOOL, v. (-en). *...MARKT, v. markt vóór Paschen. *...MERG, o. gmv. splint van den palmboom. *...OLIE, v. (-ën). *...RIET, o (-en), -EN, bn. van palmriet. *...STRUIK, v. (-en). *...TAK, m. (-ken). *...WIJN, m. *...WORTEL, m. (-s). *...ZONDAG, m. Zondag vóór Paschen.

[Palmotten]

Palmotten, ow. zie PLAMOTTEN.

[† Palpabel]

† Palpabel, bu. en bijw. (-er, -st), voel-, tastbaar (van bewijzen); zonneklaar. *...PITATIE, v. (...ën), hartklopping, pols-, aderslag. *...PITEREN, ow. gel. (ik palpiteerde, heb gepalpiteerd), kloppen, jagen (van den pols of het hart) van angst of aandoening.

[Palsterstok]

Palsterstok, m. (-ken), *...STAF, m. (...ven), pelgrimsstok.

[Paltsrok]

Paltsrok, m. (-ken), pelgrimsrok, -tabbaard; (ook) soort zaagmolen.

[Paltsgraaf]

Paltsgraaf, m. (...aven), naam eener vorstelijke waardigheid. -SCHAP, o. (-gen). *...GRAFELIJK, bn. en bijw. *...GRAVIN, v. (-nen).

[† Pampas]

† Pampas, v. mv. grasvlakte; prairie (in Zuid-Amerika). *-F(PH)LET, o. (-ten), schotschrift; blaauwboekje; (oudt.) vlugschrift. -IST, m. (-en), schotschriftschrijver, lasteraar (in geschriften).

[Pampelmoes]

Pampelmoes, m. (...zen), zek. vruchtboom (in Indië). *...PERNOELJE, v. (-n), soort paddestoel.

[† Pampera]

† Pampera, v. (zeew.) snel opkomende wind op de zuid-amerikaansche kust.

[Pan]

Pan, v. (-nen), bekkenvormig keukengereedschap (bij het koken enz.); heiligheid van een geweerslot; kruid op de - doen; (fig.) in de - hakken, geheel vernielen (een leger); aan de - blijven kleven of hangen, zich om bestwil met iets bemoeijen en er slecht afkomen. *-AAL, m. (...alen), aal geschikt om gebraden te worden. *-AARZEN, bw. gel. (ik panaarsde, heb gepanaarsd), geeselen. ...ING, v. (-en), geeseling. *-APPEL, m. (-s, -en), braadappel. *-BOOR, v. (...oren), (wondh.) trepaneerboor.

[† Panacea]

† Panacea, v. mv. algemeene geneesmiddelen.

[pagina 1005]
[p. 1005]

[Panache]

† Panache, v. (-n), vederbos, helmbos.

[† Pancarte]

† Pancarte, v. bordpapieren omslag; groote uitslaande lijst van artikelen. *...CHRESTUM, o. (-s), algemeen geneesmiddel. *...CRATESIE, v. alleenbezit, alleenmagt. *...CRATIUM, o. werktuig tot verklaring van krachtsinspanning.

[Pand]

Pand, o. (-en), zijstuk (van eenen jas of rok); waarborg, onderpand; op - leenen, in of te - geven; een - lossen; (fig.) het - der huwelijksmin, een kind; mijn woord zij u tot -; mijn hoofd tot -; weddingschap; gebouw, perceel; erf, (oudt.) pakhuis; kistemakers-; magazijn. *-BEZITTER, m., *-BEZITSTER, v. (-s), die iets ten onderpand heeft, beleener, beleenster; hypotheekhouder, -houdster.

[† Pandekten]

† Pandekten, v. mv. verzameling van werken over het oudromeinsche regt, wet van keizer Justinianus. *...DEMISCH, bn. algemeen (van ziekten).

[Pandelingschap]

Pandelingschap, o. zek. instelling tot verpligte heerendiensten in Oost-Indië.)

[Panden]

Panden, bw. gel. (ik pandde, heb gepand), beslag leggen op goederen; goederen geregtelijk laten verkoopen ter voldoening van schuld; in pand geven, beleenen. *...DER, m. (-s), deurwaarder, geregtelijk pandverkooper. *...DING, v. (-en), het panden; verkoop bij executie. *-SPEL, o. (-en), zek. gezelschapsspel.

[Pandjeshuis]

Pandjeshuis, o. (...zen), bank van leening voor zeer kleine panden, kleine lombard.

[Pandhouder]

Pandhouder, m.(-s), pandbezitter. *...LIEDEN, m. mv. gijzelaars.

[† Pandoer]

† Pandoer, m. (-en), hongaarsche voetsoldaat. *-EN, ow. gel. (ik pandoerde, heb gepandoerd), zek. kaartspel spelen; het -, dit kaartspel.

[† Pandora]

† Pandora, v. (fab.) meisje dat naar den hemel werd gevoerd; naam eener planeet; de doos van -, doos die alle kwalen en rampen bevatte, welke door Pandora tegen Jupiters bevel werd geopend.

[Pandregt]

Pandregt, o. gmv. regt van hypotheek, - van schepenkennis. *...SCHULD, v. (-en), hypotheekschuld. -ENAAR, m. (...aren), -STER, v. (-s), die schuldig is wegens hypotheek. *...SPEL, *...ENSPEL, o. (-en), zek. gezelschapsspel.

[Paneel]

Paneel, o. (-en), houten beschot, deel van eenen wand; eene kamer met beschilderde -en. *-HOUT, o. gmv. wagenschot. *-RAAM, o. (...amen), raam waarin een paneel wordt gezet. *-SCHILDER, m. (-s), die zich bijzonder toelegt op het beschilderen van paneelen. *-WERK, o, (-en).

[† Panegyricus]

† Panegyricus, m., *...RIEK, v. (-en), lofrede, lofdicht.

[† Panelle]

† Panelle, v. gele ruwe suiker in schijfvormige stukken.

[Panharing]

Panharing, m. (-en), versche -, groene haring. *...LIKKEN, bw. gel. (ik panlikte, heb gepanlikt), smarotsen, op de klap loopen. *...LIKKER, m., *...LIKSTER, v. (-s), klaplooper, smarotser, smarotster. *...LIKKERIJ, v. (-en).

[† Panharmonicon]

† Panharmonicon, o. (-s), zek. zamengesteld blaasinstrument. *...HELLENION, m. (-s), opperste staatsraad in Nieuw-Griekenland.

[† Paniek]

† Paniek, v. gmv. algemeene angst; er heerschte heden eene - aan de beurs, (inz. in den fondsenhandel), ieder zocht te verkoopen.

[pagina 1006]
[p. 1006]

*...NISCH, bn. vreeswakkend; -e schrik, algemeene doch ongegronde angst (inz. onder een vechtend leger).

[† Pankong]

† Pankong, v. (-en), chineesch vaartuig.

[† Pankratisch]

† Pankratisch, bn. zeer krachtig; een - (zeer sterk vergrootend) mikroskoop.

[Pannekoek]

Pannekoek, m. (-en), soort gebak. *-EN, ow. gel. (ik pannekoekte, heb gepannekoekt), leuteren, lanterfanten; lang staan te wachten. *...LIKKER, m. (s), zie PANLIKKER.

[Pannenbakker]

Pannenbakker, m. (-s), vervaardiger van dakpannen. *-IJ, v. (-en), fabriek van dakpannen. *...DAK, o. (-en), dak met pannen belegd. *...DEKKER, m. (s), leidekker. *...DEKSEL, o. (-s).

[Pannesteen]

Pannesteen, m. (-en), ketelsteen.

[Pannetje]

Pannetje, (B. *-N), o. (-s), kleine pan (in alle bet.).

[† Panorama]

† Panorama, o. (-as), algezigt, voorstelling (eener stad enz.) in eene ronde tent in welker midden zich de beschouwer bevindt.

[Pansfluit]

Pansfluit, v. (-en), rieten fluit, herdersfluit (uit zeven aaneengebonden pijpjes bestaande).

[† Panslavismus]

† Panslavismus, o. gmv. zucht of poging van alle slavonische volken (het noorden van Turkije, de Wallachijers, Serviërs, Dalmatiërs, Croaten, Zevenbergers enz.) om zich tot ééne natie te vereenigen. *...SOPHIE, v. gmv. Alwijsheid.

[Pantalon]

Pantalon, m. (-s), hansworst -, (ook) de bedrogen vader in de italiaansche blijspelen en in het ballet; lange broek (waarvan de pijpen tot op de hielen afdalen; (muz.) opstaande pen (in het klavier).

[Panter]

Panter, m. (-s), *-DIER, o. (-en), soort tijger. *-HOK, o. (-ken). *-HUID, v. (-en). *-JAGT, v. (-en). *-VEL, o. (-len).

[† Pantheïsmus]

† Pantheïsmus, o. gmv. algeloof, geloof dat de wereld zelve God is. *...THEÏST, m. (-en), aanhanger van het algeloof. *...THEON, o. (-s), altempel (aan alle goden te zamen gewijd); eeregebouw voor al de beroemde mannen van een land.

[† Pantocratie]

† Pantocratie, v. gmv. alheerschappij, het bestaan van één heerscher over allen. *...GRAAF, m. (...afen), teekenaap (zeker kunstmatig werktuig). *...METER, m. (-s), hoekmeter (werktuig). *...MIME, v. gmv. gebarenspel (zonder woorden); ballet. *...MIMIEK, v. gmv. gebarenkunde. *...MIMISCH, bn. door gebaren aangeduid. *...MIMIST, m. en v. (-en), gebarenspeler, ...speelster. *...PHAAG, bn. met alles zich voedende. -, m. veelvraat.

[Pantoffel]

Pantoffel, v. (-s), soort schoeisel, huisschoen; muil; (fig.) hij staat onder de -, hij laat zich, door zijne vrouw beheerschen). *-PROMENADE, v. het wandelen van den voornamen stand op eene bepaalde plaats en een bepaalden tijd.

[Pantser]

Pantser, o. (-s), kuras, harnas, ijzeren bekleedsel. *-EN, bw. gel. (ik pantserde, heb gepantserd), met een kuras of harnas bekleeden; een gepantserd schip, vaartuig geheel met ijzer beslagen (zoodanig dat de vijandelijke kogels het niet beschadigen kunnen). *-MAKER, m. (-s). *...SIER, o. pantser.

[† Panurgie]

† Panurgie, v. gmv. arglist.

[Panvisch]

Panvisch, m. (...sschen), visch om te bakken; gebakken -, ge-

[pagina 1007]
[p. 1007]

braden visch. *...VLIES, o. (...zen), (ontl.) vlies boven de hersenpan. *...VOL, v. gmv.

[Pap]

Pap, v. (-pen), brij, kooksel van meel, brood enz.; (heelk.) verzachtend middel op zweren enz; alles wat tot eenen brij gekookt of geworden is; (spr.) wien de - geboden wordt moet gapen, men behoort van de gelegenheid gebruik te maken; mijn hoed is als - (doornat).

[Papa]

Papa, m. (-as), vader; paus. *...PAAL, bn. pauselijk. *...PAATJE, (B. -N) o. (-s), vadertje.

[Papachtig]

Papachtig, bn. als pap.

[Papaver]

Papaver, m. (-s), slaapbol. *-ACHTIG, bn. -e planten.

[Papbaard]

Papbaard, m. en v. (-en), die verzot is op pap; (ook) die pap morsig eet. *...ETER m. (-s). *...EETSTER, v. (-s).

[Papegaai]

Papegaai, m. (-jen, B. -en), zek. fraaije tropische vogel; hij is een ware -, hij spreekt of baauwt alles na; den - of naar den - schieten, zek. schuttersspel; (fig.) den - geschoten hebben een goeden slag hebben gedaan. *-DUIKER, m. (-s), zek. groenlandsche vogel. *-JEKRUID, o. zek. fraaije bloem. *-SBEK, m. (-ken), soort tulp. *-s-KOOI, v. (-jen, B. -en). *-SNEUS, m. (...zen), kromme neus. *-STOK, m. (-ken), (zeew.) zek. houtwerk.

[Papenaad]

Papenaad, m. (...aden), (zeew.) naad tusschen de zeilen.

[Papenbloem]

Papenbloem, v. (-en), zek. plant. *...GEBROED, -SEL, o. gmv. (fig.), minachtende naam voor priesters (inz. r.k.). *...HOED, m. (-en), priesterhoed; (ook) zek. plant. *...HOUT, o. gmv. wagenschot. *...SCHOEN, m. (-en), zek. kruid.

[† Paperassen]

† Paperassen, v. mv. oud papier, scheurpapier.

[Papier]

Papier, o. (-en), eene uit vodden vervaardigde zelfstandigheid geschikt om er op te schrijven, te teekenen enz.; een boek -, een riem -; vloei-, post-, schrijf-, kaart-, bord-, kas-, stroo-, pak-; scheur-, oude papieren; teeken-, machinaal -, door machines vervaardigd en niet op de oud-hollandsche wijze in een molen. *-, wissels; duizend gulden in goed -, in wissels op goede huizen; munt-, bank-, geldswaardig -. *-, dagblad; de fransche -en. *-, het - vloeit of slaat door (van den inkt); op het - brengen, in schrift zetten. *-ACHTIG, bn. (-er, -st), als papier, naar papier gelijkende. *-BEDERVER, m. (-s), slechte schrijver, knoeijer. *-BLOEM, v. (-en), (plant.). *-BLAD, o. (-eren). *-BOOM, m. (-en), (oudt.) papyrus (welke tot beschrijven diende). *-DRAGEND, bn. bestanddeelen bevattende waarvan men papier kan maken. *-EN, bn. van papier; - geld, papier dat een wettigen koers of geldswaarde heeft; de - wereld, geldwereld, fondsen. *-FABRIEK, v. (-en). -ANT, m. (-en). *-HANDEL, m. gmv. handel in papier; (ook) effekten-, fondsenhandel. *-HANDELAAR, m. (-s). -STER, v. (-s). *-KAST, v. (-en). *-LADE, v. (-n). *-KNIPPER, m., ...STER, v. (-s), die allerlei figuren enz. kunstig uit papier weet te knippen. *-KNIPSEL, o. (-s), uit papier geknipte figuren. *-KRAAM, v. gmv. kraam waar papier verkocht wordt; (ook fig.) effektenhandel, -beurs. *-KOLEN, v. mv. soort bruinkolen. *-KOOPER, m. (-s). *-KRAMER, m. (-s). *-KUIP, v. (-en). *-KUNST, v. gmv. prenten; kunst van den papierknipper. *-LUIS,

[pagina 1008]
[p. 1008]

v. (...zen), (nat. gesch.). *-MAKER, m. (-s). *-MAAKSTER, v. (-s). *-MOLEN, m. (-s), papierfabriek. *-OLIE, v. (...ën). *-PLANT, v. (-en). *-RIET, o. (-en), papyrus. *-SCHAAR, v. (...aren), schaar geschikt tot papier knippen; schaar om coupons van rente af te knippen. *-STAMPER, m. (-s), zek. werktuig in den papiermolen. *-TJE, (B. -N), o. (-s), stukje papier; bewijsje, briefje, notitie; papillot. *-VERKOOPER, m. (-s). ...STER, v. (-s). *-WINKEL, m. (-s), winkel waar men papier verkoopt; (ook fig.) effekten; fondsen. *-WORM, m. (B.v.), (-en), soort mot (die het papier verteert); (fig.) arme klerk, kantoorschrijver.

[† Papier-mâché]

† Papier-mâché, o. gmv. deeg, digt ineen gewerkte papierstof tot doozen enz.

[† Papier sans fin]

† Papier sans fin, o. doorloopend bewerkt papier (zonder afscheiding van ramen (inz. tot behangsel dienende).

[† Papillotte]

† Papillotte, v. (-n), (meestal) driehoekig papiertje tot het oprollen der haren; karbonnaden in -n, (die, in papier gewikkeld, worden gebraden); maak van uw opstel -n, verscheur het (daar het niet deugt). *...TEREN, bw. gel. (ik papilloteerde, heb gepapilloteerd), in papillotten wikkelen; (fig.) overdreven -, bloemrijk spreken.

[† Papiniaansche pot]

† Papiniaansche pot, m. (nat.) soort hermetisch gesloten pot, (naar Papin, den uitvinder, aldus genoemd.

[Papist]

Papist, m. en v. (-en), pausgezinde; blinde aanhanger van het r.k. geloof *...PISMUS, o. gmv. pausdom, leer der orthodoxe r.k. kerk. *...PISTERIJ, v. (-en), bespottelijke pausgezindheid.

[Papje]

Papje, (B. *-N), o. (-s), kleine dunne pap; een - opleggen.

[Papkind]

Papkind, o. (...eren), kind dat met pap wordt gevoed. *...KOMMETJE, (B. -N), o. (-s). *...LEPEL, m. (-s). *...PEN, bw. gel. (ik papte, heb gepapt), met of door pap weeken (eene zweer enz.); (zeew.) het haar of papier onder het koper leggen; stoffen -, appreteren. *...PIG, bn. (-er, -st), vol pap, niet stevig geappreteerd (van stoffen); eene -e (weekachtige) vrucht. *...PING, v. gmv. het pappen. *...PLEISTER, v. (-s). *...POT, m. (-ten), een kind met den - groot brengen, met pap voeden. *...SEL, o. (-e), pap, lijm.

[† Papyrographie]

† Papyrographie, v. beschrijving van het papier. *...RUS, m. papierplant.

[† Paraat]

† Paraat, bn. en bijw. dadelijk onmiddellijk; † parate executie, (regt.) voltrekking van een vonnis op staanden voet.

[† Parabel]

† Parabel, v. (-s), gelijkenis. *...BOOL, v. (wisk.) kegelsnede, brandsnede. *...BOLISCH, bn. en bijw. bij wijze van gelijkenis; (wisk.) in de gedaante eener kegelsnede. *...BOLOÏDE, v. parabolische kegel. *...BOLISEREN, ow. gel. (ik paraboliseerde, heb geparaboliseerd), door gelijkenissen spreken (op de wijze der oosterlingen). *...CENTISCH, bn. ongelijkmiddelpuntig. *...CHUTE, v. (-s), valscherm (bij luchtballen). *...CLEET, m. (...eten), rader, bemiddelaar (in de wijsbegeerte). *...CHROMASIA, v. kleurenbedrog. *...CHRONISMUS, m. (..mi), tijdfout, misslag in de tijdrekenkunde.

[Parade]

Parade, v. (-s), optogt (inz, bijeenkomst van krijgsvolk tot opluistering van een feest) op zekere bepaalde dagen; wapenschouwing;

[pagina 1009]
[p. 1009]

- houden; ijdele vertooning, hij moest zooveel - niet maken met; (schermk.) het afweren (van eenen stoot). *-BED, o. (-den), praalbed waarop het lijk van een aanzienlijken persoon wordt ten toon gesteld. *-KLEED, o. (...eren), staatsiekleed. *-MARSCH, m. (-en.) *-PAARD, o. (-en), pronkpaard. *...DEREN, ow. gel. (ik paradeerde, heb geparadeerd), pralen, pronken; parade houden (ter inspectie, ter monstering); de troepen hebben heden geparadeerd; de matrozen paradeerden in het want, werden op het verdek gemonsterd (bij eene feestelijke gelegenheid).

[† Paradigma]

† Paradigma, o. (-as), voorbeeld, toonbeeld.

[Paradijs]

Paradijs, o. (...zen), lusthof, verblijf der gelukzaligen; Eden; (fig.) bekoorlijk verblijf. *-APPEL, m. (-en), soort stoofappel. *-HOUT, o. gmv. aloë. *-LAURIER, m. (-en). *-KOREN, *-ZAAD, o. (plant.) soort cardamom. *-KORREL, v. (-s), soort peper. *-VOGEL, m. (-s), zek. fraaije indische vogel; (ook) zek. sterrebeeld. *-VREUGDE, v. gmv. (fig.) zalige vreugde.

[† Paradox]

† Paradox, bn (-er, meest -), *-AAL, (...aler, -st), wonderspreukig, gezocht, gedwongen. *-E, v. (-en), wonderspreuk, strijdigheid, gedwongene wijsgeerige stelling. *-IE, v. gmv. voorstelling van parodoxen.

[† Paraffine]

† Paraffine, o. (scheik.) zek. wasachtige stof in houtteer.

[Paragon, Parangon]

Paragon, Parangon, v. (boekdr.) zek. lettersoort; (ook) voortreffelijke diamant.

[† Parafoudre]

† Parafoudre, m. (-s), bliksemafleider.

[† Paragraaf]

† Paragraaf, v. (...afen), afdeeling van een geschrift (aangeduid door het teeken §).

[† Paragrêle]

† Paragrêle, m. (-s), hagelafleider.

[† Paralpomena]

† Paralpomena, v. bijbelsche kronijkboeken.

[† Parrallax]

† Parrallax, v. (-en), (sterr.) verschilzigt, verschillicht (in den waren en schijnbaren stand eener ster of van een gesternte). *...ACTISCH, bn. tot de parallax behoorende. *...ATISCH, bn. op de parallel betrekking hebbende.

[† Parallel]

† Parallel, v. (-len), evenwijdte, plaatsing of stand van twee lijnen of vlakken die overal op gelijken afstand van elkander zijn; (aardr.) berekening der graden ter noorder- of zuider-breedte; (fig.) vergelijking; er is geen - te maken tusschen deze twee personen. *-, bn. en bijw. evenwijdig. *-EPIPEDUM, o. (meetk.) figuur van zes gelijkhoekige zijden. *-OGRAM, o. (-men), langwerpig vierkant of vierhoek.

[† Paramat]

† Paramat, o. zek. geweven stof.

[† Paralogiseren]

† Paralogiseren, bw. gel. (ik paralogiseerde, heb geparalogiseerd), valsche sluitredenen maken. *...LYSEREN, bw. gel. (ik paralyseerde, heb geparalyseerd), verlammen; ontzenuwen. *...LYSIE, v. (...ën), verlamming; beroerte. *...LYTISCH, bn. lam, verlamd; eener beroerte nabij.

[† Parameter]

† Parameter, m. (-s), (meetk.) constante of onveranderlijke grootheid tot vergelijking van andere dienende (b.v. de nederl. el in onze maten en gewigten).

[† Paranoten]

† Paranoten, v. mv. braziliaansche kastanjes; kokeleko-noten.

[pagina 1010]
[p. 1010]

[† Paranymph]

† Paranymph, *...NIMF, m. (-en), bruidgeleider, -jonker; speelnoot; candidaatsgeleider (bij eene promotie).

[† Parapet]

† Parapet, o. (-ten), borstwering.

[† Paraphe]

† Paraphe, v. (-n), naamtrek, krul. *...PHEREN, bw. gel. (ik parapheerde, heb geparapheerd), van de handteekening voorzien, teekenen, merken met den naamtrek.

[† Paraphrase]

† Paraphrase, v. (-n), omschrijving, breede verklaring; (fig.) wijdloopigheid. -REN, bw. gel. (ik paraphraseerde, heb geparaphraseerd), in het breede omschrijven. *...PHRAST, m. (en), omschrijver, kantteekenaar (van klassieke werken). *...PLUIE, v. (n), regenscherm. *...SIET, m. (-en), pannelikker, smarotser; tafelvriend; woekerplant; insekt. *...SITISCH, bn. woekerend (van planten of insekten). *...SOL, m. (-s), zonnescherm, ombrella. *...STATEN, m. mv. zijpilaren, zijkolommen. *...TONNERRE, m. (-s), bliksemafleider. *...VENT, m. (-s), spaansche wand, windscherm.

[† Parcimonie]

† Parcimonie, v. gmv. knibbelarij, gierigheid, vrekkigheid.

[† Parceel]

† Parceel, o. (...elen), gedeelte, deeltje; zie ook PERCEEL.

[Pardel]

Pardel, m. (-len), viervoetig dier; panter. *...DOEN, v. (-en), zek. touwwerk.

[† Pardon]

† Pardon, o. gmv. vergiffenis, genade. *-NEZ, tw. vergeef mij! *-NABEL, bn. vergeeflijk, verschoonbaar. *-NEREN, bw. gel. (ik pardonneerde, heb gepardonneerd), vergeven, vergiffenis schenken.

[† Pareggeren]

† Pareggeren, bw. gel. (ik pareggeerde, heb gepareggeerd), sluiten, vergelijken (rekeningen).

[Parel, Paarl]

Parel, Paarl, v. (-s, (-en), zelfstandigheid in de schelpen uit het paarlemoer gevormd; -rijgen (rangschikken); (fig.) dat zijn -en voor de zwijnen, men beseft de waarde hiervan niet; een - van schoon water, fijn, zuiver; (heelk.) een - op het oog, zek. zickelijke stof). *-, knoopje in kant; (fig.) het uitnemendste; een - aan de kroon. *-BANK, v. (-en), plek waar veel pareloesters zich bevinden. *-BOOR, v. (...oren), boor om gaatjes in paarlen te boren. *-DRUIF, v. (...ven). *-DUIKER, m. (-s), visscher van paarlen; (ook) werktuig tot de parelvisscherij gebezigd. *-EN, ow. gel. (ik parelde, heb gepareld), opgeven (blaasjes); de wijn parelt (vonkelt) in het glas; geparelde (zeer fijne) garst. *-GARST, v. gmv. *-GRUIS, o. gmv. *-ZAAD, o. (...aden). *-HANDEL, m. gmv. *-HANDELAAR, m. (-s). -STER, v. (-s). *-KLEUR, v. gmv. *-KROON, v. (-en). *-KRUID, o. gmv. (plant.). *-KUST, v. (-en), kust waar men parelen vischt. *-MOER, v. gmv. *-MOS, m. (plant.). *-MOSSEL, v. (-en), parelschelp. *-NAALD, v. (-en), naald met parelen bezet. *-OESTER, m. (-s, -en). *-OLIE, v. gmv. (scheik.) olie uit de parelen gehaald. *-PEER, v. (...eren), soort peer. *-SCHELP, *-SCHULP, v. (-en). *-SCHRIFT, o. gmv. zek. klein schrift. *-SLAK, v. (ken). *-SNOER, o. (-en), een aantal aaneengeregen parelen. *-SPELD, v. (en). *-STEEN, m. (-en), (mijnw.), soort delfstof. *-STIKKER, m., ...STER, v. (-s), die in of met parelen werkt, - borduurt. *-VANGER, *-VISSCHER, m. (-s). *-VANGST, *-VISSCHERIJ, v. (-en). *-WATER, o. gmv. (apoth.). *-ZAND, o. gmv.

[† Parementen]

† Parementen, o. mv. belegsels; belegstukken; optooisels.

[pagina 1011]
[p. 1011]

[Paren]

Paren, bw. ow. gel. (ik paarde, heb of ben gepaard), tot een paar of tot paren maken, koppelen; huwen; zij zijn yepaard (gehuwd); (ook) zij zijn twee aan twee gerangschikt; (fig.) laten verzeld gaan, voegen bij.

[† Parentage]

† Parentage, m. gmv. bloedverwantschap, familie. *...TEREN, ow. bw. gel. (ik parenteerde, heb geparenteerd), verwant zijn aan; eene lijkrede houden op. *...THÈSE, *...THESIS, v. tusschenzin; bij -, als inlassching; teksthaakjes, ( ).

[† Pareren]

† Pareren, bw. ow. gel. (ik pareerde, heb gepareerd), sieren, tooijen, opsmukken; parade maken; vertoon maken, schitteren; (schermk.) afwenden, keeren.

[† Parforce-jagt]

† Parforce-jagt, v. (-en), drijfjagt (met brakken).

[† Parfum]

† Parfum, m. (-s), heerlijke geur; reukwerk. *-EREN, bw. gel. (ik parfumeerde, heb geparfumeerd), welriekend maken, geur verspreiden. *-ERIËN, v. mv. reukwerken, welriekende waren.

[† Parhelium]

† Parhelium, o. (sterr.) bijzon.

[† Pari]

† Pari, al pari, van gelijke waarde, honderd ten honderd; de wissel staat -, de koersen wegen elkander op; de fondsen staan op (al) - (staan op 100 pCt.); boven -, onder of beneden -. *-, o. (-s), weddingschap. *-ËREN, bw. gel. (ik pariëerde, heb gepariëerd), wedden. *-SCH MARMER, o. marmer van het eiland Paros.

[† Paria]

† Paria, m. en v. (-as), uitgestootene, verworpeling (in Hindostan).

[Parijsch blaauw]

Parijsch blaauw, o. berlijnsch blaauw.

[† Parisienne]

† Parisienne, v. gmv. volkslied te Parijs gezongen (na de Julijomwenteling van 1830).

[† Pariteit]

† Pariteit, v. gmv. (regt.) gelijkheid. *...RIES, v. wand.

[Park]

Park, o. (-en), perk, door een hek afgesloten ruimte (inz. voor wandelaars); diergaarde; slottuin; artillerie-, ruimte waar het geschut en al zijn toebehooren staat; volledig stel kanonnen.

[Parkement of Perkament]

Parkement of Perkament, o. gmv. bereide schapen- of ezelshuid geschikt om er op te schrijven. *-EN, bn. van perkament. *-BEREIDER, m. (-s). *-BEREIDSTER, v. (-s). *-MAKER, m. (s). *-MAAKSTER, v. (-s). *-MAKERIJ, v. (-en). *-FABRIEK, v. (-en).

[Parket]

Parket, o. (-ten), afgesloten ruimte, vertrek; (fig.) iem. in het - (in het naauw) brengen; (regt.) schrijfkamer, kabinet van den officier van justitie, (wordt somtijds ook voor dien ambtenaar zelven gebezigd, b.v. en wat beweert nu het -?) *-EREN, bw. gel. (ik parketeerde, heb geparketeerd), inleggen met fijn hout (eenen vloer); eene geparketeerde zaal.

[Parkiet]

Parkiet, m. (-en), soort tropische vogel; papegaai.

[Parlement]

Parlement, o. (-en), regeringsraad; vergadering der volksvertegenwoordigers, (inz. in Groot-Brittanië) het Hooger- en Lagerhuis; (oudt. in Frankrijk) geregtshof; het lange -, (ten tijde van Cromwell, dat Karel I van Engeland ter dood veroordeelde). *-AIR, m. (-s, -en), onderhandelaar (tusschen twee legers of uit eene belegerde vesting). -, bn. en bijw. naar de wijze van een parlement; de -e vormen in acht nemen; - spreken. *-EREN, ow. gel. (ik parlementeerde, heb geparlementeerd), onderhandelen door eenen parlemen-

[pagina 1012]
[p. 1012]

tair; (fig.) lang en breed redekavelen en tegenspreken. *-SGEZINDE, m. (-n). *-SHEER, m. (-en), lid van het parlement. *- SGEBOUW, o. (-en), *-SHUIS, o. (...zen), paleis waar het parlement (inz. in Engeland) vergadert; (ook) het parlement zelf.

[† Parmant]

† Parmant, bn. (-er, -st), prat, fiksch.

[Parmezaan]

Parmezaan, m. (...anen), inboorling van Parma (in Italië). *-KAAS, v. (...azen), kaas uit Parma.

[Parnas]

Parnas, *-SUS, m. gmv. (fab.) berg der dichters, - der muzen of zanggodinnen; den - beklimmen, op den - stijgen. *-, m. (-sim), of *-SIJN, m. (-s), isr. kerkmeester, bestuurder eener isr. gemeente.

[† Parochie]

† Parochie, v. (...ën), katholieke -, episkopale kerkgemeente; kerspel. *...AAL, bn. tot eene parochie behoorende. *...AAN, m. en v. (...anen), bewoner -, bewoonster -, lid eener parochie. *-KERK, v. (-en). *-PRIESTER, m. (-s).

[Parodie]

Parodie, v. (...ën), boertige vorm aan een ernstig stuk gegeven, omwerking in boert; bespotting, klucht, spotternij. *...ËREN, bw. gel. (ik parodiëerde, heb geparodiëerd), boertig navolgen; in boert omwerken; bespotten; iets ernstigs kluchtig voordragen.

[† Paroniem]

† Paroniem, bn. stamverwant.

[† Parool]

† Parool, o. (...olen), (oorl.) wachtwoord.

[† Paroxysmus]

† Paroxysmus, m. hoogste spanning (van pijn, koorts enz.).

[Part]

Part, o. (-en), deel, aandeel; ik heb er deel noch - aan. *-, (ook) listige trek; iemand -en spelen, iem. belagen, zoeken te foppen. *-, v. (-en), (zeew.) loshangend touw.

[† Partageren]

† Partageren, bw. gel. (ik partageerde, heb gepartageerd), deelen, verdeelen onder...

[† Parterre]

† Parterre, o. (-s), bak, gelijkvloers (in schouwburg- of concertzalen); bloembed. *...THENON, o. (-s), tempel aan Minerva gewijd (op den burg van het oude Athene); (fig.) kunsttempel.

[† Partiaal]

† Partiaal, bn. en bijw. partijdig; deelswijze; -loten, soort oostenrijksche loten. *...TIALITEIT, v. gmv. partijdigheid. *...TICIPANT, m. en v. (-en), deelhebber, deelnemer. *...TICIPATIE, v. (-n), deelneming. *...TICIPEREN, ow. gel. (ik participeerde, heb geparticipeerd), deel nemen (aan), deel hebben (in). *...TIËEL, bn. en bijw. deelwijze, bij gedeelten.

[Partikulier]

Partikulier, m. (-en), ambteloos burger, (inz.) die geen soldaat is. *-, bn. (-der, -st), bijzonder, afzonderlijk; iem. in het - spreken; eigenaardig, wonderlijk, dat is al zeer -; iemands -e (eigene, familie-) zaken; eene -e woning (huis dat geen stads- of publiek gebouw is). *...TIKULARITEITEN, v. mv. bijzonderheden; eigenaardigheden.

[Partij]

Partij, v. (-en), ligchaam -, drom van aanhangers (van meeningen, zaken of personen); zich voor of tot eene - verklaren; staatspartij; de - van het behoud; de - van den vooruitgang; groot bezoek, eene - geven, daar is -; togt; uitspanning (van velen te zamen), eene pleizier-, jagt- enz.; gezelschap, ik ben van de -; (regt.) tegenkanter, bestrijder; (ook) belanghebbende; men kan niet regter en - tevens zijn; -en kwamen overeen (voor eenen notaris enz.); laat -en binnen (om te trouwen); eene goede - doen, een gepast (ook rijk) huwelijk aangaan; spel; eene - biljart, dam, schaak;

[pagina 1013]
[p. 1013]

(kooph.) eene - (hoeveelheid) goederen; (muz.) zijne - zingen, spelen; menigte, veel, er is een gansche - van. *-DIG, bn. en bijw. (-er, -st), eenzijdig. -HEID, v. gmv. eenzijdigheid. -LIJK, bijw. *-GANGER, m. (-s), (oorl.) volgeling, aanhanger. *-GEEST, m. gmv. ijver, blinde drift voor eene staatspartij. *-GELD, o. zek. ongelden bij het afschrijven van kapitalen van het grootboek der nationale schuld. *-HAAT, m. gmv. haat dien de aanhangers der verschillende partijen elk. toedragen. *-HOOFD, o. (-en), aanvoerder eener partij. *-SCHAP, v. (-pen), verdeeldheid; woeling; kuiperij, kabaal. *-ZUCHT, v. gmv. partijschap. -IG, bn. (-er, -st).

[† Partisan]

† Partisan, m. (-s), partijganger. *...TITIE, v. (...ën), in-, verdeeling; (ook) partituur. *...TITUUR, v. (...uren), volledig muziekwerk (eener opera enz.).

[† Partner]

† Partner, *...TUUR, m. (-s), medespeler, maat (in het kaartspel); dansgenoot; medehandelaar.

[Paruik, Pruik]

Paruik, Pruik, v. (-en), haren hoofdbedeksel, valsch hoofdhaar. Zie ook PRUIK.

[† Parvenu]

† Parvenu, m. (-s), nieuweling, opkomeling (uit geringen stand tot aanzien of rijkdom).

[Pas]

Pas, m. (-sen), trede, tred; schrede, stap; de -sen (van het dansen) leeren; (rijsch.) telgang; smalle doorgang; bergengte; zeeengte; iem. den - afsnijden, den doorgang -, den weg belemmeren. *-, zie PASPOORT. *-, o. maal, keer, gelegenheid; op dit -, dezen keer; dat geeft geen -, dat is niet welvoegelijk, niet gepast; (spr.) op zijn -, juist genoeg, niet te veel of te weinig; (gooch.) hokus pokus -! een woordje op zijn - is zoo goed als geld in de tasch, weten te spreken waar het behoort is van groote waarde. *-, bijw. geschikt; te - brengen; te - komen, welkom zijn, op het geschikte oogenblik komen. *-, het kleed is -, is niet te wijd of te naauw; hij is - (zoo even) aangekomen; ik heb - (nu eerst) gedaan; kwalijk te - (onwel) zijn.

[Paschen, Pascha]

Paschen, Pascha, o. zie PAASCHEN.

[Pasgang]

Pasgang, m. (-en), (rijsch.) telgang. *-ER, m. (-s), (rijsch.) telganger, hakkenei.

[† Pasigraphie]

† Pasigraphie, v. gmv. algemeen -, wereldschrift.

[Pasje]

Pasje, (B. *-N), o. (-s), (letterz.) staafje dat zich niet laat drukken en alzoo de noodige ruimte tusschen de woorden aangeeft.

[Paskaart]

Paskaart, v. (-en), soort zeekaart; (kaartsp.) kaart om te passen, - om het spel niet aan te nemen.

[Paskwil]

Paskwil, o. (-len), schotschrift, pamflet. *-MAKER, *-SCHRIJVER, m. (-s).

[Paslood]

Paslood, o. (-en), loodlijn, meetsnoer, peillood. *...MUNT, v. gmv. klein geld; kopergeld. *...POORT, v. (-en), vrijgeleide-brief; bewijs om te mogen reizen; bewijs van ontslag (uit de krijgsdienst enz.); (fig.) iem. zijn - (ontslag uit de dienst) geven.

[Passaat]

Passaat, *-WIND, m. (-en), wind die gedurende een zekeren tijd uit éénen hoek waait (inz. tusschen de keerkringen); mousson.

[† Passage]

† Passage, v. (-s), over-, doorvaart; - nemen, plaats bestellen

[pagina 1014]
[p. 1014]

(op een schip). *-, plaats, volzin (in een werk). *-GELD, o. passagiergeld, vracht, vervoerloon. *-INSTRUMENT, o. (-en), meridiaankijker. *-PUNT, o. (sterr.) het punt in den meridiaan waar door het middelpunt eene ster heengaat.

[Passagier]

Passagier, m. en v. (-s), reiziger, medevarende of rijdende. *-EN, ow. (zeew.) voor een dag aan wal gaan.

[† Passant]

† Passant, m. (-s), doorreizende.

[† Passato]

† Passato, bijw. verleden; den 3den - (der vorige maand); anno -, verleden jaar.

[† Passe]

† Passe, v. (-n), (schermk.) uitval, gang. *-LIJK, bn. en bijw. redelijk, tamelijk.

[Passement]

Passement, o. (-en), boordsel, omboordsel; dragon. *-WERK, o. (-en). *-WERKER, m. (-s). ...STER, v. (-s). *-WERKERIJ, v. (-en). *-WINKEL, m. (-s).

[Passen]

Passen, bw. ow. gel. (ik paste, heb gepast), pas maken; evenen, meten; van pas zitten of staan (van kleederen); goed sluiten; eenen hoed, schoenen, eenen rok - (opzetten of aantrekken, om te zien of zij goed zijn); deze jas past mij niet (is te naauw of te wijd); met - en meten wordt de tijd gesleten, de tijd gaat te loor door nuttelooze voorbereidingen; de sleutel past op dit slot, het kan er mede geopend of gesloten worden; de planken - (sluiten) goed ineen; zijne vracht - (aftellen); (spr.) effen is kwaad -, het is moeijelijk het juiste punt te treffen; (fig.) welstaan, welvoegelijk zijn; het past u niet dus te spreken; acht slaan, - geven op; ik zal wel op hem -; pas op uwe zakken, neem u in acht voor de zakkerollers; op zijne woorden -, wel bedenken wat men zegt. *-, (kaarts.) niet aannemen, niet vragen. *-D, bn. en bijw. (-er, -st), gepast, welvoegelijk.

[Passe-droit]

Passe-droit, m. verongelijking, het voorbijgaan (bij eene ambtsbegeving) van iemand die meer regten had dan de benoemde. *...-PARTOUT, m. looper, hoofdsleutel; horologiesleutel met verscheidene pijpjes.

[Passer]

Passer, m. (-s), tweebeenig werktuig, meter. *...SEREN, bw. ow. gel. (ik passeerde, heb gepasseerd), doorbrengen, slijten (den tijd); voorbijgaan, overtrekken, overvaren; de linie -; (sterr.) doorgaan, bij eene maansverduistering passeert de aarde de zon; hij is gepasseerd, men heeft ean ander (die minder aanspraak had) benoemd; (regt.) opmaken, verlijden (eene akte voor of door eenen notaris); gebeuren, voorvallen; wanneer is dat gepasseerd? (gooch.) passeer! ga over, vertrek!

[† Passibel]

† Passibel, bn. lijdelijk; onderhevig aan. *...BILITEIT, o. gmv. lijdzaamheid; vatbaarheid voor.

[† Passie]

† Passie, v. gmv. lijden (van Christus). *-, v. (-s, ...ën), drift, hartstogt; in - (toorn) geraken. *-BLOEM, of PASSIFLOREN, v. mv. zek. noord-amerikaansche plant. *-BOEK, o. (-en), gebedenboek voor de lijdensweek. *-PREEK, v. (-en). *-WEEK, v. lijdensweek. *-ZONDAG, m. (-en), zondag der lijdensweek.

[† Passief]

† Passief, bn. (...ver, -st), lijdend, lijdelijk. *-, o. (...siva), het verschuldigde, de uitschuld; het aktief en - van eenen boedel.

[pagina 1015]
[p. 1015]

[Pastei]

Pastei, v. (-jen, B. -en), zek. gebak; (spr.) bij gebrek aan brood eet men korstjes van -jen, men verkwist vaak in beuzelingen het geld dat men voor nuttige zaken behoeft. *-, gmv. (letterz.) door elk. gevallen zetsel. *-BAKKER, m. (-s). ...STER, v. (-s). *-BAKKERIJ, v. (-en). *-DEEG, o. gmv. *-KORST, v. (-en).

[† Pastel]

† Pastel, o. (-len), verfdeeg; weede; gemeen teekenkrijt. *-OUWEL, v. (-s). *-SCHILDER, *-TEEKENAAR, m. (-s). -STER, v. (-s). *-WERK, o. (-en). *-VERF, v. (...wen), lak- en metaalverf vermengd met porseleinaarde enz.

[Pasten]

Pasten, v. mv. afdruksels van gesneden steenen, - van oude munten enz. (inz. in glas of zegelaarde); afgietsels (in zwavel, gips of metaal).

[† Pastilles]

† Pastilles, v. mv. meelballetjes; reukballetjes, reukdopjes, reukkaarsen.

[Pastinak, Pinksternak]

Pastinak, Pinksternak, v. (-ken), witte wortel of peen. *-KENZAAD, o. (...aden).

[Pastoor]

Pastoor, m. (-s, ...oren), herder; (r.k.) kerkvoogd, priester (onder den vikaris). *-SHUIS, o. (...zen). *-SWONING, v. (-en). *...TORAAL, bn. tot den pastoor behoorende; herderlijk. *...TORALE, v. (-en), herderszang; herderskout, herderlijk tooneelstuk; - (herderlijke) brief (van eenen geestelijke). *...TORIJ, v. (-en), woning van den pastoor. -GOEDEREN, o. mv.

[Pat]

Pat, bijw. stand van den koning in het schaakspel, die hem noodzaakt zich zelven schaak te zetten, waardoor de partij remise is.

[† Patacon]

† Patacon, m. (-s), kroondaalder (spaansche munt).

[† Patas]

† Patas, v. (-sen), uitlegger, zek. klein vaartuig.

[† Pattaten, Bataten]

† Pattaten, Bataten, m. mv. zoete aardappelen.

[† Patchouly]

† Patchouly, v. zek. sterk riekende kamferachtige stof.

[Patent]

Patent, o. (-en), (oudt.) open brief, giftbrief, vrijheidsbrief; (thans) vergunning tot -, bewijs van beroepsuitoefening. *-, bn. en bijw. opperbest. *-EREN, bw. gel. (ik patenteerde, heb gepatenteerd), een patent geven, - uitreiken; behoorlijk gepatenteerd, van een patent voorzien; een gepatenteerde, patenthouder. *-OLIE, v. bereide olie voor lampen, gezuiverde raapolie. *-PLIGTIG, bn. gehouden om patent te nemen; de -en. *-REGT, o. (-en), patent-belasting, geld dat men voor zijn patent aan den Staat moet betalen. *-WET, v. (-ten), wet houdende voorschriften betreffende het patent.

[† Pater]

† Pater, m. (-s), vader; (r.k.) priester, (titel); uit -s vaatje tappen, van den besten wijn schenken. *-SBIER, o. (en), het beste bier. *-NITEIT, v. gmv. vaderschap. *-NOSTER, o. (-s), (r.k.) onze vader (gebed), rozenkrans; handboei. -EN, bw. gel. (ik paternosterde, heb gepaternosterd), de handboeijen aanleggen. *-NOSTERSWERK, o. zek. putwerk. *-STUK, o. (-ken), tusschenrib (van een rund). *-VLEESCH, o. gmv. gerookte ossenrib.

[† Pathetisch]

† Pathetisch, bn. hoogdravend, treffend, roerend. *...THOLOOG, m. (...ogen), ziektekundige. *...THOLOGIE, v. gmv. ziekteleer. *...THOLOGISCH, bn. tot de ziekteleer behoorende.

[† Pathos]

† Pathos, o. gmv. vuur, hoogdravendheid (van stijl).

[pagina 1016]
[p. 1016]

[Patich, Patientie]

Patich, Patientie, v. (plant). zek. kruid.

[† Patient]

† Patient, m. en v. (-en), zieke, lijder, -es; ter dood veroordeelde. *...TIE, v. gmv. geduld; zek. spel met houtjes.

[† Patina]

† Patina, o. roest op bronzen voorwerpen, - op munten enz.; kunstmatig verwekte roest.

[† Patois]

† Patois, o. ongevormde volkstaal (aan enkele landstreken eigen).

[† Patres]

† Patres, m. mv. vaderen; eeretitel der oud-romeinsche raadsheeren; ad - gaan, overlijden. *...TRIA, v. vaderland; pro -, soort hollandsch papier. *...TRIARCH, m. (-en), aartsvader, stamheer; titel van het hoofd der christenen (in Turkije, Griekenland enz.). -AAL, bn. en bijw. (-der, -st), aartsvaderlijk. *...TRICIËR, m. (-s), adellijk burger in het oude Rome; afstammeling van eenen raadsheer te Venetie; (fig.) aanzienlijke, groote. *...TRICISCH, bn. en bijw. raadsheerlijk, adellijk; rijk. *...TRIMONIUM, o. (-s), vaderlijk erfdeel, aangeërfd goed; - Petri, het pauselijk gebied. *...TRIMONIAAL, bn. tot het vaderlijk erfgoed behoorende.

[Patrick (St.)]

Patrick (St.), orde van -, iersche ridderorde.

[Patrijs]

Patrijs, m. (...zen), veldhoen. *-BALK, m. (-en), (zeew.) zek. houtwerk. *-JAGT, *...TRIJZENJAGT, v. (-en). *-JE, (B. *-N), o. (-s). *-HOND, m. (-en). *-NET, o. (-ten), sleepnet. *-POORT, v. (-en), (zeew.) poortje in de batterijpoort. *...TRIJZENVANGER, m. (-s).

[† Patriot]

† Patriot, m. (-ten), vaderlander; naam der voormalige tegenstanders van het huis van Oranje hier te lande. *-ISCH, bn. vaderlandschgezind. *-ISMUS, o. gmv. vaderlandschgezindheid, burgerzin.

[† Patrocinatie]

† Patrocinatie, v. gmv. bescherming. *...NEREN, bw. gel. (ik patrocineerde, heb gepatrocineerd), beschermen, hoeden. *...NAAT, o. gmv. ambt van schutsheer; beschutting, toezigt; behartiging der stoffelijke en zedelijke belangen van iem.; een - uitoefenen; het - aannemen over.

[Patroon]

Patroon, m. (...onen), beschermer; beschermheilige, schutsheer; heer, meester (over klerken); titel door makelaars, boekdrukkers enz. aan hunne begunstigers gegeven. *-, v. papieren rolletje buskruid; laadkruid; al zijne patronen verschieten. *-, o. voorbeeld, model, vorm (om na te maken); borduur-. *...ONES, v. (-sen), -SE, v. (-n), beschermvrouw, -heilige; schutsvrouw. *-KOKER, m. (-s). *-MAKER, m. (-s). *-MAAKSTER, v. (-s). *-ROLDER, m. (-s), of *-STOK, m. (-ken), (vuurw.) stokje om patronen te rollen. *-SCHAP, o. gmv. zie PATRONAAT. *-TASCH, v. (...sschen), lederen tasch waarin de soldaat zijne patronen bergt. -RIEM, m. (-en).

[† Patrouille]

† Patrouille, v. (-s), ronde, dienstdoende wacht (door de stad, in eene vesting enz.). *-REN, ow. gel. (wij patrouilleerden, hebben gepatrouilleerd), door de stad trekken (van gewapenden).

[Pauk]

Pauk, v. (-en), keteltrom. *-EN, bw. gel (ik paukte, heb gepaukt), op de pauk slaan. *-ER, m. (s), paukslager. *-GESCHAL, o. gmv.

[† Pauperismus]

† Pauperismus, o. gmv. armwezen; staat -, toestand der armen.

[Paus]

Paus, m. gmv. geestelijk opperhoofd der r.k. kerk, heilige vader. *-ELIJK, bn. en bijw. tot den paus behoorende, van den paus; het - gebied, de Kerkelijke Staat; de -e kroon, de driekroon of tiare.

[pagina 1017]
[p. 1017]

*-DOM, *-SCHAP, o. gmv. waardigheid -, ambt van paus. *-JE, (B. -N), o. (-s), kleine paus; (fig.) geestelijke die zich veel aanmatigt. *-GEZIND, bn. *-IN, v. (-nen), vrouwelijke paus.

[Pauwiezen]

Pauwiezen, m. mv. zek. hoenderachtige vogels. Zie PAAUW.

[Pauze]

Pauze, v. (-n), rustpoos, -punt; zwijgen; stilstand, verpoozing; eene - maken; (muz.) rust; een vierde -, een achtste -. *...ZEREN, ow. gel. (ik pauzeerde, heb gepauzeerd), rusten, stil houden. *...ZERING, v. (-en), (toon.) rust (tusschen twee bedrijven enz.).

[† Pavana]

† Pavana, v. (-as), oude spaansche dans.

[† Pavaneren]

† Pavaneren (ZICH), ww. gel. (ik pavaneerde mij, heb mij gepavaneerd), pronken (als een paauw).

[† Pavadette]

† Pavadette, v. (-n), brievenduif, postduif; geleerde duif.

[Paveijen]

Paveijen, bw. gel. zie PLAVEIJEN.

[Paviljoen]

Paviljoen, o. (-en), zomerhuisje; tuinhuis; daktentje; (zeew.) achterdek; eerste kajuit in een vaartuig; veldleger; soort ledekant; vlag.

[† Pax]

† Pax, vrede; - nobiscum! vrede zij met u; - intrantibus, vrede den binnentredenden.

[Peauter]

Peauter, o. gmv. lood- en tinmengsel.

[† Peccadilje]

† Peccadilje, v. (-n), kleine zonde. *...CAVI! ik heb gezondigd. *...CEREN, ow. gel. (ik pecceerde, heb gepecceerd), zondigen.

[† Pecco]

† Pecco, v. zeer fijne en geurige chinesche theesoort.

[† Pectine, Pectose]

† Pectine, Pectose, v. (scheik.) zek. geleiachtige stoffen.

[† Peculaat]

† Peculaat, o. gmv. geldverduistering. *...CUNIA, v. gmv. geld; penningen; vermogen. *...CUNIAIR, *...CUNIËEL, bn. geld betreffende; - (geldelijk) belang.

[† Pedaal]

† Pedaal, o. (...alen), voetklavier (van een orgel of piano).

[† Pedagoog]

† Pedagoog, m. (...ogen), huisonderwijzer; leermeester, opvoeder. *...DAGOGIEK, v. gmv. onderwijskunst. *...DAGOGISCH, bn. en bijw. onderwijzend, leerend; naar de regels der onderwijskunst. *...DANT, m. (-en), schoolvos, wijsneus, waanwijze. -ISCH, bn. en bijw. waanwijs, ingebeeld, pralende met kennis. *...DANTERIE, v. (-en), schoolvosserij, waanwijsheid, pralerij met kennis. *...DEL, m. (-len), bediende, bode (bij wetenschappelijke inrigtingen, collegiën enz.). *...DESTAL, m. (-len), voetstuk. *...DERAST, m. (-en), die zich aan onnatuurlijke drift overgeeft. -IE, v. gmv. onnatuurlijke drift, - omgang, mannen-ontucht. *...DOMETER, m. (-s), schredenteller (werktuig).

[Pedro I]

Pedro I, orde van -, braziliaansche ridderorde.

[Peel]

Peel, v. (pelen), breede haarband, wrong. *-, moerassig -, drassig land. *-LAND, o. (-en), streek bij 's Hertogenbosch.

[Peen]

Peen, v. (penen), wortel; (spr.) dat is andere -, dat is wat anders. *-BED, o. (-den). *-LOOF, o. gmv. *-ZAAD, o. (...aden). *-TJE, (B. -N), o. (-s).

[Peer]

Peer, v. (peren), zekere sappige vrucht; parel in den vorm eener peer. *-SMAAK, m. gmv. *-SPIER, v. (-en), (ontl.). *-TJE, (B. -N), o. (-s), kleine peer. *-VORMIG, bn. (ontl.) de -e spier. *-ZOET, bn. -, o. gmv. de suikerachtige deelen eener peer.

[Pees]

Pees, v. (pezen), zenuw; snoer; de pijl vliegt van de -; boog van een snarenspeeituig; (spr.) aan de - (den arbeid) moeten. *-ACH-

[pagina 1018]
[p. 1018]

TIG, bn. (-er, -st). *-KNOOP, m. (-en), (heelk.) soort vetklier. -ACHTIG, bn. (-er, -st). *-VLEUGELIGEN, m. mv. zek. klasse insekten.

[Peet]

Peet, m. en v. (peten), peetoom, -tante, gevader, petemoei. *-DOCHTER, v. (-s). *-KIND, o. (-eren), kind dat ten doop gehouden wordt of is. *-LAP, m. en v. (-pen), plaatsvervangende peet. *-OOM, m. (-s). *-TANTE, v. (-s). *-ZOON, m. (-s).

[† Pegasus]

† Pegasus, m. (-sen), (fab.) gevleugeld paard (der dichters); op zijnen - stijgen; zek. sterrebeeld; het groote paard.

[Pegel]

Pegel, m. (-s), merk (van vochtmaten), ijk. *-EN, bw. gel. (ik pegelde, heb gepegeld), merken, ijken; (fig.) veel drinken. *-ER, m. (-s), ijker (van vochtmaten); (fig.) drinkebroêr. *-STOK, m. (-ken), maatstok, ijkstok.

[Peil]

Peil, o. gmv. watermerk, hoogtemerk (van den waterstand); boven -, beneden of onder -; amsterdamsch -, gewone hoogte van het water te Amsterdam; - van een schip, diepgang; (fig.) het - te boven gaan, de palen overschrijden. *-EN, bw. gel. (ik peilde, heb gepeild), hoogte -, diepte meten (van water en andere vloeistoffen); eene haven -; het land -, meten hoe hoog het boven de bedding van het water zich verheft; iemands grond -, achter iemands meening of geheim komen. *-ER, m. (-s), die peilt, (van wijn enz.). *-ING, v. (-en), het peilen; diepgang. *-KETEN, v. (-en), *-KETTING, v. (-en), (wijn)roeijersketting, (werkt.). *-KOMPAS, o. (-sen), zek. werktuig om de zonshoogte te meten. *-KRAAN, v. (...anen), zek. kraan aan eenen stoomketel. *-LOOD, o. (-en), zie DIEPLOOD. *-STOK, m. (-ken). *...SCHAAL, v. (...alen), pegel, middel om den waterstand der rivieren te bepalen.

[† Peine]

† Peine, v. gmv. moeite; het is niet de - waard.

[Peinzen]

Peinzen, ow. gel. (ik peinsde, heb gepeinsd), na-, overdenken; mijmeren. *-D, bn. nadenkend; een - gelaat, hetwelk aanduidt dat men over iets nadenkt. *...ZER, m. (-s). *...STER, v. (-s). *...ZING, v. (-en).

[↑ Peis]

↑ Peis, v. gmv. vrede.

[↑ Pejeratie]

↑ Pejeratie, v. (...ën) meineed. *...JEREREN, ow. gel. (ik pejereerde, heb gepejereerd), valsch zweren. *...JORATIE, v. (...ën), verslimmering.

[Pek, Pik]

Pek, Pik, o. gmv. harsachtige zelfstandigheid uit dennen- of pijnboomhout afkomstig; (spr.) wie met - omgaat wordt er mede besmet, wie met slechte menschen omgaat wordt zelf slecht. *-ACHTIG, bn. (-er, -st), als -, van pik. *-BOOM, m. (-en), pijn -, harsboom. *-BROEK, PIKBROEK, m. (-en), (fig.) matroos, zeeman. *-DRAAD, m. (...aden), bepekt garen, schoenmakersgaren.

[† Pekari]

† Pekari, o. soort stekelvarken.

[Pekel]

Pekel, v. gmv. zoutig vocht, water waarin zout opgelost is; in de - leggen, doen; een haring uit de -, pas uit het vat; (fig.) in de - (verlegenheid) zitten, laten. *-, o. (fig.) de zee. *-ACHTIG, bn. (-er, -st), zoutig. *-EN, bw. ow. gel. (ik pekelde, heb gepekeld), in de pekel leggen, met zout besprenkelen; tot pekel worden. *-BRON, v. (-nen), zoutbron. *-HARING, m. (-en), gepekelde haring; (fig.) grappenmaker; snoeshaan. *-HOER, v. (-en), oud liederlijk vrouwspersoon. *-NAT, o. zoutvocht; (fig.) de zee, oceaan.

[pagina 1019]
[p. 1019]

*-SAUS, v. (-en). *-SCHUIM, o. gmv. (fig.) het schuim der baren. *-SPEK, o. gmv. *-VELD, o. gmv. (fig.) de zee. *-VLEESCH, o. gmv. *-WORST, v. (-en). *-ZONDE, v. (-n), verouderde zonde.

[Pekken]

Pekken, bw. gel. (ik pekte, heb gepekt), met pek of pik besmeren. *...KLEED, o. (-en), *...DOEK, m. (-en), bepekt linnen of doek (om den mast enz.). *...KIG, bn. (-er, -st), als pek, met pek besmet. *...KOOL, v. (...olen), soort steenkool. *...KRANS, m. (en), soort flambouw (bij vreugdebedrijven, ook bij brand in gebruik). *...OVEN, m. (-s). *...PAN, v. (-nen). *...PLEISTER, v. (-s), (gen.). *...STEEN, m. (-en). *...TON, v. (-nen). *..WIJN, m. (-en). *...ZWART, bn.

[Pel]

Pel, *-LE, v. gmv. dop, vlies (van boonen, eijeren enz.)

[† Pelaginen]

† Pelaginen, m. mv. aanhangers van Pelagius (een geestelijke uit de 5e eeuw, loochenaar der erfzonde). *...GOSCOOP, v. (...open), zeedieptekijker (werktuig).

[† Pelerine]

† Pelerine, v. (-en), damesmanteltje.

[Pelerwten]

Pelerwten, v. mv. doperwten.

[Pelgrim]

Pelgrim, m. (-s), bedevaartganger. *-AADJE, v. (-n), bedevaart.

[Pelgrimsflesch]

Pelgrimsflesch, v. (...esschen), omwoelde flesch. *...GEWAAD, o. (...aden), kleeding van eenen bedevaartganger. *...HOED, m. (-en). *...KAP, v. (-pen). *...KLEED, o. (...eren). *...MANTEL, m. (-s). *...STAF, m. (...aven). *...STOK, m. (-ken). *...TASCH, v. (...asschen).

[Pelikaan, Pellikaan]

Pelikaan, Pellikaan, m. (...anen), zek. vogel, kropgans; (tandm.) kromme tang; soort geschut; destilleerkolf.

[Pellen]

Pellen, bw. gel. (ik pelde, heb gepeld), doppen, schillen; gepelde garst. *-WEVER, m. (-s), die bewerkt linnen weeft.

[Pellies]

Pellies, v. (...zen), pelsmantel.

[Pelmolen]

Pelmolen, m. (-s), molen waar garst of rijst gepeld wordt.

[† Pelopium]

† Pelopium, o. gmv. zek. metaal.

[† Peloton]

† Peloton, o. (-s), kluwen; rot, hoop (soldaten). *-SGEWIJZE, bijw. (mil.) bij rotten. *-SVUUR, o. (...uren), gelijktijdige losbranding der geweren van een peloton.

[Pels]

Pels, m. (...zen), lange sluitende jas of mantel met bont gevoerd; (spr.) iem. den - uitkloppen, afrossen; (ook) harde verwijtingen doen hooren. *-JAS, m. (-sen). *-MAKER, m. (-s). *-MAAKSTER, v. (-s). *-ROK, m. (-ken). *-WERKER, m. (-s). ...STER, v. (-s).

[Pelterij]

Pelterij, v. (-en), bontwerk. *-FABRIEK, v. (-en). *-HANDEL, m. gmv. *-KOOPER, m. (-s). *-KOOPMAN, m. (...lieden). *-WINKEL, m. (-s).

[Peluw]

Peluw, v. (-en), langwerpig dwarskussen (onder de lenden); (dicht.) bed, rustkoets.

[Pelzen]

Pelzen, bn. van pels; bonten.

[Pen]

Pen, v. (-nen), veer, veder (van vogels); schrijfpen; eene - snijden, versnijden, vermaken; -nen bereiden, ze geschikt maken om er mede te schrijven; de - indoopen (in den inkt); de - opvatten, gaan schrijven; de - nederleggen, (fig.) niet meer in het openbaar schrijven; (fig.) eene wel versnedene -, een fraaije stijl, goede schrijftrant; bitse -, een hekelende -, scherpe stijl; zijne - scherpen, bitse woorden bezigen in geschrift; (fig.) het is in de -, het zal geschieden; met de - (in geschrifte); dit is met de - gedaan,

[pagina 1020]
[p. 1020]

niet gedrukt. *-, (timm.) houten nagel, stop; (horol. en smed.), dunne nagel.

[† Penaal]

† Penaal, bn. lijfstraffelijk, de penale wetten. *...NALITEIT, v. strafbepaling; lijfstraffelijkheid.

[Penant]

Penant, m. (-en), breede muurstijl, ruimte tusschen twee vensters. *-SPIEGEL, m. (-s), langwerpig smalle spiegel. *-TAFEL, v. (-s).

[† Penaten]

† Penaten, m. mv. (rom. gesch.) huisgoden; (fig.) eigen haard.

[† Penchant]

† Penchant, o. (-s), neiging, lust; verslaafdheid (aan). *...DANT, o. (-s), tegenhanger, tegenstuk (van eene schilderij; (ook fig.). *...DULE, v. (-s, -n), slinger; staand horologie; slingeruurwerk.

[† Penetrant]

† Penetrant, bn. (-er, -st), doordringend; eene -e koude. *...TREREN, bw. ow. gel. doordringen; in-, doorzien.

[† Peniel]

† Peniel, bn. (-er, -st), pijnlijk, moeijelijk, smartelijk.

[† Penitent]

† Penitent, m. (-en), boeteling. *-IE, v. (...ën), boete, straf; boetedoening; dit is eene harde -. *-IARIUS, m. (-sen), boeteregter.

[† Pennaal]

† Pennaal, m. (...alen), groen, nieuwe aankomeling (onder de duitsche studenten).

[Pennebak]

Pennebak, m. (-ken). *-JE, (B. -N), o. (-s). *...KUNST, v. gmv. kunst -, vaardigheid om met de pen te teekenen; schoonschrijfkunst. *...LIKKER, m., ...STER, v. (-s), kladschrijver, -schrijfster; tafelschuimer. *...MES, o. (-sen), mes om pennen te versnijden.

[Pennen]

Pennen, ow. gel. (ik pende, heb gepend), gedurig -, al door schrijven, papier bekladden; met eene pen (of pin) doorsteken; het vleesch is nog niet gepend. *-BEREIDER, m. (-s). *-BEREIDSTER, v. (-s). *-KOKER, m. (-s). *-KOOPER, *-VERKOOPER, m. (-s). ...STER, v. (-s). *-WINKEL, m. (-s).

[Penneschacht]

Penneschacht, v. (-en), gedeelte eener pen dat geschikt is om er mede te schrijven. *...STRIJD, m. gmv. twist (over eenig punt) in openbare geschriften, dagbladen enz.; polemiek. *...TREK, m. (-ken), trek -, krul met de pen; paraphe onder eenen naam; (fig.) uitspraak, beslissing; met één - was het vonnis geveld. *...TJE, (B. -N), o. (-s), kleine pen (of pin) van hout of ijzer enz.

[Penning]

Penning, m. (-en), gemunt -, gestempeld (meest rond) plat stuk metaal; medaille; eere-, gedenkpenning; (oudt.) oud-friesche vlaktemaat; holl. muntstukje (waard 1/16 stuiver); (fig.) zek. waarde-bepaling; de 5e - (d.i. van de vijf penningen één, dus 20 ten honderd); de 10e de 20e -; (fig.) geld; de schatkist; bewaarder van 's lands -en; geen - waard; geen - rijk. *-BLOEM, v. (-en). *-KABINET, o. (-ten), verzameling van oude munten en penningen, medailles enz. *-KRUID, o. gmv. (plant.). *-KUNDE, v. gmv. *-MEESTER, m. (-s), schatbewaarder, thesaurier; (rom. gesch.) quaestor. -SCHAP, o. gmv. *-STEEN, m. (-en), nummulieth. *-SWAARDE, v. juiste waarde.

[† Penny]

† Penny, v. (pence), engelsche stuiver; -magazijn, weekblaadje dat een penny kost. *-POST, v. de stuiverspost (brievenposterij binnen de stad); -boot, stoomboot op den Theems tot vervoer op de rivier.

[Penrad]

Penrad, o. (-eren), (zeew.).

[§ Pens]

§ Pens, v. (-en), zek. ingewand; (fig.) buik; zijne - vol eten; eene dikke -. *-BUIK, m. (-en), dik -, zwaarlijvig man; dikbuik.

[pagina 1021]
[p. 1021]

[Penséebloem]

Penséebloem, v. (-en), zek. bloem.

[Penseel]

Penseel, (B. PENCEEL), o. (-en), fijn -, zeer dun kwastje om te schilderen; (fig.) trant -, wijze van schilderen; het - van Rubbens, van Rembrandt; een stout -. *-BAKJE, (B. -N), o. (-s). *-KUNST, v. gmv. *-LAPJE, (B. -N), o. (-s). *-MAKER, m. (-s). *-SCHRIJVER, m., *-SCHRIJFSTER, v. (-s), die met het penseel weet te schrijven (opschriften, namen enz.). *-HAARTJE, (B. -N), o. (-s). *-SBEHANDELING, v. gmv. kunstvaardigheid in de behandeling van het penseel. *-STEEL, m. (...elen). *-STREEK, m. (...eken). *-TREK, m. (-ken). *-VORMIG, bn. *-ZWIJN, o. (-en), zek. dier.

[Pensenaris]

Pensenaris, m. (-sen), pensverkooper.

[† Pensief]

† Pensief, bn. (...ver, -st), nadenkend, mijmerend.

[Pensioen]

Pensioen, o. (-en), jaarwedde, wedde; jaargeld; - krijgen, op - gesteld worden. *-FONDS, o. (-en), gelden (ook stichting) waaruit pensioenen betaald worden. *-REGLEMENT, o. (-en), *-WET, v. (-ten), bepalingen betreffende het toekennen van pensioen.

[Pensionaris]

Pensionaris, m. (-sen), (ned. gesch.) loontrekkend (doorgaans zeer invloedrijk) hoofdambtenaar in burgerlijke zaken.

[Pensmarkt]

Pensmarkt, v. (-en). *...HAL, v. (-len). *...MES, o. (-s). *...NAT, o. gmv. *...ROLLEN, v. mv. soort worst, † andouilles. *...VERKOOPER, m. (-s). *...VERKOOPSTER, v. (-s). *...WIJF, o. (...ven), vrouw die pens rondbrengt. *...ZAK, m. (ontl.) buikvlies. -, m. en v. (-ken), (fig.) dikbuik.

[† Pensum]

† Pensum, o. (-s), opgegeven taak (in eene school).

[† Penta]

† Penta, vijfledig. *-GOON, m. (meetk.) vijfhoek. *-METER, m. (-s), vijfvoetig vers. *-RCHIE, v. (...ën), regering -, oppermagt van vijf vorsten. *-TEUCHUS, m. gmv. de vijf boeken van Mozes.

[† Pentaura]

† Pentaura, m. zek. steen.

[† Pente]

† Pente, v. (-n), zek. venetiaansch ligt vaartuig.

[Penterhaak]

Penterhaak, m. (...aken), (zeew.) zware ijzeren haak. *...TALIE, v. (...ën), (zeew.) talie om ankers te verwerken.

[† Penurie]

† Penurie, v. groot gebrek aan; ellende, groote behoefte.

[Peper]

Peper, v. (B.m.) zek. prikkelende specerij-korrels; spaansche -, piment; (fig.) waart gij waar de - groeit (hier van daan); - halen, naar de Oost varen. *-ACHTIG, bn. naar peper gelijkende, - smakende. *...BAAL, v. (...alen). *-BOOM, m. (-en). *-BOS, *-BUS, v. (-sen). *-DOOS, v. (...ozen), (oudt.) oost-indievaarder. *-DUUR, bn. zeer -, uitermate duur. *-EN, bw. gel. (ik peperde, heb gepeperd), met peper bestrooijen; (fig.) duur verkoopen. *-HUISJE, (B. -N), o. (-s), puntig papieren zakje. *-INO, m. zek. romeinsche steensoort. *-KOEK, m. (-en). *-KOEKBAKKER, m. (-s). *-KORREL, v. (-en, -s). *-KRUID, o. gmv. (plant.). *-LAND, o. Oost-Indië; de Specerij-eilanden. *-LING, m. zek. geel gekleurd boomzwam. *-MOLEN, m. (-s). *-MUNT, v. (plant.) *-MUNTOLIE, v. *-NOOT, v. (-en), kleine stukjes peperkoek in den vorm van dobbelsteentjes; om of met pepernoten spelen. *-PLANT, v. (-en), *-SAUS, v. (-en). *-STRUIK, m. (-en). *-VOGEL, m. (-s), toucan. *-WORTEL, m. (-s), mierikswortel. *-ZAK, m. (-ken).

[† Per]

† Per, vz. door; - cent, ten honderd; - pas et nefas, met ja

[pagina 1022]
[p. 1022]

en neen, bij alles wat heilig is; - couvert, onder omslag; - ami, met vriend (op een adres); - saldo, bij slot van rekening; - as, in een rij- of voertuig; - schip, te water; - post, met (door) de post.

[Perceel]

Perceel, o. (...elen), stuk land; vast goed; gebouw, huis met erf. *...CEPTEUR, m. (-s), ontvanger, inner (van belastingen). *...CEPTIBEL, bn. (-er, -st), bemerkbaar. *...CEPTIE, v. (...ën), inning, ontvangst, heffing; (wijsb.) doorschouwing, waarneming (door het begrip); -kosten, kosten aan het innen (van belastingen) verbonden. *...CUSSIE, v. (-en), slag, stoot; (gen.) aanklopping. -GEWEER, o. (...eren), geweer dat door den slag van een hamertje op een busje met knalkruid afgaat. *...CUTEREN, bw. gel. (ik percuteerde, heb gepercuteerd), (gen.) aankloppen (tot onderzoek van de borst enz.). *...DITIE, v. (r.k.) verdoemenis, verderf.

[Perdoen]

Perdoen, o. (-s), soort touwwerk, takelaadje.

[† Peregrinatie]

† Peregrinatie, v. (...ën), omzwerving, omdoling. *...REMPTORISCH, bn. kort, afdoend, beslissend. *...RENNEREND, bn. het geheele jaar doorblijvend, - bestaande.

[† Perelle]

† Perelle, v. zek. graauwe kalkachtige aardsoort.

[Perenbloesem]

Perenbloesem, m. (-s). *...BOOM, m. (-en). *...HOUT, o. gmv. *...DRANK, m. (-en). *...WIJN, m. gmv. Zie PEER.

[† Perfect]

† Perfect, bn. en bijw. volmaakt, volkomen, geheel. *-IE, v. gmv. volmaaktheid, volkomenheid; iets in de - weten, kennen, *-IBILITEIT, v. gmv. volmaakbaarheid, vatbaarheid voor volmaking.

[† Perfidie]

† Perfidie, v. trouweloosheid.

[Pergament]

Pergament, *...KAMENT, o. zie PARKEMENT.

[† Periculeus]

† Periculeus, bn. en bijw. gevaarlijk, hagehelijk.

[† Perihelium]

† Perihelium, o. (sterr.) zonsnabijheid.

[† Perikel]

† Perikel, o. gevaar; periculum in mora, gevaar door uitstel.

[† Perimeter]

† Perimeter, m. (-s), (meetk.) omtrek eener kromlijnige figuur, som van al de zijden eener regtlijnige figuur.

[† Periode]

† Periode, v. (-n), tijdruimte, tijdvak; volzin, zinsnede. *...ODICITEIT, v. gmv. regelmatige afwisseling, omloop -, terugkeer binnen bepaalde tijdruimten. *...ODIEK, bn. op zekere bepaalde tijden terug-keerende; een - geschrift, maandwerk, weekblad, almanak enz.; de -e (periodische) winden, die op gezette tijden waaijen; de -e aftreding, van bestuurders, regeringspersonen enz. wier diensttijd op een bepaald tijdstip eindigt. *...OPHERIE, v. (meetk.) cirkelomtrek. *...OPHRASE, v. (-n), omschrijving.

[† Perioptrica]

† Perioptrica, v. leer der straalbreking of terugkaatsing aan de oppervlakte der ligchamen.

[† Peripherie]

† Peripherie, v. omtrek, omvang. *...POLYGONUS, bn. veelhoe-hoekig, veelvlakkig. *...SCH, m. mv. (aardr.) omschaduwigen. *...SCOPISCH, bn. -e glazen, hol-bolle lenzen.

[† Peristyle]

† Peristyle, v. (-n), zuilengang, zuilenrij; voorportaal.

[Perk]

Perk, o. zie PARK; paal en -, zie PAAL. *-EN, bw. gel. (ik perkte, heb geperkt), met een perk omsluiten; beperken.

[Perkal, Percale]

Perkal, Percale, o. (-s), soort fijn linnen. *-EN, bn. van perkal.

[† Perm]

† Perm, v. (-en), klein turksch vaartuig.

[pagina 1023]
[p. 1023]

[† Permanent]

† Permanent, bn. en bijw. voortdurend, aanhoudend; zich - verklaren, niet uiteengaan (inz. van land-, gewestelijke- of gemeente-vergaderingen). *...MEABEL, bn. doordringbaar (van stoffen die vocht doorlaten). *...MIS, o. verlof, geleibriefje; est-il -? is het veroorloofd? *...MISSIE, v. verlof, vergunning. *...MITTEREN, bw. gel. (ik permitteerde, heb gepermitteerd), veroorloven, vergunnen, toestaan; permitteer! met uw verlof (als men iemand in de rede valt). *...MUTATIE, v. om-, verplaatsing; de leer der permutatiën. *...NICIEUS, bn. en bijw. (...zer, -st). *...PENDICULAIR, bn. loodregt, regtstandig. *...PETUEEL, bn. en bijw. altijddurend; levenslang; perpetuelen, vroegere naam van zekere spaansche effecten. *...PETUUM MOBILE, o. (werkt.) voorwerp met eeuwigdurende beweging; (fig.) het onmogelijke. *...PLEX, bn. en bijw. onthutst, verstomd. -ITEIT, v. gmv. onthutstheid, verstomming. *...QUISITIE, v. (...ën), geregtelijk onderzoek.

[Pers]

Pers, v. (-en), werktuig om te persen, - te drukken, - te glanzen; drukpers; het werk is ter -e (wordt gedrukt); (fig.) dagbladen, openbare geschriften; schrijvers. *-BAAR, bn. voor zamendrukking vatbaar. -HEID, v. gmv. *-BALK, m. (-en), balkplank in eenen molen. *-BOOM, m. (-en), werktuig der wijngaardeniers. *-BORD, o. (-en). *-DEKSEL, o. (-s). *-PLANK, v. (-en.)

[† Persecutie]

† Persecutie, v. (...ën), vervolging (inz. om staatkunde en geloof). *...SECUTEREN, bw. gel. (ik persecuteerde, heb gepersecuteerd), vervolgen.

[Persen]

Persen, bw. gel. (ik perste, heb geperst), drukken (in eene pers); aanzetten; laken -, ontglanzen; druiven -, olie -; (fig.) dwingen. *-, o. *...ING, v. (-en), drukking. *...ER, m. (-s), *...STER, v. (-s), die perst.

[† Perseus]

† Perseus, m. zek. sterrebeeld.

[† Persevereren]

† Persevereren, ow. gel.(ik persevereerde, heb gepersevereerd), volharden; volhouden.

[Persgeld]

Persgeld, o. (-en), geld dat voor het persen betaald wordt. *...GESTEL, o. (-len), werktuig der wijnpersers. *...HUIS, o. (...zen). *...HUT, v. (-ten). *...KUIP, v. (-en). *...IJZER, o. (-s), glans-, strijkijzer.

[† Persienne]

† Persienne, v. (-s), zonneblind.

[† Persico]

† Persico, v. gmv. likeur uit perzikpitten. *...SIFFLAGE, v. (-n), overdreven lof op bespotting doelende; geveinsde lof. *...SIFFLEREN, bw. gel. (ik persiffleerde, heb gepersiffleerd), honende prijzen. *...SISTEREN, ow. gel. (ik persisteerde, heb gepersisteerd), volhouden, staan op...

[† Personaliteit]

† Personaliteit, v. (-en), persoonlijkheid; iem. -en zeggen, iem. op den persoon af beleedigen. *...SONEEL, bn. persoonlijk; personele belasting, belasting welke van eene woning, een ambt enz. wordt geheven, hoofdgeld; (regt.) personele crediteur, die geen onderpand voor zijne schuldvordering heeft. -, o. personele belasting; al de personen die eenen tooneeltroep, een orkest, een bureau enz. zamenstellen; corps ambtenaren. *...SONNIFICATIE, v. (...ën), verpersoonlijking. *...SONNAGE, m. (-s), *...SONAADJE, m. (-n), persoon, schepsel; een rare -, een wonderlijk mensch; (toon.) medespelende; de hooge personaadjen, de aanzienlijke personen.

[Persoon]

Persoon, m. en v. (...onen), mensch; in eigen -; ieder; een

[pagina 1024]
[p. 1024]

gulden de - (per hoofd); de personen (medespelers) van een tooneelstuk; (taalk.) 1e, 2e en 3e-. *-LIJK, bn. en bijw. den persoon betreffende; eene -e beleediging; een - feit; (taalk.) - voornaamwoord; iem. - (in eigen persoon) kennen. -HEID, v. (...heden), eigenaardigheid van den persoon; de persoon zelf. *-SVERBEELDING, v. (-en), voorstelling van den persoon, toekenning van leven en handeling aan onbezielde voorwerpen.

[Persplank]

Persplank, v. (-en). *...POMP, v. (-en), verdigtingspomp, werktuig om de lucht of eenig ander gas in eene ruimte te verdigten of wel lucht daarin te brengen. *...SCHROEF, v. (...ven). *...VRIJHEID, v. gmv. vrijheid der drukpers.

[† Perspectief]

† Perspectief, o. (...ven), vergezigt; leer der vergezigtkunde; een -schilder; een fraai -; (fig.) toekomst. *...SPICACITEIT, v. gmv. scherpzinnigheid. *...SUADEREN, bw. gel. (ik persuadeerde, heb gepersuadeerd), overreden, overhalen. *...SUASIE, v. overreding. *...TINENT, bn. tot de zaak behoorende, vast.

[Pertisaan]

Pertisaan, v. (...anen), hellebaard. *...DRAGER, m. (-s).

[† Perturbatie]

† Perturbatie, v. (...ën), storing, stoornis, verwarring.

[† Péruvienne]

† Péruvienne, v. gmv. zek. gebloemde stof.

[† Perversiteit]

† Perversiteit, v. gmv. verdorvenheid.

[Perzik]

Perzik, v. (-ken), zek. fijne zomervrucht. *-BLAD, o. (-en, -eren). *...BOOM, m. (-en). *...BRANDEWIJN, m. persico. *...KRUID, o. gmv. *...PIT, m. (-ten). *-STEEN, m. (-en).

[† Peso]

† Peso, o. gewigt, last. *-, bn. (kooph.) al -, naar het gewigt; - de plata, - duro, zek. spaansche munt (= 1 piaster).

[† Pessimist]

† Pessimist, m. (-en), die alles en allen voor slecht houdt, die alles slecht inziet.

[Pest]

Pest, v. gmv. besmettelijke ziekte (van den gevaarlijksten aard); de - mededeelen, met de pest besmetten; (fig.) zedebedervend misbruik; de jenever is de - der maatschappij; (fig.) gevaarlijk -, onverdragelijk mensch; dat is een ware - in huis. *-ACHTIG, bn. naar de pest gelijkende, er eenig kenmerk van bezittende. *-BLAAR, *-BUIL, *-KOOL, v. (-en), kwaadaardig (meestal doodelijk) gezwel. *-HUIS, o. (...zen), gasthuis voor pestlijders; lazareth. *-ILENTIE, m. pest. -WORTEL, m. (plant.). *-KNOOP, m. (-en), pestkool. *-KOORTS, v. (-en). *-LUCHT, v. (-en), verpeste lucht; (ook fig.) ondragelijke stank. *-MANNEN, m. mv. dienaren in de pesthuizen, lijkdragers. *-MEESTER, *-DOKTER, m. (-s), geneesheer in een pesthuis. *-POKKEN, v. mv. kwaadaardige pokken. *-TIJD, m. (-en), saizoen waarin meest pest heerscht (in het oosten). *-VOGEL, m. (-s), zek. vogel.

[Pet]

Pet, m. (-ten), *-JE, (B. -N), o. (-s), hoofdkap, muts met klep; (ook) soort put, poel in eene lage veenachtige weide.

[† Pétarde]

† Pétarde, v. (-en), (vuurw.) springbus; zwermer.

[Petegift]

Petegift, v. (-en), geschenk van eenen peetoom of eene peettante. *...KIND, o. (-eren). *...MOEI, v. (-jen, B. -en), peettante.

[Peter Frederik]

Peter Frederik, orde van verdienste van -, oldenburgsche ridderorde.

[pagina 1025]
[p. 1025]

[Peter]

Peter, m. (-s), peetoom, gevader. *-SCHAP, o. gmv. hoedanigheid -, betrekking van peetoom; het - aanvaarden of bekleeden.

[Peter (of Pieter)selie]

Peter (of Pieter)selie, v. (-n), zek. toekruid. *-ACHTIG, bn. *-BED, o. (-den), perk met peterselie beplant. *-BLAD, o. (-en). *-KAAS, v. (...azen). *-GEUR, (-en). *-REUK, m. gmv. *-SAUS, v. (-en). *-SMAAK, m. gmv. *-WORTEL, m. (-s). *-ZAAD, o. (...aden).

[† Petilleren]

† Petilleren, ow. gel. (ik petilleerde, heb gepetilleerd), vonkelen; knappen; de wijn petilleert in het glas; (fig.) blinken, schitteren; hij petilleert van geest, hij is vol geest.

[† Petit-maître]

† Petit-maître, m. pronker, saletjonkertje, windbuil.

[† Petitie]

† Petitie, v. (...ën), verzoekschrift, rekwest. *...ONNEREN ow. gel. (ik petitionneerde, heb gepetitionneerd), verzoekschriften indienen (inz. door velen tegelijk). *...ONNERING, v., *...ONNEMENT, o. het indienen van verzoekschriften; petitio principii, (leerst.) bewijsgrond die zelf eerst bewezen dient te worden.

[† Petreficatie]

† Petreficatie, v. (...ën), versteening, steenwording.

[† Petrificatie]

† Petrificatie, v. (...ën), het doen versteenen. *...FICEREN, bw. gel. versteenen, in steen veranderen.

[† Petrographie]

† Petrographie, v. gmv. beschrijving der steensoorten. *...GRAPHISCH, bn. -e kaarten, landkaarten waarop de bergsoorten en hare grenzen zijn aangewezen.

[† Petroleum]

† Petroleum, o., *-OLIE, v. zek. steen- of bergolie.

[† Petto]

† Petto, v. borst; (fig.) in - houden, bewaren tot gelegener tijd, voor zich houden.

[Perubalsem]

Perubalsem, m. zek. aromatische balsem.

[Peukel, Pukkel]

Peukel, Pukkel, v. (-s), puistje.

[Peul]

Peul, v. (-en), zek. keukengewas in dop; -en afhalen, ze van de vezeldraden ontdoen. Zie ook PELUW. *-DOP, m. (-pen). *-VRUCHT, v. (-en). -DRAGEND, bn.

[Peupel]

Peupel, o. zie GEPEUPEL.

[Peuren]

Peuren, ow. gel. (ik peurde, heb gepeurd), aal -, paling met wormen vangen. *...WORMEN, m. (B.v.) mv.

[Peuter]

Peuter, m. (-s), pijpuithaler. *-EN, ow. gel. (ik peuterde, heb gepeuterd), wroeten, insteken (den vinger enz.) om iets uit te halen; aan den neus -, in de tanden -; aan iets -, er aan werken (met de vingers of kleine werktuigen); (ook fig.) aanraken. *-ING, v. gmv.

[Peuzelen]

Peuzelen, bw. ow. gel. (ik peuzelde, heb gepeuzeld), langzaam -, temende eten; kieskaauwen; zie OPPEUZELEN. *...AAR, m. (-s). -STER, v. (-s). *...ING, v. gmv. langzame wijze van eten; (fig.) wisjewasje, zotteklap. *...WERK, o. gmv. kleingoed, suikertjes (bij het nageregt); treuzelwerk.

[† Pewter]

† Pewter, o. zek. gemengd metaal (tin, antimonium, bismuth en koper).

[Pezerik]

Pezerik, m. (-ken), bullepees.

[† Phaenomen]

† Phaenomen,Ga naar voetnoot1). *...MEEN, o. (...ena), luchtverschijnsel; (fig.) wonder. *...GE(O)NIE, v. gmv. het ontstaan of het voortbrengen

[pagina 1026]
[p. 1026]

van verschijnselen. *...OGONOLOGIE, v. gmv. leer van het ontstaan der verschijnselen. *...OGRAPHIE, v. gmv. beschrijving der natuurverschijnselen. *...OSCOPIE, v. gmv. waarneming -, onderzoek der verschijnselen.

[† Phaëton]

† Phaëton, m. naam van den zoon van Apollo; soort rijtuigje op twee wielen.

[† Phalanstère]

† Phalanstère, v. (-s), algemeene volkswerkplaats; volkskeuken (als bij de Spartanen). *...LANX, FALANKS, v. (-en), ineengesloten linie, - slagorde (naar een eigenaardigen vorm).

[† Phantascoop]

† Phantascoop, v. (...open), tooverlantaarn.

[† Phantoma]

† Phantoma, v. schijnbeeld; (gen.) kunstmatig nagebootst ligchaamsorgaan.

[† Phantasie]

† Phantasie, v. (...ën), inbeelding, verbeelding; gril, kuur; soort muziekwerk; -kleur, kleur die niet effen is. *...TASEREN, ow. gel. (ik phantaseerde, heb gephantaseerd), zich aan ijdele voorstellingen overgeven; allerlei grillen voeden; ijlen (in de koorts); (muz.) op een speeltuig improviseren; naar de ingeving van het oogenblik spelen. *...TASMAGORIE, v. (...ën), geestenverschijning; tooverij. *...TAST, m. (-en), dweeper, overdreven denker. -ISCH, bn. dweepend; tooverachtig. *...TOOM, o. (...omen), spook, geestverschijning, droombeeld.

[† Pharao, Farao]

† Pharao, Farao, m. naam der oud-egyptische koningen. Zie FARO.

[† Pharmaceut]

† Pharmaceut, m. (-en), artsenijbereider, -kenner. *...CEUTISCH, bn. artsenijkundig. *...CIE, v. kennis der geneesmiddelen en van hunne bereidingen. *...CON, o. geneesmiddel; tooverdrank; vergif. *...COPOEA, v. handboek der artsenijbereiding; wat de artsenijkunde omvat; - pauperum, voorschriften betreffende de armen-apotheken (zoo als de berekening van de prijzen der geneesmiddelen, enz.)

[† Pharus]

† Pharus, m. vuurtoren, baak.

[† Phase]

† Phase, v. (-n), lichtgestalte (der maan enz.); verandering; standpunt; de ziekte is eene nieuwe - ingetreden; (ook fig.).

[† Phebus]

† Phebus, m. zonnegod; gezwollen stijl. *...NOMEEN, o. zie PHAENOMEEN.

[† Philantroop]

† Philantroop, m. en v. (...open), menschenminnaar, -vriend. *...TROPIE, v. gmv. menschlievendheid. *...TROPISCH, bn. menschlievend.

[† Philharmonisch]

† Philharmonisch, bn. de toonkunst beminnende. *...HELLEEN, m. (...enen), griekenvriend.

[† Philippica]

† Philippica, v. (gesch.) redevoering door Demosthenes tegen Philippus van Macedonië uitgesproken; (fig.) straf- of boetrede tegen...

[Philippus]

Philippus, orde van - den grootmoedige, ridderorde in het groothertogdom Hessen.

[† Philister]

† Philister, m. (-s), groen, niet-student.

[† Philoloog]

† Philoloog, m. (...ogen), taalvriend, -beoefenaar. *...LOGIE, v. taalwetenschappen.

[† Philomele]

† Philomele, v. (-n), nachtegaal.

[† Philosophie]

† Philosophie, v. wijsbegeerte. *...SOPHISCH, bn. wijsgeerig; -e wol, (bij de oude scheikundigen) het langs den droogen weg verkregene zinkoxyde; -e teekens, (sterrew.) de Steenbok en de Waterman; - ei, (nat.) zek. toestel.

[pagina 1027]
[p. 1027]

[† Philtrum]

† Philtrum, o. (...ra), liefde-, minne-, tooverdrank.

[† Phiool]

† Phiool, v. (...olen), buikvormig glas of fleschje.

[† Phlegma]

† Phlegma, o. het verbrande; waterig vocht dat na de destillatie van geestrijke stoffen overblijft; het slijm. *-TISCH, bn. bedaard, kalm; het - temperament; (sterrew.) -e teekens, de Kreeft, de Schorpioen en de Visschen.

[† Phlogoscoop]

† Phlogoscoop, v. (...open), werktuig dat den graad van hitte aanwijst; zek. rookverterende spaarkagchel.

[† Phoenix]

† Phoenix, m. zie FENIKS.

[† Phonolith]

† Phonolith, m. (-en), klinksteen. *...OMETER, m. (-s), klankmeter (werktuig). *...OSOPHIE, v. gmv. klankleer.

[† Phonorgan]

† Phonorgan, o. (-en), zek. spreekwerktuig.

[† Phorometer]

† Phorometer, m. (-s), draagkrachtmeter (werktuig). *...METRIE, v. gmv. wetenschap die den graad der beweging leert bepalen. *...NOMIE, v. gmv. bewegingsleer, leer der beweging van vaste en vloeibare ligchamen.

[† Phosphorus]

† Phosphorus, m. lichtstof, voorwerp dat in het duister licht geeft.

[† Photadyl]

† Photadyl, o. zek. vloeibare brandstof.

[† Photochromatisch]

† Photochromatisch, bn. -e beelden, gekleurde lichtbeelden. *...GALVANOGRAPHIE, v. gmv. kunst om lichtbeelden langs den galvanoplastischen weg te copiëren. *...GEEN, o. lichtstof. *...GRAPHIE, v. (...ën), lichtteekening, lichtbeeld; lichtteekenkunst, (eene verbetering in de daguerréotypie). *...GRAAF, ...PH, m. (...afen), die photographiën maakt. *...GRAFISCH, bn. volgens de photographie; een - portret; een - album, album (in den vorm van een boek) bestemd om er photographische portretten in te bewaren. *...LOGIE, v. leer van het licht. *...MAGNETISME, o. magnetisme door de werking van het licht voortgebragt. *...METEOREN, v. mv. lichtgevende luchtverschijnselen. *...METER, m. (-s), lichtmeter (werktuig). *...SCOOP, v. (...open), lichtkijker, lichtmeter (werktuig). *...SPHEER, v. (...eren), lichthulsel om de zon, lichtkring *...TECHNIEK, v. gmv. verlichtingskunst. *...TYPIE, v. gmv. kunst om lichtbeelden te vervaardigen.

[† Phrase]

† Phrase, v. (-n, -s), spreekwijs, volzin. *...SÉOLOGIE, v. (...ën), verzameling van spreekwijzen.

[† Phrenologie]

† Phrenologie, v. gmv. schedelleer, hersenleer. *...LOGISCH, bn. volgens de hersenleer.

[† Phrygische muts]

† Phrygische muts, v. (-en), roode muts (der vrijheid, der republiekeinen).

[† Philacterion]

† Philacterion, m. (-s), wachtpost; schutswacht.

[† Phylliten]

† Phylliten, m. mv. versteende plantenbladeren; afdruksels van bladeren in steen.

[† Physalith]

† Physalith, m. (-en), blaassteen, soort topaas. *-EN, m. mv. slakkenversteenselen.

[† Physica]

† Physica, v. gmv. natuurleer, natuurkunde. *-LISCH, bn. tot de natuurleer behoorende. *...CO-MATHEMATISCH, bn. de natuur- en de wiskunde tegelijk betreffende, natuurkundig met wiskunstige berekeningen. *...OANTYPIE, v. natuurzelfdruk. *...OCRATIE, v. natuurkracht. *...OGENIE, *...OGONIE, v. geschiedenis der natuur, leer van het ont-

[pagina 1028]
[p. 1028]

staan der natuur. *...OGNOMIE, v. (...ën), gelaatstrekken; uiterlijk voorkomen van dier of plant. -, *...OGNOMIEK, *...ONOMIE, v. gmv. gelaatkunde. *...OGRAPHIE, v. (...ën), natuurbeschrijving. *...ONOMIST, m. (-en), gelaatkenner, gelaatkundige. *...OLOGIE, v. gmv. natuurleer; leer van de verrigtingen der dieren en planten; (fig.) schets, beschrijving. *...OLOGISCH, bn. natuurkundig, natuurlijk. *...ONOMIE, v. gmv. leer -, kennis der natuurwetten. *...OTHETICA, v. gmv. de eigenlijke natuurleer.

[† Physiphilosophie]

† Physiphilosophie, v. gmv. wijsbegeerte der natuur.

[† Physis]

† Physis, v. de natuur; schepping, voortbrenging. *-CH, bn. natuurlijk, zinnelijk, ligchamelijk, dierlijk, uiterlijk.

[† Phytobiblia]

† Phytobiblia, v. mv. versteende plantenbladeren; bladeren-afdruksels. *...GLYPHEN, m. mv. steenen met planten-afdruksels. *...GNOSIE, v. plantenkennis. *...GRAPHIE, v. beschrijving der gewassen, beschrijvende plantenkunde. *...LITHEN, m. mv. plantenversteenselen. *...LOGIE, v. plantenkunde. *...NECTAR, m. de zuiverste honig uit de plantenbloesems. *...NOMIE, v. leer betreffende het plantenleven en zijne wetten; plantenbenoeming. *...PHAAG, m. (...agen), plantenetend dier. *...THERAPIE, v. plantenheelkunde. *...TOMIE, v. praktische ontleedkunde der planten.

[† Pi]

† Pi, v. het getal -, dat aanduidt hoe groot de omtrek van den cirkel is, wanneer de middellijn gelijk aan 1 gesteld wordt.

[† Piadet]

† Piadet, v. (-ten), turksche sloep.

[† Piakiep]

† Piakiep, v. (-en), groot oost-indisch rooversvaartuig.

[† Piano]

† Piano, bn. en bijw. zacht. *-, o. (-os), - forte, klavier. *...NINO, v. opstaande piano. *...NIST, m. -E, v. pianospeler, -speelster.

[Piaster]

Piaster, m. (-s), zek. spaansche, ook turksche zilvermunt (de spaansche = Æ’2.35; de turksche = Æ’0.12).

[† Pic, Pico]

† Pic, Pico, m. spits; hooge zeer spits toeloopende berg. *-, el (lengtemaat in het Oosten).

[† Pickles]

† Pickles, mv. in azijn ingemaakte en sterk gekruide plantenspijzen.

[† Piëdestal]

† Piëdestal, m. (-len), voetstuk.

[Piek]

Piek, v. (-en), lans; (spr.) de - schuren, vlugten, deserteren. *-DRAGER, m. (-s), *-ENIER, m. (-s), die met eene piek gewapend is. *-ENIEK, v. gemeenschappelijk maal waartoe ieder eenige spijzen geeft. *-STUK, o. (-ken), lansensteel. *-EVAL, m. (-len), (zeew.) zek. touw.

[Piel]

Piel, m. (-en), jonge eend.

[Piepen]

Piepen, ow. gel. (ik piepte, heb gepiept), een dun scherp geluid geven (als muizen of mosschen), schreeuwen; (spr.) zoo als de ouden zongen - de jongen, wat de ouden (goed) deden volgen de jongen (gebrekkig) na. *-D, bn. eene -e stem. *...ER, m. (s), rieten fluitje, - pijpje. -, m., *...STER, v. (-s), die piept. *...ERTJE, (B. -N), o. (-s), herdersfluit. *...JONG, bn. zeer jong.

[Pier]

Pier, v. (B.m.), (-en), aardworm; (spr.) hij is zoo dood als een -. *-EN, bw. gel. (ik pierde, heb gepierd), foppen, bedriegen. § *-ENWAAIJEN, ow. gel. (ik pierenwaaide, heb gepierenwaaid), gemeene huizen bezoeken.

[† Pierrot]

† Pierrot, m. (-s), hansworst, clown in de balletten.

[Pieterman]

Pieterman, m. (-nen), zek. zeevisch.

[pagina 1029]
[p. 1029]

[† Piëtist]

† Piëtist, m. (-en), overdreven vrome. *-ERIJ, v. ijverige schijnvroomheid. *...TISMUS, o. overdrevene vroomheid, schijnvroomheid.

[† Pieus]

† Pieus, bn. godvruchtig, vroom; -e instellingen; eene -e gift.

[† Pigment]

† Pigment, o. gmv. kleursel, verfstof.

[Pij]

Pij, v. (-en), kleed van grove stof; de stof zelve; trijp; eene monniks-; (fig.) op zijne - krijgen, afgeranseld worden.

[Pijl]

Pijl, m. (-en), dun in eene scherpe punt uitloopend wapentuig; schicht; met - en boog vechten; (sterr.) zek. sterrebeeld; als een - van den boog, zeer snel; al zijne -en zijn verschoten, hij weet niets meer te zeggen. *-, jonge eend. *-BOOG, m. (...ogen). *-ENMAKER, m. (-s). *-ER, m. (-s), zuil, pilaar. *-KAST, v. (-en). *-KOKER, m. (-s). *-KRUID, o. gmv. zek. plant. *-NAAD, v. (...aden), (heelk.). *-SCHOT, o. (-en), schot met eenen pijl gedaan. *-STAART, m. (-en), achtereind van den pijl; zek. visch; soort eend; schip of vaartuig breed van voren en smal van achteren. *-STEENEN, m. mv. belemnieten, versteende overblijfselen van een uitgestorven diergeslacht. *-STOK, m. (-ken). *-STORMVOGEL, m. (-s), zek. vogel. *-VERGIFTEN, o. mv. soorten vergif waarmede de pijlen worden bestreken. *-VORMIG, bn. *-WORTELMEEL, o. gmv. arrowroot.

[Pijn]

Pijn, v. (-en), smartelijke gewaarwording; smart, wee, zielelijden; moeite. *-APPEL, m. (-s, -en), vrucht van den pijnboom. -KERN, v. (-en), pit. *-APPELKLIER, v. (-en), (gen.). *-BANK, v. (-en), folterbank; (fig.) hevige marteling. *-BOOM, m. (-en), denneboom. *-HARS, v. gmv. hars van den pijnboom. *-EN, bw. gel. (ik pijnde, heb gepijnd), drukken, persen; gepijnde honig. *-IGEN, bw. gel. (ik pijnigde, heb gepijnigd), pijn veroorzaken; folteren, martelen. *-IGING, v. (-en), foltering, marteling. *-IGER, m. (-s), beul, folteraar. *-KAMER, v. (-s), kamer waar een beschuldigde op de pijnbank werd gelegd. *-LIJK, bn. en bijw. (-er, -st), smart veroorzakende, ziekelijk, lijdende. -HEID, v. gmv. ziektegevoel, smartgevoel. *-LOOS, bn. geene smart veroorzakende, zonder pijn. *-NOOT, v. (...oten). *-RAAM, o. zek. werktuig bij de pijnbank in gebruik. *-STILLEND, bn. verzachtend. *-WOUD, o. (-en), bosch van denneboomen.

[Pijp]

Pijp, v. (-en), buis (van hout, aarde, metaal enz.), cylinder; fluit; staaf; been; steel met kop (tot tabak rooken); eene - (langwerpig stuk) lak; de - eener broek (dat gedeelte waarin het been zit); de - van een orgel; - eener goot; - eener brandspuit; eene - stoppen (vullen met tabak); (fig.) naar iemands -en (fluit) dansen, alles doen wat hij begeert; de -en stellen, tieren, razen; daar kan hij een leelijke - aan rooken, dat kan hem zuur opbreken. *-, soort (wijn)vat; eene - madera. *-AARDE, v. gmv. zek. kleisoort.

[Pijpen]

Pijpen, ow. ong. (ik peep, heb gepepen), fluiten, op de fluit blazen; (ook) piepen. *-BAKKER, m. (-s). *-BLOEMIG, bn. -e gewassen. *-BOOR, v. (...oren). *-DOP, m. (-pen), *-DOPJE, o. (B. -N), (-s), dekseltje (van draadwerk) op eenen pijpenkop. *-FABRIEK, v. (-en). *-KETEL, m. (-s), soort stoomketel. *-KOP, m. (-pen), dat gedeelte der pijp waarin de tabak wordt gestopt. *-MAKER, m. (-s). *-LADE, v. (-n). *-MANDJE, (B. -N), o. (-s), langwerpig smal

[pagina 1030]
[p. 1030]

mandje. *-PLANK, v. (-en), plank met gaten door welke de orgel-pijpen gaan; (ook) plank waarop doorgaans de tabakspijpen liggen. *-ROER, o. (-en). *-STANDER, m. (-s), zek. huisraad bestemd om er pijpen in te stellen. *-STEEL, m. (...elen), langst en naauwst gedeelte der pijp. *-STELLER, m., ...STER, v. (-s), (fig.) deugniet. *-UITHALER, m. (-s). -TJE, (B. -N), o. (-s). *-VORM, m. (-en). *-WROETER, m. (-s).

[Pijper]

Pijper, m. (-s), fluitspeler.

[Pijpgast]

Pijpgast, m. (-en), die de brandspuit bedient, brandblusscher. *...GAT, o. (-en), deel van een orgel. *...JE, (B. -N), o. (-s), kleine pijp. *...KAN, v. (-nen), kan met zuigpijpje, lurkkan. *...KANEEL, o. gmv. kaneel in bast. *...KORAAL, o. (...alen), valsche koraal. *...KRUID, o. (plant.) dolle kervel. *...MAKER, m. (-s). -IJ, v. (-en), pijpenfabriek. *...RIET, o. (-en), riet waarvan men herdersfluitjes snijdt. *...UITHALER, m. (-s). *...WERK, o. (-en), toestel van buizen (bij waterwerken enz.). *...ZAK, m. (-ken), doedelzak. *...VOERDER, m. (-s), brandspuitbedienaar.

[Pijrok]

Pijrok, m. (-ken), zek. kleedingstuk (van grove stof).

[Pik]

Pik, v. zie PEK. *-, m. het pikken van eenen vogel; wrok, haat; eenen - op iem. hebben.

[† Pikant]

† Pikant, bn. en bijw. (-er, -st), scherp; eene -e saus; (fig.) bits, vinnig; prikkelend; die geschiedenis is zeer -, zij prikkelt zeer de belangstelling. *-ERIE, v. (...ën), bitsheid, scherpte (van toon); verholene vijandschap; iem. pikanteriën (gevoelige beleedigingen) zeggen.

[Pikbroek]

Pikbroek, v. (-en), (fig.) matroos.

[Pikdonker]

Pikdonker, bn. en bijw. stik donker, duister.

[† Piket]

† Piket, o. (-ten), wacht (soldaten); het brand- hebben, (bij de schutterij) aangewezen zijn (beurtelings) om bij het uitbarsten van brand op te komen ten einde de orde te handhaven; soort kaartspel. *-TEN, ow. gel. (ik pikette, heb gepiket), piket spelen.

[Pikeren]

Pikeren, bw. gel. (ik pikeerde, heb gepikeerd), prikken; kantoorboeken onderling vergelijken, posten aanteekenen; (fig.) iem. bedektelijk honen; gepikeerd zijn, zich beleedigd achten. *...KEUR, m. (-s), (rijsch.) tweede meester.

[† Pikkedillen]

† Pikkedillen, v. mv. kleinigheden, kleine zonden (der jeugd).

[Pikken]

Pikken, ow. en bw. (ik pikte, heb gepikt), met pek of pik insmeren, - bestrijken; met den bek slaan tegen... (van vogels); trekkebekken; (fig.) op bedekte wijze honen, beleedigingen toevoegen.

[† Pikol]

† Pikol, o. handelsgewigt in Oost-Indië (= ruim 62 ned. pond).

[Pikzwart]

Pikzwart, bn. zoo zwart als pik; (fig.) pikdonker.

[Pil]

Pil, v. (-len), medicijnballetje; -len draaijen (maken); -len slikken; (fig.) dit is eene harde - om te slikken, die zaak is pijnlijk om te volbrengen; (ook) die tijding is hard te vernemen; de - vergulden, eene onaangename zaak fraai of aannemelijk voorstellen; met zoete woordjes iets zeer pijnlijks zeggen.

[Pilaar]

Pilaar, m. (...aren), pijler, zuil (rond of vierkant); (fig.) steun; een - der kerk. *-BIJTER, m. (-s), ...STER, v. (-s), femelaar, -ster; schijnheilige. *-BIJTERIJ, v. (-en), femelarij, schijnheiligheid. *-HOOFD,

[pagina 1031]
[p. 1031]

o. (-en), (bouwk.) kapiteel. *-LIJST, v. (-en). *-SCHACHT, *-SCHAFT, v. (-en), zuil zonder den voet of den kop. *-VOET, m. (-en), basis der zuil.

[† Pilaster]

† Pilaster, m. (-s), vierkante -, platte zuil; steunsel van eenen, schoorsteenmantel.

[Pillegift]

Pillegift, v. (-en), doopgeschenk.

[Pillendoos]

Pillendoos, v. (...ozen). *-JE, (B. -N), o. (-s). *...DRAAIJER, m. (-s), apotheker (scheldnaam). *...SLIKKER, m., ...STER, v. (-s), (fig.) die zeer aan medicijnen gehecht is.

[† Piloot]

† Piloot, m. (...oten), stuurman, loods. *...LOTARIS, m. (-sen), havenmeester.

[Piment]

Piment, PIMENTO, o. gmv. spaansche peper.

[Pimpel]

Pimpel, m. (-s), soort mees (zek. vogel); (fig.) onnoozele bloed, botterik. *-AAR, m. (-s), -STER, v. (-s), drinkebroêr, zuipster. *-EN, ow. gel. (ik pimpelde, heb gepimpeld), drinken, de kan vaak aanspreken. *-MEES, v. (...zen), soort vogel; het is een -, het is een drinkebroêr. *-PAARSCH, bn. donkerpaarsch; hij is - van de koû. *-TJE, (B. -N), o. (-s), likeurglaasje.

[Pimperboom]

Pimperboom, m. (-en), pistaciënboom.

[Pimpernel]

Pimpernel, v. zek. kruid of plant. *...NOOT, v. (...oten), pistacie. -ROOS, v. (...ozen). *-WORTEL, m. (s).

[Pin]

Pin, v. (-nen), zwik, pen (meest van hout, om touwen, ook bekleedsels vaneen te houden); soort spiering. *-NEN, bw. gel. (ik pinde, heb gepind), met of door pinnen aaneen houden.

[† Pinacotheek]

† Pinacotheek, v. (...eken), groote (lands)kunstverzameling, (inz. schilderijen).

[Pinas]

Pinas, v. (-sen), soort klein en smal vaartuig.

[† Pindus]

† Pindus, m. gmv. zangberg.

[Pingelen]

Pingelen, v. mv. zaadjes van den pijnappel.

[Pink]

Pink, m. (B.m. en v.), (-en), kleinste vinger. *-, v. soort vischersvaartuig; hij is bij de -en, hij is slim, - snedig, - werkzaam. *-, m. en v. eenjarig kalf. *-EN, ow. gel. (ik pinkte, heb gepinkt), met de oogen knippen; eenen traan -, met den pink eenen traan uit het oog wisschen. *-ER, m. (-s), springstokje. *-JE, (B. -N), o. (-s), kleinste vinger (naaist.) langwerpige naairing.

[† Pinkops]

† Pinkops, v. (wev.) overgebleven katoen dat niet verwerkt kan worden; poetskatoen.

[Pinkster]

Pinkster, *-EN, o. (B. PINGSTER), v. gmv. herinneringsfeest aan de nederdaling van den Heiligen Geest op de apostelen; (isr.) feest der eerstelingen, wekenfeest; - één, - twee, eerste -, tweede dag van Pinkster. *-AVOND, m. (-en), avond van den ingang van Pinksteren. *-BLOEM, v. (-en), zek. bloem; (fig.) meisje of kind zot uitgedost. *-DAG, m. (-en). *-FEEST, o. gmv. *-LIED, o. (...eren). *-MAANDAG, m. (-en). *-MORGEN, m. gmv. *-NACHT, m. gmv. nacht van den ingang van Pinksteren. *-NAKEL, m. gmv. soort brood; soort zoete moesplant. *-TIJD, m. (-en). *-VREUGDE, v. gmv. *-WEEK, v. (...eken). *-ZANG, m. (-en). *-ZONDAG, m. (-en).

[† Pinnacidiën]

† Pinnacidiën, o. mv. (meetk.) meetvizieren.

[Pinsbek]

Pinsbek, o. zie SPINSBEK.

[pagina 1032]
[p. 1032]

[Pint]

Pint, v. (-en), kan; oude vochtmaat (zeer verschillend van inhoud, ongeveer = 6 nederl. maatjes). *-ER, v. (-s), (zeew.) zek. touwwerk. *-FLESCH, v. (...sschen). *-GLAS, o. (...azen). *-KAN, v. (-nen). *-SROEMER, m. (-s).

[† Pinxit]

† Pinxit, (hij heeft het) geschilderd.

[Pioene]

Pioene, v. (-n), soort fraaije bloem.

[Pion]

Pion, (-nen), m. boer (in het schaakspel); een - nemen; zijn - tot koningin brengen; met een - coiffê spelen, met een bepaalden pion mat zetten. *-NETJE, (B. -N), o. (-s). *-NIER, m. (-s), schansgraver.

[Pip]

Pip, v. gmv. zek. vogelziekte. *-PELING, v. (-en), reinet (appel).

[Pips]

Pips, bn. en bijw. met de pip behebt; (fig.) niet fiksch, ongesteld; zij ziet er - uit, zij schijnt zwanger te zijn.

[† Pipris]

† Pipris, v. (-sen), sloep van de negers.

[† Piqué]

† Piqué, o. soort katoenen stof; een - vestje.

[† Piraat]

† Piraat, m. (...aten), zeeroover. *...RATERIE, v. zeerooverij.

[† Piramiede]

† Piramiede, *...MIDE, v. (-n), vier- of meerzijdig spits toeloopend gebouw met ééne gemeene basis; de -n van Egypte. *...MIEDAAL, bn. en bijw. als -, in den vorm eener piramiede.

[† Pirouette]

† Pirouette, v. (-n), draai, wending (in de dans- en rijkunst). *-REN, ow. gel. (ik pirouetteerde, heb gepirouetteerd), zwenken, draaisprongen maken.

[Pis]

Pis, v. gmv. wateruitwerpsel (van menschen en dieren); - hebben, zijne - niet kunnen houden. *-, § (fig.) slechte -, slappe drank. *-ACHTIG, bn. als pis.

[† Pisang]

† Pisang, *-BOOM, m. (-en), soort banaan. *-VRUCHT, v. gmv.

[Pisbak]

Pisbak, m. (-ken), urinoir. *...BLAAS, v. (...azen). *...BROEK, m. (-en), jongentje dat nog in zijne broek watert.

[† Piscicultuur]

† Piscicultuur, v. gmv. kunstmatige vischteelt. *...CINE, v. (-n), vijver voor die teelt.

[† Pisé]

† Pisé, m. ineengestampte aarde (bouwstof voor de muren van huizen).

[Pisdoek]

Pisdoek, m. (-en). *...DRIJVEND, bn. (gen.) een - middel. *...GANG, m. (en), (ontl.) uretrus. *...GLAS, o. (...azen), soort flesch waarin het door zieken geloosde water wordt bewaard. *...HOEK, m. (-en), plaats waar gewaterd wordt. *...KIJKER, m. (-s), arts die voorgeeft uit de pis de ziekte te kennen. -IJ, v. gmv. het piskijken. *...KOUS, v. (-en), jong meisje, nufje. *...KROEG, v. (-en), gemeen bordeel. *...LEIDER, m. (ontl.). *...LOOZING, v. (-en). *...LUIJER, v. (-s). *...LUUR, v. (...uren). *...POT, m. (-ten), waterpot; (zeew.) bras van de bezaansroede. *...PRAATJE, (B. -N), o. (-s), nietig -, zot geklap.

[Pissebed]

Pissebed, o. (-den), (nat. gesch.) zek. insekt, duizendbeen. *-, m. en v. die in bed watert. *...SELINGS, bijw. druipende.

[Pissen]

Pissen, ow. gel. (ik piste, heb gepist), zijn water loozen; wateren. *...SER, m., *...STER, v. (-s), die pist. *...SERTJE, (B. -N), o. (-s), kind dat pist; mannelijk deel van een kind; kraantje. *...STOF, v. (scheik.). *...SUIKER, v. druivensuiker.

[† Pistacie, Pistachie]

† Pistacie, Pistachie, (...ën), v. pimpernoot.

[† Piston]

† Piston, m. (-s), zuiger; luchtklepje; cornet-à- -, soort blaashoorn. § *-, v. (-nen), ton waarin men watert.

[pagina 1033]
[p. 1033]

[Pistool]

Pistool, v. (...olen), zek. oude spaansche goudmunt (= Æ’12 ongeveer); soort wapentuig met korten loop; op de - vechten, duelleren; met de - schieten; (fig.) met de - op de borst iets vragen, dreigende eischen, iemand in het naauw brengen. *-, gehuurde kamer in eene gevangenis. *-CAMERA, v. soort photographisch werktuig. *-HOLSTER, *-KOKER, m. (-s). *-MAKER, m. (-s). *-SCHOOT, *-SCHEUT, v. (-en), verheid van een pistoolschot, dragt van eene pistool. *-SCHOT, o. (-en), losbranding eener pistool. *-TJE, (B. -N), o. (-s), kleine pistool.

[Pisvloed]

Pisvloed, m. (-en), (gen.) ziekelijke ontvloeijing van het water. *...WEG, m. (-en), (ontl.).

[Pit]

Pit, v. (-ten), kern, amandel (van vruchten); katoen (eener lamp of kaars), kousje. *-, v. en o. merg, kracht; het - van eenen boom; (fig.) innerlijke waarde, zelfstandigheid, het beste, kern; daar zit - in dat laken; er steekt niet veel - in die redenering. *-JE, (B. -N), o. (-s), kleine kern, zaadje (van vruchten, inz. rozijnen). *-OOR, m. (-en), roerdomp (zek. vogel). *-TIG, bn. en bijw. (-er, -st), vol pitten; (fig.) vol merg en kracht; -laken; -e wijn; geestig, snedig.

[Pitsjaar]

Pitsjaar, v. (...aren), *-VLAG, v. (-gen), (zeew.) soort kommando-vlag tot sein dat men zich aan boord moet begeven. *...AREN, bw. gel. (ik pitsjaarde, heb gepitsjaard), de pitsjaarvlag uitsteken; (ook) zich voor een dag aan land begeven.

[† Pittoresk]

† Pittoresk, bn. en bijw. (-er, -st), schilderachtig, treffend (voor het gezigt), (fig., ook voor het verstand).

[Pitvrucht]

Pitvrucht, v. (-en), soort schijnvrucht.

[Pius]

Pius, orde van - IX, pauselijke ridderorde.

[† Pizzicato]

† Pizzicato, bn. en bijw. (muz.) knippende, geknipt (met de vingers op de snaren).

[Plaag]

Plaag, v. (plagen), kwelling, verdriet; geesel; kastijding, straf; onheil, ramp; (bijb.) de tien plagen van Egypte. *-GEEST, m. (-en), kwelduivel, demon; (fig.) die onophoudelijk plaagt en lastig is. *-STER, v. (-s), plaaggeest. *-ZIEK, bn. (-er, -st), vol zucht tot plagen, - tot kwellen, lastig.

[Plaanboom]

Plaanboom, m. (-en), plataanboom.

[Plaat]

Plaat, v. (platen), geplet stuk metaal; gereedschap om iets in den oven te bakken; haardvloer onder den schoorsteen; plat en breed stuk marmer; dekstuk van een slot; achter- of onderstuk eener drukpers; wijzerbord; groot en plat houten belegstuk of plank; (aardr.) zandbank; (grav.) koper -, staal -, steen waarop gegraveerd of geteekend is; afdruk, prent, afbeelding; § de - poetsen, aan den haal gaan, deserteren; (ook) wegblijven van het gevecht. *-DRUKKEN, ow. gel. (ik plaatdrukte, heb geplaatdrukt), koperen platen afdrukken, trekken. *-DRUKKER, m. (-s), graveur, drukker van plaatwerken. -IJ, v. (-en), werkplaats -, (ook) kunst des plaatdrukkers. *-ETSER, m., *-ETSTER, v. (-s), die met sterk water op koper etst. *-GRENDEL, m. (-s). *-JE, (B. -N), o. (-s), kleine plaat; centen-s, stukjes koper nog ongemunt en tot centen bestemd. *-IJZER, o. gmv. geslagen (in tegenst. van gegoten) ijzer. *-KIEU-

[pagina 1034]
[p. 1034]

WIGEN, m. mv. zek. orde der schelpdieren. *-KNIE, v. (-ën), (zeew.) zek. ijzeren plaat. *-KOEK, m. (-en), soort pannekoek (van zeer grof meel). -KRAAM, v. (...amen), kermiskraam waarin plaatkoek gebakken wordt. *-PAPIER, o. papier dat tot plaatdrukken geschikt is. *-PERS, v. (-en), drukpers van den plaatdrukker.

[Plaats]

Plaats, v. (-en), opene plek; voor-, achter-, binnen-; buitengoed, villa; betrekking, ambt; naar eene - dingen of staan; volzin; gedeelte uit een werk; aanhaling; zie den schrijver t.a.p. (ter aangehaalde plaatse); deze - uit Cicero luidt aldus; punt; op die - - doet het mij zeer; sterkte; vesting; stad, vlek, dorp; ik ken geen schooner - dan...; welk eene vervelende - is hier; ruimte, omtrek; zitplaats; er is hier geen - meer; eene besprokene -, vooruit besteld en betaald (in eenen schouwburg enz.); hij bleef op de - (op de plek waar hij zich bevond) dood; (ook) hij sneuvelde; - vinden, grijpen, hebben, gebeuren, voorvallen, geschieden; - maken voor; in (de) - van een ander, iets anders; in - dat iets geschiede; in de eerste -, het allereerst, vooreerst; -! (fig.) uit den weg! - rust! kommando bij de exercitiën. *-BEGEVER, m., *-BEGEEFSTER, v. (-s), die plaatsen of ambten uitdeelt. *-BEKLEEDER, m., ...STER, v. (-s), zie PLAATSVERVANGER. *-BESCHRIJVEND, bn. *-BESCHRIJVER, m. *-BESCHRIJFSTER, v. (-s). *-BESCHRIJVING, v. (-en), † topographie. *-BESTEMMING, v. (-en). *-BEWAARDER, m. (-s). ...STER, v. (-s). *-BRIEFJE, (B. -N), o. (-s), bewijs eener besprokene plaats. *-ELIJK, bn. en bijw. dat tot eene zekere plaats behoort, - zich daarbij bepaalt; de -e of stedelijke bevelhebber; (gen.) een - gebrek; -e gesteldheid. *-EN, bw. gel. (ik plaatste, heb geplaatst), stellen, zetten; eene plaats geven aan; (fig.) zijn hart is wel geplaatst, hij heeft eene goede inborst; zijn geld goed - (beleggen); men moet wel toezien waar men zijne vriendschap plaatst (aan wien men haar schenkt). ZICH -, ww. ik weet niet waar ik mij - moet. *-HOND, m. (-en), ketting-, bulhond. *-HOUDER, m. (-s). ...STER, v. (-s). *-ING, v. het plaatsen. *-JE, (B. -N), o. (-s), kleine plaats. *-KOMMANDANT, m. (-en), militaire opperbevelhebber in eene stad.

[Plaatslijper]

Plaatslijper, m. (-s), *...SLIJPSTER, v. (-s), lediglooper, -loopster. *...SNIJDER, m. (-s), ...STER, v. (-s), graveur, graveerder, ...ster. *...SNIJDEN, o. *...SNIJKUNST, v. gmv. de graveerkunst.

[Plaatsmajoor]

Plaatsmajoor, m. (-s). *...VERVANGER, m., ...STER, v. (-s), die eens anderen plaats inneemt, hem of haar vertegenwoordigt; (mil.) remplaçant. *...VERVANGING, v. gmv. het innemen van eens anderen plaats; (mil.) remplacement. *...VULLING, v. (-en), opvulling van eene plaats of ruimte; bladvulling.

[Plaatwerk]

Plaatwerk, o. (-en), werk -, boek met koperplaten of met teekeningen enz.; geïllustreerd werk.

[† Placenta]

† Placenta, v. (vroedk.) moederkoek, nageboorte. *...CET, o. (-ten), verzoekschrift; koninklijk oktrooi; ordonnantie op een kerkelijk besluit; stoeltje zonder leuning, kruk; regt van -, (r.k.) regt om de bisschoppelijke besluiten af te kondigen. *...FOND, o. (-s), zoldering. *...FONNEREN, bw. gel. (ik plafonneerde, heb gepla-

[pagina 1035]
[p. 1035]

fonneerd), eene zoldering kunstmatig evenen; - met stukadoorsel beleggen.

[Plagen]

Plagen, bw. gel. (ik plaagde, heb geplaagd), kwellen, lastig vallen. *...GER, m. (-s), die kwelt; onderdrukker, dwingeland. *...GERIJ, v. (-en), het plagen, kwellen.

[Plagge]

Plagge, v. (-n), kluit, zode; -n, losse turf, heideturf.

[† Plagiaat]

† Plagiaat, o. (...aten), letterdieverij; gedachtenroof; (ook) menschenroof. *...GIARIUS, m. (...rii), letterdief; (ook) menschenroover.

[† Plaid]

† Plaid, v. (-s), geruite wollen mantel der bergschotten; (oud fransche) geregtszitting.

[† Plainte]

† Plainte, v. (-s), geregtelijke aanklagt.

[† Plait-il?]

† Plait-il? wat belieft u? *-, PLAITIE, v. heimelijk gemak.

[Plak]

Plak, v. (-ken), plat, dik stuk klophout; (oudt.) strafwerktuig in de scholen gebruikelijk; (fig.) er de - op leggen, kastijden; iem. onder de - (in bedwang) houden. *-ALMANAK, m. (-ken), almanak om aan den wand opgehangen te worden. *-BRIEF, m. (...ven), plakkaat, affiche, bekendmaking. *-KAAT, o. (...aten), bevelschrift (van wege de regering), bekendmaking, edikt; aanplakbiljet; het groot -, verzameling van alle (oud-nederlandsche) plakkaten. *-KEN, bw. gel. (ik plakte, heb geplakt), doen kleven op (door stijfsel, lijm enz.); vastzetten, neêrploffen; (fig.) zij hebben hem in de gevangenis geplakt; lang ergens blijven; het beviel mij daar wel, ik bleef er -, *-KER, m., ...STER, v. (-s), die iets beplakt of aanplakt. *-KAART, v. (-en). *-KERIJ, v. (-en). *-SCHRIFT, o. (-en), plakkaat. *-WERK, o. (-en), het plakken; (fig.) knoeiwerk. *-ZODE, v. (-n), tuinzode.

[Plammoten]

Plammoten, bw. gel. (ik plammootte, heb geplammoot), bevlekken, met vuile handen bezoedelen.

[Plan]

Plan, o. (-nen), schets, ontwerp, platte grond; een - teekenen of schetsen; (fig.) ontwerp, voornemen; een - vormen.

[† Planchet]

† Planchet, o. (-ten), platte balein in een rijglijfje. *-SCHUIF, v. (...ven).

[Planeet]

Planeet, v. (...eten), dwaalster, donkere bol; (fig.) lot, noodlot, voorbeschikking; iem. zijne - stellen of lezen, hem zijn toekomstig lot voorspellen; hij is onder eene ongelukkige - geboren; het planeten-stelsel, stelsel in het heelal gevormd door de aarde met de planeten in haren zamenhang onderling en met de zon; planetentafel, zek. sterrekundig boek. *-BOEK, o. (-en), tooverboek. *-JAAR, o. (...aren). *-KENNER, m. (-s). *-KENNIS, v. gmv. *-KIJKER, m. (-s), sterrekundige; (ook) werktuig. *-LEZER, m. (-s), *-LEESSTER, v. (-s), waarzegger, waarzegster. *-METER, m. (-s), (sterr.) werktuig.

[† Planeren]

† Planeren, bw. gel. (ik planeerde, heb geplaneerd), effenen, evenen, glad maken. *...NETARIUM, o. (-s), planetenlijst; kunstmatige toestel die den loop der planeten aanwijst. *...TARISCH, bn. ronddwalend; -e dieren, die op de laagste trappen van het dierlijk leven staan en wier uitwendige ligchamen niet veel verschillen van delfstoffen. *...TOÏDEN, v. mv. kleine planeten. *...TOLABIUM, o. werktuig tot het waarnemen der planeten.

[† Planimetrie]

† Planimetrie, v. gmv. vlaktemeetkunst. *...SPHEER, o. (...eren), of *...GLOBE, v. (-n), voorstelling der aarde of van den sterrenhemel op een vlak.

[pagina 1036]
[p. 1036]

[Plank]

Plank, v. (-en), plat gezaagd betrekkelijk breed hout; deel; eene - leggen (van den wal naar een schip); met -en (iets) beschoeijen; (fig.) de - mis zijn, zich vergissen; die is als eene -, die is stevig of sterk; goed bij de - kunnen, gegoed zijn; (fig.) de -en betreden, tooneelspelen. *-EN, bn. van planken; een - vloer. *-ER, m. (-s), (zeew.) leverancier van losplanken. *-IER, o. (-s), vloer; plat. *-JE, (B. -N), o. (-s), kleine plank; verhuurbordje aan een huis. *-WERK, o. (-en), getimmerde toestel van planken.

[Plannenmaker]

Plannenmaker, m., *...MAAKSTER, v. (-s), warhoofd, gelukzoeker.

[Plant]

Plant, v. (-en), gewas. *-AADJE, (-n), *-AGIE, v. (...ën), aanleg van plantsoen; grond waarop (in Oost- of West-Indië) meest rijst, koffij, suiker enz. wordt geteeld. *-AARDE, v. gmv. tuinaarde. *-BESCHRIJVER, m. (-s). ...VING, v. (-en). *-DIER, o. (-en), zoöphiet (koraal enz.). *-EN, bw. gel. (ik plantte, heb geplant), in aarde -, in den grond zetten (inz. om te doen groeijen); poten (aardappelen); (fig.) de vaan des opstands -; het geschut -; den standaard -.

[Plantenbed]

Plantenbed, o. (-den), stuk grond met planten bezet. *...GIF, o. (-ten). *...GROEI, m. gmv. *...KALENDER, m. zamenstelling van gewassen, die zoodanig is geordend dat de bloei der planten de maand aanduidt waarin men zich bevindt. *...KENNER, m. (-s). *...KIEM, v. (-en). *...KUNDE, v. gmv. *...KWEEKER, m. (-s). ...STER, v. (-s). *...KWEEKERIJ, v. (-en). *...LEER, v. gmv. *...LEVEN, o. gmv. een - leiden, als eene plant leven, † vegeteren. *...OLIE, v. (...ën). *...RIJK, o. gmv. een van de drie rijken der natuur. *...SAP, o. (-pen). *...SLIJM, o. zek. stoffen van plantaardigen oorsprong. *...STEEN, m. (-en). *...STELSEL, o. (-s), eene op bepaalde beginselen gegronde verdeeling van het plantenrijk. *...TUIN, m. (-en), kruidtuin. *...ZOUT, o. (-en). *...ZUIGER, m. (-s). *...ZUUR, o. (...uren).

[Planter]

Planter, m. (-s), die plant; eigenaar eener plantaadje; kolonist. *-IJ, v. (-en).

[Plantgewas]

Plantgewas, o. (-sen). *...HOF, m. (...ven), kweekerij. *...IJZER, o. (-s), werktuig der tuinlieden. *...ING, v. (-en), het planten. *...JE, (B. -N), o. (-s). *...SOEN, o. (-en), aanplanting; grond met planten bezet. -BOSCH, o. (...sschen). *...WORDING, v. gmv.

[Plas]

Plas, m. (-sen), (B. PLASCH, ...sschen), ruimte met water of ander nat bedekt; een - water, bloed, regen; (fig.) de wijde -, de zee. *-DANK, m. (-en), dank met bijoogmerken betuigd; hij deed het om een - te behalen. *-REGEN, m. (-s), stort-, slagregen. -EN, onp. w. gel. (het plasregende, heeft geplasregend). *-SEN, ow. gel. (ik plaste, heb geplast), plompen, ploeteren door of in het water; een -de (kletterende) regen. *-SERIJ, v. (-en), het geplas, geploeter. *-WATER, o. gmv. wasch-, morswater.

[† Plastiek]

† Plastiek, v. gmv. aanschouwelijke kunst, kunst der edele vormen (b.v. beeldhouw-, tooneel-, ook danskunst). *...TISCH, bn. aanschouwelijk door vormen; de -e kunsten. *...TOGRAPHIE, v. gmv. nagebootst schrift.

[Plat]

Plat, bn. en bijw. (-ter, -st), vlak, zonder diepte, effen; een - vlak, zonder bogt; de -te grond, teekening eener stad, - van een

[pagina 1037]
[p. 1037]

gebouw; het -te land, de gemeenten in de provinciën (in tegenstelling van de groote steden); (meetk.) een -te driehoek; - maken, - slaan; zich - op den buik leggen; gemeen, zouteloos, † triviaal, laf; eene -te uitdrukking; hij zeide het - weg (ronduit). *-, o. (-ten), effene ruimte buiten eene verdieping (gewoonlijk met lood of zink bedekt); terras; op zijn - zitten, staan; op het - klimmen; vlak, platte zijde; het - van den degen, van het liniaal; (fig.) op zijn - vallen, bekennen; door het mat vallen.

[Plataan]

Plataan, m. (...anen), *-BOOM, m. (-en), fraaije zuidelijke boom.

[Platachtig]

Platachtig, bn. en bijw. (-er, -st), eenigzins plat. *...BOOMD, bn. (zeew.) plat van bodem. *...BROEK, m. (-en), gesnedene, gelubde. *...DAK, o. (-en), (bouwk.) gebroken dak. *...DIJS, m. (...zen), soort blei (visch). *...DUITSCH, o. gmv. taal der Westfalers, - der duitsche veldbewoners.

[Plated, Pleet]

Plated, Pleet, bn. met goud of zilverblaadjes overtrokken. *-, o. verguld -, verzilverd metaal.

[† Plateren]

† Plateren, bw. gel. (ik plateerde, heb geplateerd), (ook plaqueren), vergulden, verzilveren (met goud of zilverblad).

[§ Platgat]

§ Platgat, m. (-ten), snijder, knoeijer. *...HEID, v. (...eden), lafheid, gemeene taal.

[† Platina]

† Platina, v. gmv. wit goud; het fijnste metaal. *...NEREN, bw. gel. met een laagje platina overdekken. *...TUDE, v. (-s), gemeenheid, laagheid.

[Platje]

Platje, (B. *-N), o. (-s), klein plat; rond open plekje; (fig.) kwantje, slimmerdje. *...KEVERS, m. mv. soort insekten. *...KOPPEN, m. mv. soort groote scheepsspijkers. *...LOOD, o. (zeew.) deklood voor het zinkgat van het kanon; geplet lood. *...LUIS, o. (...zen), zek. ongedierte; (zeew.) laag friesch turfschip. † *...-MENAGE, v. (-s), tafelstel (voor zout, peper enz.). *...MAKING, v. (-en), het pletten. *...METING, v. (-en), vlakmeting. *...NEUS, m. en v. (...zen).

[† Platonisch]

† Platonisch, bn. en bijw. (-er, meest platonisch), naar Plato, naar de leer van Plato; eene -e liefde, liefde van ziel tot ziel; de -e republiek, wijsgeerige inrigting van eenen Staat doch praktisch onbestaanbaar; - zonnejaar, (sterr.).

[Platschieten]

Platschieten, bw. gel. door middel van kanonschoten wegschieten.

[Platteband]

Platteband, m. (-en), bovenband eener broek.

[Platteel]

Platteel, o. gmv. nagemaakt porselein. *-BAKKER, m. (-s). -IJ, v. (-en).

[Plattegrond]

Plattegrond, m. (-en), *...LAND, o. zie op PLAT.

[Platterd]

Platterd, m. (-s), weetniet, domoor. *...TING, v. (-s), (zeew.) soort touwknoop, zek. platte streng. *...VISCH, m. (...sschen), b.v. blei, schol enz. *...VOET, m. (-en), breede onbevallige voet. -, m. en v. die zood. voeten heeft. -, -WACHT, v. (zeew.) wacht aan boord van 's namiddags 4 tot 6 uur. *-VOETEN, ow. gel. (ik platvoette, heb geplatvoet), lang staan te wachten (op iem.); (zeew.) op en neder gaan. *...VOETIG, bn. (nat. gesch.) -e vogels of de -en. *...ZETTER, m. (-s), (letterz.) zetter die altijd aan boekwerk bezig is.

[† Plausibel]

† Plausibel, bn. en bijw. aannemelijk, schijnschoon; onder -e redenen. *...SIPILITEIT, v. (-en), aannemelijkheid; het schijnschoon.

[Plavei]

Plavei, v. (-jen, B. -en), vloer-, straatsteen. *-JEN, (B. *...VE-

[pagina 1038]
[p. 1038]

REN), bw. gel. (ik plaveide, heb geplaveid), bestraten, vloeren (met steenen). *-BLOK, o. (-ken), werktuig om de straatsteenen vast te slaan. *-JER, m. (-s), bevloerder, straatmaker. *-JING, v. (-en), het plaveijen. *-SEL, o. (-s), bestrating, bevloering, vloer-, straatsteenen. *-STEEN, m. (-en).

[† Plebejer]

† Plebejer, m. (-s), onadellijke (bij de Romeinen, in tegenst. der Patriciérs); (fig.) burgerman. *...JISCH, bn. niet-adellijk, niet patricisch; burgerlijk. *...JISMUS, o. gmv. gemeen gedrag.

[† Plebs]

† Plebs, o. gmv. gemeene volksklasse, graauw.

[Plecht]

Plecht, v. (-en), (zeew.) voor- of achterhalfdek, bovendeel; (fig.) van de - rollen, zijnen post verliezen. *-ANKER, o. (-s), noodanker; (fig.) behoud, uiterst middel; hij was mijn - in den nood. -TOUW, o. (-en). *-GAARD, v. (-en), roede of boom waarmede de bodem gepeild wordt.

[Pleegvader]

Pleegvader, m. (-s, -en), *...MOEDER, v. (-s), bij wien of wie men aangenomen kind is; verzorger, verzorgster.

[† Pleet]

† Pleet, o, zie PLATED. *-ZILVER, o.

[Plegen]

Plegen, ow. onr. (ik plagt, heb gepleegd), gewoon zijn; zoo plagt ik altijd te doen; kind! plagt hij te zeggen. *-, bw. gel. (ik pleegde, heb gepleegd), begaan, bedrijven (iets kwaads); eene misdaad -; raad -, bij iem. te rade gaan. *...ING, v. gmv. het plegen, bedrijf.

[↑ Plegt]

↑ Plegt, v. (-en), kusting, schepenkennis, hypotheek. *-GEWAAD, o. (...aden), feestelijke kleedij. *-IG, bn. en bijw. (-er, -st), aanzienlijk, statig, feestelijk, op feestelijke wijze; ik verklaar u - (heilig). -LIJK, bijw. *-IGHEID, v. (...heden), statigheid; feestelijkheid.

[Plei]

Plei, v. (-jen, B. -en), (zeew.) vooruitstekende landpunt tusschen de twee armen eener rivier.

[† Pleïaden]

† Pleïaden, v. mv. het zevengesternte, zek. sterregroep.

[Pleidooi]

Pleidooi, o. (-jen, B. -en), pleitrede (van eenen advokaat), verdediging, pleit.

[Plein]

Plein, o. (-en), markt, opene ruimte binnen eene stad; - voor een kasteel, esplanade.

[Pleister]

Pleister, v. (heelk.) met zalf of iets anders bestreken stukje doek om op wonden te leggen; (fig.) verzachting, troost; dit was eene - op zijne wond. *-, o. (mets.) fijne kalk, gips; een beeld in -. *-AAR, m. (-s), stukadoor, werker in fijnen kalk. *-ACHTIG, bn. kalk-, gipsachtig; (ook) kleverig (als eene pleister). *-EN, bw. gel. (ik pleisterde, heb gepleisterd), met pleisters beleggen; met fijnen kalk of gips (ook met klei) bestrijken. -, ow. korte rust houden (op reis); hier zullen wij -; de paarden laten -, hun voeder geven. *-GEWELF, o. (...ven), (bouwk.) gestukadoord plafond. *-ING, v. (-en), het pleisteren (in alle bet.). *-KALK, m. gmv. *-KAST, v. (-en), (apoth.) zalfkas. *-KUIL, m. (-en), *-GROEVE, v. (-n), kuil waaruit fijne kalk gedolven wordt. *-PLAATS, v. (-en), tusschenplaats, halt op eenen weg (waar men de paarden drenkt of zelf uitrust en zich ververscht). *-WERK, o. (-en), stukadoorsel. -ER, m. (-s).

[Pleit]

Pleit, v. (-en), (zeew.) plat vaartuig, bijlander. *-, o. gmv. regtsgeding; (dicht) het - (de twist) is beslist. *-BEZORGER, m.

[pagina 1039]
[p. 1039]

(-s), advokaat, praktizijn. *-DAG, m. (-en), dag waarop gepleit wordt (voor de regtbank). *-EN, ow. gel. (ik pleitte, heb gepleit), voor eene regtbank eene zaak voeren, behandelen, bepleiten; de advokaat heeft gepleit (beweerd) dat...; over, om, wegens iets -; (fig.) dat pleit voor hem, spreekt ten zijnen voordeele. *-END, bn. twistend, procesvoerend. *-ER, m. (-s), die pleit, die eene regtszaak voert; -beweerde dat..., de advokaat zeide dat.... *-GEDING, o. (-en). *-HANDEL, m. proces, pleit. *-HOF, o. (...ven), geregtshof. *-KAMER, v. (-s), kamer der teregtzittingen. *-KUNST, v. gmv. welsprekendheid der balie. *-REDE, v. (-n), pleidooi, verdediging (ook in geschrifte). *-STER, v. (-s), die pleit, proceszieke vrouw. *-VOGEL, m. (-s), die gedurig procedeert, twistzoeker, chicaneur. *-ZAAK, v. (...aken). *-ZAAL, v. (...alen). *-ZAK, m. (-ken), stadhuis-, procureurs (linnen) zak waarin de processtukken zijn. *-ZIEK, *-ZUCHTIG, bn. (-er, -st), steeds willende procederen. *-ZIEKTE, *-ZUCHT, v. gmv. zucht om altijd te procederen.

[Pleizier]

Pleizier, o. (-en), vermaak, uitspanning; genoegen. *-TJE, (B. -N), o. (-s), kleine uitspanning, uitstapje. *-IG, bn. (-er, -st), genoegelijk, vermakelijk. *-PARTIJ, v. (-en), -TJE, (B. -N), o. (-s), uitspanning, bezoek; togtje (tot vermaak). *-REIS, v. (...zen), -JE, (B. -N), o. (-s), *-TOGT, m. (-en). -JE, (B. -N), o. (-s). *-TREIN, m. (-en), trein waarmede men bij enkele gelegenheden (doorgaans tot verminderde vracht) over den spoorweg kan reizen. *-VAART, v. (-en), spelevaart, watertogtje tot uitspanning; (ook) reis op eene stoomboot (tot verminderde vracht).

[Plek]

Plek, v. (B.m.) (-ken), plaats; vlek; een gladde - op het hoofd.

[Plemp]

Plemp, v. (-en), soort vischschuit. *-EN, bw. gel. (ik plempte, heb geplempt), modder -, slijk opwerpen (tegen dijken enz.).

[Plengen]

Plengen, bw. gel. (ik plengde, heb geplengd), gieten, vergieten, storten; wijn - (ten offer); tranen -; bloed -. *...ING, v. (-en), het plengen; offerande (van wijn enz.) op een altaar. *...OFFER, o. (-s), wijnplenging ter eere der Godheid. *...WIJN, m. gmv.

[† Plenum]

† Plenum, o. volle vergadering; in -, ten volle.

[† Pleonasmus]

† Pleonasmus, o. woordovertolligheid; (als oude grijsaard, zwarte moor enz.). *...NASTISCH, bn. en bijw. overtollig, -lijk (in woorden).

[† Pleorama]

† Pleorama, o. (-as), scheepvaart-tafereel, oeverbeeld.

[Plethamer]

Plethamer, m. (-s), zware -, platte hamer. *...MOLEN, m. (-s), molen waarin koper, lood enz. geplet wordt.

[Plets]

Plets, o. (-en), stuk grove stof.

[Pletsteen]

Pletsteen, m. (-en), zware rolsteen om metaal te pletten of om keijen te verbrijzelen.

[Pletten]

Pletten, bw. gel. (ik plette, heb geplet), plat maken; verbrijzelen, vergruizen. *...TEREN, bw. gel. stuk slaan, verbreken.

[† Pleureuse]

† Pleureuse, v. (-n), rouw-opslag, -band; (oudt.) gehuurde klaagster bij lijkstaatsiën. *...RIS, *...RITIS, v. (gen.) zijdewee, borstontsteking.

[Plevier]

Plevier, m. (-en), zek. vogel.

[† Pliëren]

† Pliëren, ow. gel. (ik pliëerde, heb gepliëerd), buigen, nijgen (in den dans); (fig.) achteruit deinzen.

[pagina 1040]
[p. 1040]

[Pligt]

Pligt, m. (-en), hetgeen iemand zedelijk gehouden is te doen, - te volbrengen, - te toonen; verpligting, taak; de kinderlijke -; de - des onderdaans; zijnen - volbrengen, - verzaken, - schenden; tot zijnen - teragkeeren. *-ELIJK, (beter) *-MATIG, bn. en bijw. verbindend, volgens den pligt. *-GEBOD, o. (-en), hoogst gebod. *-IG, bn. schuldig; overtuigd van misdaad. *-LEER, v. gmv. stelsel der pligten. *-PLEGER, m. (-s), *-PLEEGSTER, v. (-s), die vol pligtplegingen is. *-PLEGING, v. (-en), overdrevene hoffelijkheid; maak geene -en; het is geene ijdele -. *-SCHULDIG, bn. en bijw. verpligt, volgens pligt. *-SHALVE, bijw. uit hoofde van den pligt. *-VAARDIG, bn. en bijw. gereed om zijnen pligt te doen. *-VERGETEN, bn. en bijw. *-VERGETER, m. (-s). *-VERGEETSTER, v. (-s). *-VERZUIM, o. gmv. *-VRIJ, bn. en bijw.

[Plint]

Plint, v. (-en), (bouwk.) beschot, beschotwerk.

[Ploeg]

Ploeg, m. (-en), landbouwwerktuig; achter den - loopen; (spr.) de ossen achter den - spannen, eene zaak verkeerdelijk aanvatten. *-, v. (timm.) lange schaaf. *-, verzameling, afdeeling; eene - werklieden, verzameling of afdeeling werklieden onder hetzelfde opzigt en tot denzelfden arbeid gebezigd. *-, v. vore. *-EN, bw. ow. gel. (ik ploegde, heb geploegd), voren in de aarde maken (om te zaaijen); (fig.) zwaar werk verrigten; (beter) zwoegen; (timm.) met den ploeg (lange schaaf) bewerken; (boekb.) de bladen afranden; (fig.) de zee -, bevaren, doorklieven. *-, o. gmv. *-ER, m. (-s), *-STER, v. (-s), die ploegt. *-HAK, v. (-ken), werktuig om het ploegijzer te reinigen, veegstok. *-HOUT, o. (-en), hout waaraan het ploegijzer vast zit. *-IJZER, o. (-s), kouter. -BEEN, o. (-en), (ontl.). *-ING, v. gmv. het ploegen. *-LAND, o. (-en), bouwland. *-MES, o. (-sen), (boekb.). *-MACHINE, v. (-n), werktuig om zonder ossen of paarden den ploeg te drijven. *-OS, m. (-sen). *-PAARD, o. (-en), (ook fig.) iem. die hard en ijverig werkt. *-RAD, o. (...eren). *-SCHAAF, v. (...aven), (timm.). *-SCHIJF, v. (...ven), (boekb.) ijzer van het ploegmes. *-STAART, m. (-en), steel -, achtereinde van den ploeg. *-STREEK, v. (...eken), diepte van de voor. *...VOOR, v. (...oren), zek. versteensel (in de schotsche mijnen).

[Ploert]

Ploert, m. (-en), lichtmis; smakelooze pronker, grootspreker. *-ACHTIG, *-IG, bn. en bijw. als een ploert. *-ERIJ, v. (-en), lichtmisserij, grootspraak.

[Plof]

Plof, m. (-fen), slag, smak (op het drooge); eenen - doen. *-, tw. - daar lag hij. *-FEN, ow. gel. (ik plofte, heb of ben geploft), hard nedervallen, smakken (op het drooge).

[Plok]

Plok, m. (-ken), handvol, pluk. *-, *-PENNING, m. (-en), premie aan den meestbiedende bij eene afmijning (van huizen, schepen enz.) uitgereikt. *-JE, (B. -N), kleine handvol; kleine plokpenning.

[† Plomberen]

† Plomberen, bw. gel. (ik plombeerde, heb geplombeerd), looden -, loodjes (merken) aanhangen; (tandm.) vullen (van holle kiezen met lood of creosoot). *-BEERDER, m. (-s), ...STER, v. (-s), die plombeert.

[Plomp]

Plomp, bn. en bijw. (-er, -s), *-ELIJK, bijw. dik; een -e kerel;

[pagina 1041]
[p. 1041]

(fig.) lomp, onbeleefd; welk een -e taal! hij zeide het - weg. *-! tw. -! daar viel hij er in. *-AARD, *-ERD, m. (-s), lomperd. *-EN, ow. gel. (ik plompte, heb of ben geplompt), vallen, neêrstorten (in water enz.). *-HEID, v. (...heden), lompheid, grofheid. *-VERLOREN, bijw. onverwachts.

[Plonderen]

Plonderen, bw. gel. zie PLUNDEREN.

[† Plongeren]

† Plongeren, ow. gel. (ik plongeerde, heb of ben geplongeerd), duiken, dompelen.

[† Ployeren]

† Ployeren, bw. ow. gel. (ik ployeerde, heb of ben geployeerd), buigen, vouwen.

[Plonzen]

Plonzen, bw. ow. gel. (ik plonsde, heb of ben geplonsd), zie PLOMPEN.

[Plooi]

Plooi, v. (B.m.), (-jen, B. -en), vouw; eene valsche -; de -en uitstrijken of uitdoen; uit de - gaan, zijne vouwen verliezen; (fig.) wending; eene goede - aan iets geven; zijn aangezigt in -jen zetten, een ernstig voorkomen aannemen. *-TJE, (B. -N), o. (-s), kleine vouw; rimpeltje; er was geen - in zijn gelaat te zien, hij zag er zeer ernstig uit. *-JEN, (B. *-EN), bw. ow. gel. (ik plooide, heb geplooid), vouwen, plooijen inleggen; - krijgen, - aannemen; in plooijen leggen; (fig.) wenden; vergoêlijken; schikken; zij zullen die zaak wel -. *-JER, m., ...STER, v. (-s), die plooit. *-ING, v. (-en), het plooijen. *-VLEUGELIGEN, m. mv. soort zespootige insekten.

[Ploten]

Ploten, bw. gel. (ik plootte, heb geploot), schapenvellen scheren. *...TER, m. (-s), die ploot. *...TERIJ, v. het afhalen of afscheren van haar of ruigte.

[↑ Plots]

↑ Plots, *-ELIJK, *-ELING, bn. en bijw. onverwacht, -s, op -, in eens, in eenen, eensklaps; een -en dood sterven.

[† Pluche]

† Pluche, v. gmv. wolfluweel. *-N, bn. van pluche.

[Plug]

Plug, v. (-gen), bom, stop, mondstuk; wig. *-, m. losbol.

[Pluim]

Pluim, v. (-en), veder, vederbos; (plant.) zek. bloeiwijze; varenbladeren; een hoed met -en. *-AADJE, v. (-n), gevederte. *-ACHTIG, bn. (-er, st), als eene pluim. *-ALUIN, o. zek. delfstof. *-BAL, m. (-len), vederbal. *-BEREIDER, m. (-s). ...STER, v. (-s). *-BOS, m. (-sen), vederbos. *-ELOOS, bn. zonder pluimen of vederen. *-EN, bw. gel. (ik pluimde, heb gepluimd), van pluimen of vederen berooven; plukken; (ook) van eene pluim voorzien; een gepluimde hoed. *-GEDIERTE, o. gmv. gevogelte. *-GRAAF, m. (...aven), opzigter van het gevogelte, (ook aan boord); groot-valkenier. *-GRAS, o. gmv. laag gras (tusschen muren). *-PJE, (B. -N), o. (-s), kleine pluim, vederbosje; (fig.) kompliment, lof; hij kreeg een -. *-STRIJKEN, bw. gel. (ik pluimstrijkte, heb gepluimstrijkt); vleijen; (iem.) laffe komplimenten maken. *-STRIJKER, m., ...STER, v. (-s), vleijer, kruiper, vleister, kruipster. -IJ, v. (-en), vleijerij, kruiperij.

[Pluis]

Pluis, v. gmv. pluche, harige trijp; halffluweel. *-, o. gepluisd touw, werk; de ruwe -, wollige zijde. *-, bn. en bijw. onklaar; niet versch; onbehoorlijk; (fig.) het is daar niet -, daar zit wat achter, er schuilt iets kwaads; in dat huis is het niet -, het spookt er; die visch is niet - (is een weinig bedorven). *-JE, (B. -N),

[pagina 1042]
[p. 1042]

o. (-s), vlokje, draadje. *-ACHTIG, bn. (-er, -st), als pluis. *-ROK, m. (-ken), halffluweelen -, groffluweelen rok. *-STER, v. die pluist. *-TOUW, o. (-en), (zeew.) hernieuwd touw.

[Pluizen]

Pluizen, bw. gel. ong. (ik pluisde of ploos, heb gepluisd of geplozen), uit-, afhalen (vezelen, draden, vederen), uitrafelen; (fig.) peuzelen; langzaam voorteten; afeten; naauwkeurig navorschen. *...ZER, m. die pluist. -IJ, v. (-en), het pluizen, plukken. *...ZERIG, bn. pluisachtig, vol pluisjes.

[Pluk]

Pluk, m. gmv. inzameling der boomvruchten; (fig.) eene goede som. *-HAREN, (B. *-HAIREN), ow. gel. (ik plukhaarde, heb geplukhaard), vechten, handgemeen zijn. *-KEN, bw. gel. (ik plukte, heb geplukt), aftrekken (van eenen tak of stam); inzamelen; vruchten, bloemen -; uitpluizen, afhalen (vederen); een kip, een kalkoen -; (fig.) trekken, verwerven; welke vruchten kunt gij daarvan -? wat hebt gij daarvan te verwachten? -, afhalen, aftroggelen; zij hebben hem geducht geplukt, zij hebben hem al zijn geld afgenomen (met kleine beetjes). *-KER, m., *-STER, v. (-s), die plukt. *-KING, v. gmv. pluk, het plukken. *-KORF, m. (...ven). *-MAND, v. (-en). *-SEL, o. (-s), linnen of katoen tot draden uitgehaald (voor wonden). *-TIJD, m. (-en), tijd der vruchten-inzameling. *-VET, o. gmv. darmvet. *-VOGEL, m. (-s), schuimlooper, afhaler (van geld). *-VRUCHT, v. (-en), rijpe vrucht. *-WOL, v. gmv. (leêrl.) afval van huiden.

[Plunderen]

Plunderen, bw. gel. (ik plunderde, heb geplunderd), rooven, stelen, alles weghalen; buit maken. *...AAR, m. (-s), roover, dief. -STER, v. (-s). *...KAMER, v. (-s), voddenkamer. *...MARKT, v. (-en), voddenmarkt. *...ZIEK, bn. roofzuchtig. *...ZOLDER, m. (-s), zolder waar oud goed, vodden enz. bewaard worden.

[Plunje]

Plunje, v. gmv. kleeding (inz. van zeelieden); hij zit goed in de -, hij gaat goed gekleed. *-KIST, v. (-en), matrozenkoffer.

[† Pluralis]

† Pluralis, o. mv. meervoud. *...RALITEIT, v. gmv. meerderheid, grootst getal.

[Plus]

Plus, bijw. (wisk.) meer, aangeduid door het teeken +, positief. *- MINUS, bijw. min of meer, aangeduid door het teeken ±. *-MAKERIJ, v. te hooge opvoering der belastingen; oneerlijke praktijken.

[† Plutocratie]

† Plutocratie, v. gmv. geldheerschappij. *...NISCH, bn. in het binnenste der aarde ontstaan en daaruit opgerezen. *...NIST, m. (-en), voorstander der leer die de vorming der aarde aan het vuur toeschrijft.

[Pluvier]

Pluvier, m. (-s, -en), soort kleine trekvogel.

[† Pluviometer]

† Pluviometer, m. (-s), regenmeter (werkt.).

[† Pneuma]

† Pneuma, v. geest, adem. *-TIEK, v. leer der luchtbeweging; geestenleer. *-TISCH, bn. tot de leer der luchtbeweging behoorende; de -e pomp, luchtpomp. *-TOLOGIE, v. leer der lucht en der gassoorten.

[† Pneumonie]

† Pneumonie, v. longtering.

[† Pocetta]

† Pocetta, v (-as), (muz.) zakviooltje.

[Pochhans]

Pochhans, m. (-en), praler, grootspreker. *...WERK, o. (-en), (mijnw.) stampmolen.

[† Poco]

† Poco, bijw. (muz.) weinig. *...CULUM, m. (-s), beker, bokaal. *...CULEREN, ow. gel. (ik poculeerde, heb gepoculeerd), bekeren, drinken.

[pagina 1043]
[p. 1043]

[Podagra]

Podagra, o. (B.v. en o.), gmv. pootje (zek. ziekte), voeteuvel, jicht. *...GREUS, bn. met het pootje of voeteuvel behebt. *...GRIST, m. (-en), jichtlijder.

[Poddebaard]

Poddebaard, m. (-en), vlasbaard. *...HAAR, (B. *...HAIR), o. vlas om de kin, vlashaar.

[† Podding]

† Podding, v. zie PUDDING. *-ZAK, m. (-ken), (zeew.) zak met kabelgaren gevuld.

[† Podometer]

† Podometer, m. (-s), schredenmeter (werkt.). *...DESTAAT, m. (...aten), magtbekleeder, landvoogd (oudt. in Friesland).

[Poedelhond]

Poedelhond, m. (-en), soort hond.

[Poeder, Poeijer]

Poeder, Poeijer, (B. POEIER), o. (-s), fijn gruis, stof, zeer fijne korreltjes; (tuin.) drooge mist; geneesmiddel in fijn gemalen of gestampten toestand. *-BUS, v. (-sen). *-DOOS, v. (...ozen). *-EN, bw. gel. (ik poederde of poeijerde, heb gepoederd of gepoeijerd), met poeder bestrooijen; het haar -; een gepoederd hoofd. *-HEMD, o. (-en). *-IG, bn. (-er, -st), vol -, met poeder. *-KAMER, v. (-s). *-KLEED, o. (-en). *-KWAST, m. (-en). *-MAKER, m. (-s). *-MAAKSTER, v. (s). *-MANTEL, m. (-s), kaphemd, kapmantel. *-SUIKER, v. gmv. geraspte of gestooten broodsuiker. *-VERKOOPER, m. (-s). ...STER, v. (-s). *-ZAK, m. (-ken).

[Poëet]

Poëet, m. (...eten), dichter. *...ËTISCH, bn. en bijw. (-er, meest poëtisch), dichterlijk. *...ËTISEREN, bw. gel. (ik poëtiseerde, heb gepoëtiseerd), in dichtmaat brengen, (iets) dichterlijk behandelen. *...ËMA, o. (-ta), dichtstuk.

[Poel]

Poel, m. (-en), moeras, stilstaand water, diepte; (fig.) afgrond, onheil; een - van jammeren. *-IER, m. (-s, -en), vogel -, hoenderverkooper. *-JE, (B. -N), v. (-s), kip. *-SNIP, v. (-pen), zek. vogel. *-VOGEL, m. (-s). *-WATER, o. (-en), moeras, modderwater.

[† Poenitet]

† Poenitet, o. (-s), boetedrank, (bij maaltijden als straf opgelegd).

[↑ Poep]

↑ Poep, m. (-en), Westfaler (schimpnaam). *-, o. wind, veest; eenen - laten. *-EN, ow. gel. (ik poepte, heb gepoept), winden -, veesten laten (van achteren); zijn gevoeg doen. *-ERLAND, o. gmv. Westfalen (schimpnaam). *-ER, m., *-STER, v. (-s), die poept.

[Poeren]

Poeren, bw. gel. (ik poerde, heb gepoerd), aal vangen. *...LOOD, o. (-en), toestel om paling te vangen.

[Poes]

Poes, v. (-en), naam voor kat; bont, pelswerk; (fig.) liefje. *-TEN, ow. gel. (ik poestte, heb gepoest), blazen. *-TER, m. (-s), blaasbalg. *-JE, (B. -N), (-s), katje; (fig.) bontje; een - om den hals; (fig.) liefje, kinderlief. *-PAS, m. dooreengekookte spijs; (fig.) rommelzoô.

[Poets]

Poets, v. (-en), trek, snakerij; klucht; iem. een - spelen; zwart (van de kaars); spinrag, stof, vuil (in eenen hoek); de - zit er dik op. *-EN, bw. gel. (ik poetste, heb gepoetst), schoonmaken, reinigen; een geweer -; zijne schoenen -; (fig.) de plaat -, vlugten, deserteren; zich schuil houden. *-IG, bn. en bijw. (-er, -st), grappig, koddig; wat ziet dat kind er - (lief) uit. *-KATOEN, o. pinkops.

[Poezelig]

Poezelig, bn. (-er, -st), mollig, zachtvleezig. *-HEID, v. gmv. molligheid, zachtvleezigheid.

[pagina 1044]
[p. 1044]

[† Poëzy, Poëzie]

† Poëzy, Poëzie, v. gmv. dichtkunst; gedichten.

[Pof]

Pof, m. (-fen), slag, stoot. *-, tw. geluidnabootsing van een geweer- of pistoolschot; (fig.) op den - (op krediet) koopen. *-FEN, ow. gel. (ik pofte, heb gepoft), kloppen, duwen; borgen, op krediet nemen. *-FER, m. (-s), zakpistool; zwetser, pogcher. -TJE, (B. -N), o. (-s), klein kermisgebak. *-FERTJESKRAAM, v. (...amen). *-FERTJESPAN, v. (-nen). *-HANS, m. (-en), pogcher. *-KLEED, o. (-en), kleed met opgezette stukken. *-MOUW, v. (-en), zeer wijde en opgezette mouw.

[§ Pogchel]

§ Pogchel, m. (-s), hooge rug, bogchel.

[Pogchen]

Pogchen, ow. gel. (ik pochte, heb gepocht), zwetsen, grootspreken; - op (iets). *...ER, m., POCHSTER, v. (-s), snoever, zwetser, grootspreker, -spreekster. *...ERIJ, v. (-en), grootsprekerij, snoeverij.

[Pogen]

Pogen, bw. gel. (ik poogde, heb gepoogd), trachten, middelen in het werk stellen om (iets te doen, te verkrijgen enz.). *-, o. *...GING, v. (-en), gebruikmaking van middelen tot -, om (iets te doen of te verkrijgen), het streven naar iets.

[† Point]

† Point, o. (-en), punt (in het biljart- of ander spel); - d'honneur, punt van eer, eergevoel. *-EREN, bw. gel. (ik pointeerde, heb gepointeerd), aanteekenen, aanstippen; rigten (kanonnen); vergelijken (boeken op kantoren); toonen; zetten, wagen (op eene kaart). -, o. het plaatsen, rigten (van geschut). *-EUR, m. (-s), rigter (van geschut); die op kaarten zet. *-ILLEREN, bw. gel. (ik pointilleerde, heb gepointilleerd), bezetten; bestippen; beuzelen; op fijne wijze gispen. *-ILLEUS, bn. (...zer, -st), ligt geraakt, ligtgevoelig (op het punt van eer). *-UREN, v. mv. (boekdr.) voorwerpen welke aan weêrszijden der timpaan bij den weêrdruk het vel houden. *-UURSLEUTEL, m. (-s), *-UURIJZER, o. (-s), werktuig tot het vastzetten der pointuren.

[Pok]

Pok, v. (-ken), puist, zweer; de -ken, kinderziekte; de -ken inenten; de -ken gaan om (heerschen). *-, schurft der schapen. *-ACHTIG, *-KIG, bn. (-er, -st), als pokken; schurftig (van schapen). *-DAAL, v. (...alen), teeken der kinderpokken. *-DALIG, bn. (-er, -st), geteekend door de kinderpokken.

[Poken]

Poken, bw. gel. (ik pookte, heb gepookt), met eenen pook in den kagchel of het vuur roeren.

[Pokhout]

Pokhout, o. gmv. soort (ook geneeskrachtig) hout. *...JES, (B. *...JENS), o. mv. kinderpokken (ziekte). *...KEN, ow. gel. (ik pokte, heb gepokt), de pokken (kinderpokken) hebben. *...STOF, v. gmv. uitgeënte stof der pokken (inz. der koepokken).

[Pol]

Pol, m. (-len), die in ontucht met eene (inz. gehuwde) vrouw leeft.

[† Polair]

† Polair, bn. de pool betreffende.

[Polak]

Polak, m. (-ken), Pool. *-KER, m. (-s), soort vaartuig.

[† Polarisatie]

† Polarisatie, v. het mededeelen of aannemen der polariteit. *...TEIT, v. (-en), neiging van de magneet naar de pool. *...SEREN, bw. gel. (ik polariseerde, heb gepolariseerd), naar de pool neigen of doen neigen.

[Polder]

Polder, m. (-s), aangespoeld eu omdijkt land. *-BESTUUR, o.

[pagina 1045]
[p. 1045]

(...uren), dijkstoel. *-DIJK, m. (-en). *-MEESTER, m. (-s). *-MOLEN, m. (-s). *-REGLEMENT, o. (-en). *-SLUIS, v. (...zen).

[Poleerbeitel]

Poleerbeitel, *...HAMER, m. (-s), (loodg.) werkt. om te pletten.

[Polei]

Polei, o. gmv. zek. kruid.

[† Polemiek]

† Polemiek, v. gmv. pennestrijd, twistgeschrijf. *...MISEREN, ow. gel. (ik polemiseerde, heb gepolemiseerd), eenen pennestrijd voeren. *...MIST, m. (-en), twistvoerder door eenen pennestrijd.

[† Poliet]

† Poliet, bn. (-er, -st), beleefd, wellevend.

[† Polichinel]

† Polichinel, m. (-len), hansworst, Jan Klaasen.

[† Policie]

† Policie, v. zie POLITIE.

[Polijstaarde]

Polijstaarde, v. zek. aardlaag. *...EN, bw. gel. (ik polijstte, heb gepolijst), glanzen, glans geven, bruineren. *...ER, m., POLIJSSTER, v. (-s), die polijst, glanzer, glansster. *...HOUT, o. (-en), glanshout, -borstel. *...IJZER, o. (-s). *...ING, v. (-en), het polijsten. *...STEEN, m. (-en). *...VIJL, v. (-en).

[† Polis]

† Polis, v. (-sen), verzekerbrief; akte van verzekering of assurantie.

[† Politie]

† Politie, v. gmv. openbare orde; toezigt op de openbare orde, burgerlijke stadsbewaking; volkstucht; ambtenaren en beambten met dit toezigt belast. *-AGENT, m. (-en), dienaar van politie. *-BUREAU, o. (-x), kantoor van politie. *-COMMISSARIS, m. (-sen), hoofdambtenaar van politie. *-DIENAAR, m. (...aren). *-MAATREGEL, m. (-en), maatregel in het belang der openbare orde of veiligheid. *-MAGT, v. magt -, bevoegdheid der politie; (ook) groot aantal politie-agenten. *-MUTS, v. (-en), soldatenkapje, (hoofddeksel). *-VERORDENING, v. (-en), verordening in het belang der openbare orde of veiligheid. *-WACHT, v. (-en), wacht van politie-beambten. *-WET, v. (-ten).

[† Politiek]

† Politiek, v. gmv. staatkunde, staatswetenschap; (fig.) sluwheid, snedigheid. *-, *...TISCH, bn. en bijw. staatkundig; listig, sluw, snedig; daarin heeft hij zeer - gehandeld. *...TISEREN, ow. gel. (ik politiseerde, heb gepolitiseerd), over staats- en regeringsbeleid redeneren. *...TOER, *...TUUR, v. gladheid, glans; (fig.) fijnheid, beschaafdheid.

[Polixanderhout]

Polixanderhout, o. zie PALISANDERHOUT.

[Pollepel, (beter) Potlepel]

Pollepel, (beter) Potlepel, m. (-s), groote houten keukenlepel (voor de soep).

[Pollevij, Polvij]

Pollevij, Polvij, v. (-en), (schoenm.) hieltje; achterlap.

[† Polliciteren]

† Polliciteren, bw. gel. beloven.

[† Polonaise]

† Polonaise, v. (-n), poolsche dans; damespels.

[Pols]

Pols, m. (-en), uiteinde der slagader; aanslag dien men op de slagader gevoelt; iem. den - voelen, (ook fig.) uithooren; de - slaat, klopt, jaagt; een luije (zwakke) -. *-, springstok; met eenen - over de sloot springen. *-ADER, v. (-s, -en). -GEZWEL, o. (-len). *-EN, bw. gel. (ik polste, heb gepolst), (meest fig.) uithooren, iemands meening onderzoeken; het water -, met eenen stok op het water slaan. *-HAMER, m. (nat.) zek. kooktoestel. *-MOFJE, (B. -N), o. (-s), bont om de hand. *-METER, m. (-s), glazen buis waardoor men de polsslagen kan meten. *-PLEISTER, v. (-s), (gen.). *-SLAG, m. (-en). *-STOK, m. (-ken), springstok. *-WAAR-

[pagina 1046]
[p. 1046]

ZEGGERIJ, v. (-en). *-ZAK, m. (-ken), -JE, (B. -N), o. (-s), soort vischnet.

[Poltergeest]

Poltergeest, m. (-en), woelgeest, warhoofd.

[† Poltron]

† Poltron, m. (-s), lafaard. *-NERIE, v. gmv. lafhartigheid, blooheid, versaagdheid.

[† Polutie]

† Polutie, v. gmv. bevlekking; onwillekeurige zelfbevlekking.

[† Polyandrie]

† Polyandrie, v. gmv. veelmannerij. *...ANTISCH, bn. bloemrijk. *...ARCHIE, *...CRATIE, v. regering van velen. *...BASIET, o. soort zilvererts. *...CHRONISCH, bn. en bijw. langdurig, aanhoudend. *...EDER, o. veelvlak. *...EDRISCH, bn. veelvlakkig, veelzijdig. *...GAMIE, v. veelwijverij. *...GLOTTE, v. (-n), boek in -, (inz.) woordenboek van veel talen. *...GOON, m. (...onen), veelhoek. *...GONAALGETALLEN, o. mv. zek. sommen van rekenkundige reeksen. *...GRAPHIE, v. veelschrijverij; raadselschrift. *...GYMIE, v. veelvijverij. *...HISTOR, m. (-s), veelweter. *...OPTER, o. veelzigtig glas, vermenigvuldigingsglas.

[† Polyp, Poliep]

† Polyp, Poliep, m. (-en), (nat. gesch.) veelvoet, plantdier.

[† Polyphaag]

† Polyphaag, m. (...agen), veelvraat, veeleter. *...TECHNIEK v. leer der gezamenlijke kunsten, (inz.) der nijverheid en mechanische kunsten. *...TECHNISCH, bn. tot de polytechniek behoorende; de -e school, school voor ambachten en kunsten; (te Parijs, de krijgsschool). *...THEÏSMUS, o. gmv. veelgoderij, veelgodendom. *...THEÏST, m. (-en), aanbidder van veel goden, heiden. *...TOPISCH, bn. - uurwerk, tijdwijzer die den tijd van verschillende plaatsen doet zien.

[† Pomade, Pommade]

† Pomade, Pommade, v. (-n), haarzalf. *...MADEREN, bw. gel. (ik pomadeerde, heb gepomadeerd), met pomade insmeren (meest spottend).

[† Pommerans]

† Pommerans, m. (-en), knopje -, stooteinde aan den biljartstok. *-EN, bw. gel. den (biljart-) bal met één stoot maken.

[† Pomologie]

† Pomologie, v. gmv. vruchtenkunde.

[Pomp]

Pomp, v. (-en), werktuig tot ophaling van vocht; de - is overvoed, laf, lens, onklaar (werkt niet); § brui naar de -! loop heen en doe uw werk. *-BAK, m. (-ken). *-BOOR, v. (...oren). *-BOUT, m. (-en), houten pen, sleutel der pomp. *-BUS, v. (-sen). *-DAAL, (zeew.) kleine buis op het dek die het water ontvangt. *-EMMER, m. (-s), brandspuitemmer. *-EN, bw. ow. gel. (ik pompte, heb gepompt), de pomp doen werken; (fig.) arbeiden, werken; lens -, de pomp afmatten; (fig.) - of verzuipen, zijne laatste krachten inspannen, alles op het spel zetten om zich te redden; geld -, van alle kanten geld zoeken te leenen. *-ER, m., ...STER, v. (-s), die pompt.

[Pompelmoes]

Pompelmoes, v. zek. oranjeachtige plant.

[Pompernikkel]

Pompernikkel, m. (-s), groot zwart brood der Westfalers.

[Pompgat]

Pompgat, o. (-en). *...GEK, m. (-ken), hefboom die de pomp doet werken. *...HAAK, m. (...aken). *...HART, o. (-en), zuiger der pomp.

[† Pompier]

† Pompier, m. (-s), brandgast, soldaat der brandweer.

[Pompijzer]

Pompijzer, o. (-s). *...ING, v. het pompen. *...KLEED, o. (-en), bekleeding der pomp. *...KAST, v. (-en). *...KETEL, m. (-s). *...KLEP, v. (-pen). *..KNIE, v. (-ën), (zeew.) *...KOKER, m. (-s), (zeew.). *...KRAAN, v. (...anen). *...KRABBER, m. (-s), werktuig om eene pomp schoon te maken. *-MAKER, m. (-s).

[pagina 1047]
[p. 1047]

[Pompoen]

Pompoen, v. (-en), kalebas (vrucht). *...PON, (-s), kuifje op een soldaten-chakot; (ook) overtreksel.

[† Pompona]

† Pompona, v. vanilla van mindere soort.

[Pompput]

Pompput, m. (-ten). *...SCHOEN, m. (-en). *...SCHRAPER, m. (-s), pompkrabber. *...SLAG, m. (-en), het water dat bij elken slag uit de pomp loopt. *...SLINGER, m. (-s), zwengel. *...STANG, v. (-en). *...STEEL, m. (...elen). *...STOK, m. (-ken). *...WATER, m. gmv. water door eene pomp opgebragt (meest in tegenst. van put-, wel- of duinwater). *-WERK, o. (-en), kunstwerk tot opvoering van water. *...ZOODE, v. (-n), (zeew.) zek. houten schotwerk. *...ZUIGER, m. (-s). *...ZWENGEL, m. (-s).

[† Ponctueel]

† Ponctueel, bn. en bijw. stipt, stiptelijk, naauwkeurig.

[† Ponceau]

† Ponceau, bn. hoogrood (kleur).

[Pond]

Pond, o. (-en), zek. gewigt; een oud amsterdamsch - (= 494 ned. wigtjes); een nederlandsch - (= 1000 wigtjes); een medicinaal - wordt aangewezen door het teeken illustratie. *-, zek. wisselwaarde, een - vlaamsch (= Æ’6.00), aangeduid door het teeken illustratie; een - sterling, (engelsche munt = Æ’12.00 ongeveer), aangeduid door het teeken £. *-SGEWIJS, bijw. bij het pond. *-PONDSGEWIJS, bijw. naar evenredigheid; het overschot zal - worden verdeeld, elk naar zijnen inleg.

[Pondemaat]

Pondemaat, v. zek. oud-friesche vlaktemaat.

[Ponder]

Ponder, bn. kogelzwaarte; kaliber; een zes-, een twaalf-.

[† Ponderabel]

† Ponderabel, bn. weegbaar. *...ABILIËN, v. mv. weegbare ligchamen. *...ABILITEIT, v. gmv. weegbaarheid. *...EUS, bn. wigtig, zwaar; (fig.) gewigtig, van belang.

[Pondgaarder]

Pondgaarder, m. (-s), korenmakelaar. *...GAREN, o. (-s), grof garen dat men bij het gewigt verkoopt. *...GELD, o. (-en), zeker regt (in Engeland). *...PAPIER, o. (-en), papier dat bij het pond wordt verkocht. *...PEER, v. (...eren), zware -, groote peer.

[† Pongo]

† Pongo, m. (-os), soort aap.

[Ponjaard]

Ponjaard, (B. *...AART), m. (-s, -en), korte degen, dolk. *-EREN, bw. gel. (ik ponjaardeerde, heb geponjaardeerd), doorsteken met eenen dolk.

[† Ponny]

† Ponny, v. zek. indische wisselmunt.

[† Pons]

† Pons, v. zie PUNSCH.

[† Pons asinorum]

† Pons asinorum, m. gmv. (fig.) ezelsbrug.

[Pont]

Pont, v. (-en), zek. platboomd vaartuig (tot vervoer over eene rivier). *-EVEER, o. (-en), aanlegplaats van eene pont. *-GAST, m. (-en), die tot de dienst van eene pont behoort. *-GELD, o. (-en), vracht.

[† Pontifex]

† Pontifex, m. gmv. opperpriester. *...FICAAL, bn. priesterlijk, pauselijk. -, o. gmv. priestergewaad. *...FICAAT, o. opperpriesterschap.

[Pontman]

Pontman, m. (...lieden), veerschipper.

[† Ponton]

† Ponton, m. (-s), bruggeschip, vlotbrug; de -s, akelige scheepsgevangenissen waarin de Engelschen de fransche krijgsgevangenen (onder Napoleon I) opsloten. *...NIER, m. (-s), schipbruglegger.

[Pontvoerder]

Pontvoerder, *...SCHIPPER, m. (-s), veerschipper. *...ZEIL, o. (-en).

[Pooijen]

Pooijen, (B. *...IEN), bw. gel. (ik pooide, heb gepooid), drinken, zuipen, zwelgen. *...JER, (B. ...IER), m. (-s), drinkebroêr.

[Pook]

Pook, m. (B.v.), (poken), dolk; puntig ijzer om vuur te roeren.

[pagina 1048]
[p. 1048]

[Pool]

Pool, m. (polen), inboorling van Polen. *-, v. aspunt; trekpunt van den magneet. *-CIRKEL, (-s). *-DRAAD, m. (...aden), (nat.) metalen draad bij eene galvanische kolom. *-KRING, m. (-en). *-LANDEN, o. mv. landen om de pool. *-LICHT, o. noorderlicht. *-SHOOGTE, v. de boog van den meridiaan begrepen tusschen de naaste hemelpool en den horizon der plaats waar men zich bevindt; (zeew.) - nemen, het bestek opmaken. -METER, m. (-s), kwadrant, (werkt.). *-SCH, bn. van -, uit Polen; -e tarwe; eene -e (vrouw uit Polen); het -, de poolsche taal. *-STAR, *-STER, v. (-ren), noordstar; (fig.) gids, toeverlaat; orde van de Poolster, zweedsche ridderorde. *-ZEE, v. (-en), noordelijke of zuidelijke ijszee.

[Poort]

Poort, v. (-en), doorgang, ingang; (ook) groote deur; (zeew.) opening waarin de mond van het geschut ligt; (fig.) toegang; dit opent de - voor alle kwaad. *-AARDE, v. gmv. sekreetvuil. *-ADER, v. (-s, -en), (ontl.). *-BESLAG, o. (-en), (zeew.) ijzeren beslag der geschutpoorten. *-DREMPEL, m. (-s).

[Poorter]

Poorter, m. (-s), (oudt.) burger. *-EN, bw. gel. (ik poorterde, heb gepoorterd), het burgerregt verleenen. *-IJ, v. (-en), burgerij. *-MEESTER, m. (-s), burgemeester. *-REGT, o. (-en), burgerregt. *-SCHAP, o. gmv. hoedanigheid van burger.

[Poortgat]

Poortgat, o. (-en), (zeew.) geschutpoort. *...GELD, o. (-en), (oudt.) geld dat men na het sluiten der poorten moest betalen om door te gaan. *...HAAK, m. (...aken), (zeew.). *...HENGSEL, o. (-s). *...IER, m. (-s), poortwachter, ontsluiter en sluiter der poort.

[Poortje]

Poortje, (B. *-N), o. (-s), kleine poort, valdeurtje.

[Poortkamer]

Poortkamer, v. (-s), kamer boven of bij eene poort. *...KLAMP, m. (-en), (timm.). *...KLEP, v. (-pen), (zeew.) klep tot afsluiting eener geschutpoort. *...KLOK, v. (-ken), klok boven eene poort. *...KRANS, m. (zeew.). *...LAKEN, o. gmv. (zeew.) friesch of duffelsch goed (tot kalefaten). *...LEGGER, m. (-s), (zeew.). *...LUIK, o. (-en), (zeew.). *...RING, m. (-en), (zeew.). *...SCHINKEL, m. (-s), (zeew.). *...SCHRIJVER, m. (-s), stads poortwachter, ambtenaar der accijnsen. *...SLUITEN, o. gmv. *...TALIE, v. (...ën), (zeew.). *...TOUWEN, o. mv. (zeew.). *...VLEUGEL, m. (-s). *...WACHTER, m. (-s).

[Poos]

Poos, v. gmv. tusschentijd, rusttijd, wijl, pauze; ik wachtte eene goede (lange) -. *-JE, (B. -N), o. (-s), kleine poos.

[Poot]

Poot, m. (-en), voet (van een dier, tafel, stoel, passer enz.); (fig.) § hand of voet van eenen mensch; blijf er af met je -en, (straattaal); den - op iets leggen of zetten, zich meester van iets maken; § hij schrijft een leelijken -, hij schrijft slecht. *-, v. (plant.) stekje, loot. *-IG, bn. van pooten voorzien; sterk, gespierd. *-JE, (B. -N), o. (-s), kleine voet of hand (in alle bet.); podagra, jicht, voeteuvel; iem. een - draaijen of zetten, door zekere beweging van den voet doen vallen, (ook fig.). *-VISCH, m. (...sschen), vischbroedsel. *-VIJVER, m. (-s). *-ZEER, o. gmv. zek. schapenziekte.

[Poozen]

Poozen, ow. gel. (ik poosde, heb gepoosd), verwijlen, blijven, zich ophouden.

[Pop]

Pop, v. (-pen), ieder ruw nagebootst menschenhoofd of beeld van

[pagina 1049]
[p. 1049]

hout of steen; met eene of met de - spelen (van kinderen); (fig.) de -pen zijn aan het dansen, de twist is uitgebarsten; een - op de kast, een lui of vadzig meisje. *-, lief kind, lief meisje. *-, kompres, doekje gevuld met geneeskruiden; wijfje der vogelen; ingewikkelde vlinder of rups; rupsennest; propje (aan het uiteinde van eenen schermdegen). *-ACHTIG, bn. en bijw. als eene pop; (fig.) gemaakt, gezocht.

[† Popans]

† Popans, m. (-en), bullebak, vogelverschrikker.

[† Pope]

† Pope, m. (-en), priester der grieksch-katholieke kerk.

[Popel]

Popel, m. (-s), populier. *-BLAD, o. (-en, -eren), blad van den populierboom. *-EN, ow. gel. (ik popelde, heb gepopeld), kloppen van het hart; (ook) in stilte schransen, peuzelen. *-ING, v. gmv. het popelen. † *-EIJE, *-SIJ, v. gmv. beroerte.

[Popje]

Popje, (B. *-N), o. (-s), kleine pop (in alle bet.).

[Poplijn]

Poplijn, v. (-en), (zeew.) lijn tot het ophalen van een zeil.

[Poppen]

Poppen, ow. gel. (ik popte, heb gepopt), met eene pop spelen; mallen (met een meisje). *-GEK, m. (-ken). *-JONKER, m. (-s), ingebeelde zot, pronker, snoeshaan. *-GOED, o. (-eren), kinderspeelgoed. *-KLEÊREN, o. mv. *-KOP, m. (-pen), vorm voor hoeden of mutsen. *-KRAAM, v. (...amen), *...KRAMER, m. (-s), -IJ, v. (-en), winkel -, magazijn -, verkooper van kinderspeelgoed. *-LEGGER, m. (-s), zek. insekt. *-MAKER, m. (-s). *-SCHOOL, v. (...olen), kleinkinderschool. *-SPEL, o. (-en), (ook fig.) kinderspel. *-SPELER, m. (-s). *-SPEELSTER, v. (-s). *-WERK, o. (-en), kinderspel, wisjewasje; toestel om poppen te laten dansen. *-WINKEL, m. (-s).

[† Populair]

† Populair, bn. (-er, -st), volklievend, bemind bij of door het volk, een - vorst; verstaanbaar voor het volk, -e voordragten. *...LARISEREN, bw. gel. (ik populariseerde, heb gepopulariseerd), op de hoogte der volksbegrippen brengen; zich -, zich bij het volk bemind -, zich voor het volk verstaanbaar maken. *...LATIE, v. (...ën), bevolking. *...LARITEIT, v. gmv. algemeene volksliefde (die men geniet); minzaamheid jegens het volk; verstaanbaarheid voor het volk. *...LEUS, bn. bevolkt, volkrijk.

[Populier]

Populier, m. (-en), soort boom. *-BLAD, o. (-en, -eren). *-BOSCH, o. (...sschen). *-LAAN, v. (...anen). *-TAK, m. (-ken). *-TWIJG, m. (-en). *-WORTEL, m. (-s). *-WOUD, o. (-en). *-ZALF, m. (...ven), (apoth.).

[Por]

Por, v. (-ren), steek met eenen dolk enz. *-DER, m., *-STER, v. (-s), die port, die iem. vroeg wekt; (ook fig.) die aanzet tot.

[† Poreus]

† Poreus, bn. (...zer, -st), vol poriën. *-HEID, *...ROSITEIT, v. gmv. een der eigenschappen van alle vaste ligchamen. *...RIËN, v. mv. ijle doch onmerkbare ruimten tusschen de vaste deelen der ligchamen; (ontl.) zweetgaten.

[Porijzer]

Porijzer, o. (-s), ijzeren werktuig waarmede men port.

[Porphier, Porphyr]

Porphier, Porphyr, *-STEEN, o. (-en), soort graniet, eene rotssoort, purpersteen.

[Porren]

Porren, bw. gel. (ik porde, heb gepord), wekken (door kloppen op de deur; (fig.) aanzetten, drijven; steken (met een scherp wapen); (zeew.) de wacht oproepen. *-RING, v. (-en), het porren (in alle bet.).

[pagina 1050]
[p. 1050]

[Porselein]

Porselein, (B. PORCELEIN), o. gmv. het fijnste aardewerk. *-, v. gmv. soort keukengewas. *-AARDE, v. gmv. aardsoort waarvan het porselein gebakken wordt. *-ACHTIG, bn. als porselein. *-EN, bn. van porselein. -, bw. gel. (ik porseleinde, heb geporseleind), glad maken, bewerken als porselein, zood. beschilderen; geporseleinde visitekaartjes. *-FABRIEK, v. (-en). *-KAS, v. (-sen), *-KAST, v. (-en), (spr.) voorzigtigheid is de moeder van de -, die voorzigtig is begaat geenen misslag. *-KRAMMER, m. (-s). *-KRAMSTER, v. (-s). *-MAKER, m. (s). *-VERKOOPER, m. (-s). *-VERKOOPSTER, v. (-s). *-MOSSEL, v. (-en), (nat. gesch.). *-SCHELP, v. (-en). *-SCHILDER, m. (-s). *-WINKEL, m. (-s). *-ZAAD, o. (...aden).

[Port, Porto]

Port, Porto, o. (vracht (van eenen brief). *-, m. portwijn; port-à-port; port d'armes, jaagpatent, jagtacte. *-, m. haven; (fig.) toevlugtsoord.

[Portaal]

Portaal, o. (...alen), hoofdingang, voorhuis. *...TATEN, v. mv. zeelijst (van ingekomen goederen). *...TATIEF, bn. (...ver, -st), draagbaar.

[† Porte]

† Porte, de Verhevene -, titel van den sultan van Turkije; de Ottomanische -, het Turksche rijk, de regering van Turkije.

[† Porte-crayon]

† Porte-crayon, m. (-s), teekenpen. *...-FEUILLE, v. (-s), brieven-tasch, tasch voor papieren en schrijfbehoeften; (fig.) ambt van minister; de - van binnenlandsche zaken; de - nederleggen; minister zonder - (in Frankrijk). *...-LETTRES, m. brievendrager, -hanger; zak, brieven-tasch, papier-koker. *...-MONNAIE, v. (-s), geldtaschje.

[† Portée]

† Portée, o. omvang, strekking (van iets); belangrijkheid (eener zaak); drijfkracht; schotwijdte, bereik.

[Portelen]

Portelen, ow. gel. (ik portelde, heb geporteld), koken, borrelen. *...BIER, o. (-en), schuimend bier. *...WEI, v. gmv. zure melk, hui.

[† Porter]

† Porter, m. gmv. soort sterk engelsch bier.

[† Porteren]

† Porteren, ow. (alleen gebruikelijk in) geporteerd (voor iets of iem.) zijn, (iets of iem.) sterk genegen zijn.

[† Portie]

† Portie, v. (-s, ...ën), aandeel, toegekend part; zek. hoeveelheid (spijs); (fig.) pak slaag, verwijtingen.

[Portier]

Portier, m. (-s, -en), deurbewaarder, bewaker; zwitser. *-, o. koetspoort, -venster. *-GLAS, o. (...azen). *-GLAASJE, (B. -N), o. (-s). *-HUISJE, (B. -N), o. (-s), kamertje van den portier. *-LUIK, o. (-en). -JE, (B. -N), o. (-s), kijk-, valluikje (in eene poort). *-SCHAP, o. gmv. post van portier. *-STER, v. (-s), deurwachtster, huisbewaarster. *-SVROUW, v. (-en). *-SWONING, v. (-en).

[Portionstafel]

Portionstafel, v. (-s), gaarkeuken, opentafel, openbaar eethuis. *-HOUDER, m. (-s), die eene gaarkeuken heeft.

[Portland-cement]

Portland-cement, o. zek. metselspecie.

[Portret]

Portret, o. (-ten), beeldtenis, afbeelding (van een gelaat); dit - lijkt (gelijkt) wel; een welgelijkend -; (ook fig.) persoonsbeschrijving. *-TEREN, bw. gel. (ik portretteerde, heb geportretteerd), de beeldtenis (van iemand) maken. *-SCHILDER, m. (-s), die zijn hoofdvak maakt van portretteren.

[Portuurlijn]

Portuurlijn, v. (-en), (zeew.) zek. lang touw.

[Portvrij]

Portvrij, bn. gefrankeerd.

[pagina 1051]
[p. 1051]

[Portwijn]

Portwijn, m. gmv. zek. fijne wijn (van Oporto).

[Pos, Post]

Pos, Post, v. (-en), soort vischje.

[† Pose]

† Pose, v. houding, stand (inz. schild. en beeldh.).

[† Posé]

† Posé, bn. gezet, bedaard; een geposeerd man, een deftig -, bedaard man.

[† Poseren]

† Poseren, ow. gel. (ik poseerde, heb geposeerd), zitten voor eenen schilder (om zich te laten portretteren).

[† Positie]

† Positie, v. (...ën), stelling; staat; toestand; standpunt; (rek.) eene valsche - (om uit eene gefingeerde stelling tot de uitkomst te geraken); (dans- en schermk.) stand, houding. *...TIEF, bn. vast, zeker; - regt, het stellige regt (in tegenst. der hypothese). -, m. (taalk.) stellende trap. *...TO, bijw. aangenomen, gesteld (dat). *...TUUR, v. zie POSITIE.

[† Possessie]

† Possessie, v. (...ën), bezit, bezitting.

[† Possibel]

† Possibel, bn. mogelijk. *...BILITEIT, v. mogelijkheid.

[† Post]

† Post, bn. na, later; -data, na den dag; -dateren, later dagteekenen; -scriptum, naschrift.

[Post]

Post, m. (-en), deurstijl; (oorl.) standplaats; een verloren -, uiterste voorpost; - vatten, op zek. plaats gaan staan; (boekh.) artikel; ambt, bediening. *-, v. paarden- of brievenpost; eenen brief met de - verzenden; per of met de - (met postpaarden) rijden; de - (de brieven) is (zijn) aan. *-, onderdeel eener begrooting van ontvangsten en uitgaven; te betalen of betaalde geldsom. *-BAND, m. (-en), strook met een gedrukt adres. *-BEDIENDE, m. (-n). *-BODE, m. (-en), koerier. *-CHAIS, *-SJEES, v. (-en). *-DAG, m. (-en). *-DILUVIAANSCH, bn. na het tijdvak der vloedvorming gebeurd of ontstaan. *-DUIF, v. (...ven), duif afgerigt op het overbrengen van berigten. *-EREN, bw. ow. gel. (ik posteerde, heb of ben geposteerd), (oorl.) plaatsen, uitzetten (posten, wachten); op zek. plaats iets staan afwachten of gadeslaan. ZICH -, ww. *-ERIJ, v. (-en), het postwezen; postkantoor; (inz.) paardenpost. *-GELD, o. (-en), briefport. *-HOORN, *-HOREN, m. (-s), hoorn waarop de koerier of postbode blaast. *-HUIS, o. (...zen), postkantoor, gebouw der paardenposterij. *-JONGEN, m. (-s), postiljon. *-KAART, v. (-en), kaart die de onderscheidene pleisterplaatsen der postpaarden aanwijst. *-KANTOOR, o. (...oren). *-KAR, v. (-ren). *-KARRETJE, (B. -N), o. (-s), rijtuig voor het brieven-vervoer. *-KNECHT, m. (-en), koerier, postrijder. *-KOETS, v. (-en), wagen die met postpaarden rijdt; wagen die brieven overbrengt. *-LIJST, v. (-en), aanteekenlijst der brieven. *-LOOPER, m. (-s), koerier. *-MEESTER, m. (-s). -ES, v. (-sen). -SCHAP, o. gmv. ambt van postmeester. *-MERK, o. (-en), stempel -, zegel op eenen brief gedrukt. *-PAARD, o. (-en), (fig.) hij loopt als een - (zeer snel). *-PAKKET, o. (-ten). *-PAPIER, o. gmv. papier tot brieven geschikt (in tegenst. van schrijfpapier dat langer van formaat is). *-REGT, o. gmv. regt om postpaarden te houden; (ook) regt -, belasting op de postpaarden. *-REIS, v. (...zen). *-RIJDER, m. (-s), koerier. *-SCHIJN, m. (-en), bewijs van een aangeteekenden brief- *-SCHIP, o. (-schepen), pakketboot. *-SCHRIJVER, m. (-s), beambte

[pagina 1052]
[p. 1052]

bij het postwezen. *-STAL, m. (-len), stal voor de postpaarden. *-TIJDING, m. (-en), per post ontvangen tijding.

[† Poste-restante]

† Poste-restante, bijw. aan het postkantoor blijvende berusten (om afgehaald te worden).

[† Posterieur]

† Posterieur, bn. later. *-, o. achterste; à posteriori, van achteren, later, nader; (in tegenst. van à priori, te voren).

[† Postiljon]

† Postiljon, m. (-s), postrijder.

[† Postponeren]

† Postponeren, bw. gel. uitstellen, achteraan zetten.

[Poststation]

Poststation, m. (-s), rust-, pleisterplaats der postkar. *...STEMPEL, m. (-s), postmerk.

[† Postulaat]

† Postulaat, o. (...aten), vordering (aan een bestuur), opgave van feiten. *...LANT, m. en v. (-en), verzoeker, verzoekster. *...LEREN, bw. gel. (ik postuleerde, heb gepostuleerd), aanzoeken; feiten opgeven.

[† Postuur]

† Postuur, o. gmv. gestalte, houding; zich in - zetten (tot aanval of verdediging); zij heeft eene fraaije - (leest).

[Postverdrag]

Postverdrag, o. (-en), overeenkomst tusschen twee of meer staten regelende het brievenvervoer. *...WAGEN, m. (-s), postkar; (ook) op bepaalde uren rijdende wagen, diligence. *...WEG, m. (-en), groote weg, heerenweg. *...WET, v. (-ten), wet regelende de posterijen, - het brievenvervoer. *...WEZEN, o. gmv. beheer der brieven- en paardenposten; alles wat daartoe behoort. *...ZEGEL, o. (-s), merkje dat men op eenen brief plakt om aan te wijzen dat het porto reeds betaald is.

[Pot]

Pot, m. (-ten), vaasvormig gereedschap, (van aarde, porselein, ijzer enz.); (fig.) den hond in den - vinden, te laat -, na het eten komen, zijn eten verzuimen; (spr.) de - verwijt den ketel dat hij zwart is, de eene ondeugende mensch berispt den anderen. *-, (fig.) eten, spijs; de - is al aan het koken; dat is een lekkere -; geld, inleg (tot spelen); den - winnen; er moet zooveel in den -; spaarpenningen (door personen bijeengegaard); den - verteren (op een pleizier-togtje). *-AADJE, *-AGIE, *-AGE, v. gmv. groente-, vleeschsoep. *-AARDE, v. gmv. geschikt om potten van te bakken.

[† Potamographie]

† Potamographie, v. rivierbeschrijving.

[Potasch]

Potasch, v. chemisch produkt (bereid uit gezuiverden wijnsteen enz.). *-BLAAUW, o. berlijnsch blaauw, kleurstof. *-LOOG, v. zek. vloeistof. *-MAKER, m. (-s). -IJ, v. (-en).

[† Potassium]

† Potassium, o. zek. metaal.

[† Potatoe]

† Potatoe, v. (-s), aardappel.

[Potdek]

Potdek, o. (-ken), (zeew.) schanddek. *...DEKSEL, o. (-s). *...DOEK, m. (-en), vaat-, wischdoek.

[Poten]

Poten, bw. gel. (ik pootte, heb gepoot), planten; aardappelen -; visch -, broedsel in eenen vijver zetten. *-, o. *...TING, v. *...TER, m. (-s), planter. *...TERS, m. mv. plant-aardappelen.

[† Potentaat]

† Potentaat, m. (...aten), mogendheid, gekroond hoofd. *...TENTIE, v. magt, vermogen. *...TERNA, v. sluippoort. *...TESTAAT, m. (...aten), (oudt.) landvoogd van Friesland.

[Potgeld]

Potgeld, o. gmv. munt die men om eenige bijzondere reden bewaart. *...GIETER, m. (-s), pottenbakker. *...HENGSEL, o. (-s). *...HUIS,

[pagina 1053]
[p. 1053]

o. (...zen), laag huisje, hokje tegen een ander huis gebouwd; werkplaatsje van eenen schoenlapper enz.; (zeew.) plecht. *...JE, (B. -N), o. (-s), kleine pot (in alle bet.); (fig.) -s hebben ook ooren, kinderen luisteren scherp toe; een - te vuur hangen, iem. aanklagen (bij eenen meester of vader); een - maken, geld bijeengâren. *...JEBEULING, v. gmv. gort met rozijnen gekookt. *...KAAS, v. (...azen), versche kaas. *...KAGCHEL, v. (-s). *...KIJKER, m. (-s), lekkerbek; janhen. *...LEPEL, m. (-s). *...LOOD, o. (-en), zek. delfstof; teekenkrijt; met - teekenen; hard -, comté. *-EN, bw. gel. (ik potloodde, heb gepotlood), met potlood inwrijven (kagchels, haarden enz.). *...MISPEL, m. (-s), soort mispel. *...MUSCH, v. (...sschen). *...OVEN, m. (-s), potkagchel *..PASTEI, v. (-jen, B. -en). *...PENNING, m. (-en), potgeld.

[† Potoro]

† Potoro, m. (-os), soort kanguro, zek. dier.

[† Potpourri]

† Potpourri, o. (-s), mengelmoes, allegaartje; muziekstuk uit onderscheidene themaas zamengesteld.

[Pots]

Pots, v. zie POETS. *-ACHTIG, bn. grappig, aardig.

[Potscherf]

Potscherf, v. (...ven), stuk van een gebroken pot.

[Potsenmaker]

Potsenmaker, m. (-s), hansworst. *-IJ, v. (-en). *-SDANS, m. (-en).

[Potstuk]

Potstuk, o. (-ken), potgeld, potpenning.

[Potsuiker]

Potsuiker, v. gmv. suiker in potten bewaard.

[Potten]

Potten, bw. gel. (ik potte, heb gepot), geld -, zeldzame munt bewaren. *-BAKKER, m. (-s). -IJ, v. (-en), plaats waar potten gebakken worden; bedrijf des pottenbakkers, -SSCHIJF, v. (...ven), -SWIEL, o. (-en), waarop de potten worden bewerkt. *-BANK, v. gmv. bewaarplaats -, kast voor de potten; (fig.) het graf. *-KRAAM, v. (...amen), *-MARKT, v. (-en). *-MEID, v. (-en), die potten verkoopt. *-SCHUIT, v. (-en). *-WINKEL, m. (-s).

[Potter]

Potter, m. (-s), *...STER v. (-s), die geld opspaart of pot; schraper, schraapster.

[† Potto]

† Potto, m. (-os), zek. dier.

[Potvisch]

Potvisch, m. (...sschen), soort groote zeevisch, cachelot.

[† Poule]

† Poule, v. gmv. potspel (in het biljart); zek. dansfiguur.

[Pourparler]

Pourparler, o. gesprek, redekaveling; in -s treden; een - houden.

[† Poursuiveren]

† Poursuiveren, bw. gel. (ik poursuiveerde, heb gepoursuiveerd), vervolgen (in regten).

[† Pousseren]

† Pousseren, bw. gel. (ik pousseerde, heb gepousseerd), drijven, dringen; bevorderen; men moet die zaak - (aanzetten); zich zelven -, zich eenen weg banen (tot rang, rijkdom enz.).

[† Pover]

† Pover, bn., *-TJES, bijw. armoedig, schraal; hij ziet er - uit.

[Praaibeurt]

Praaibeurt, v. (-en), (zeew.) beurt om te praaijen.

[Praaijen]

Praaijen, (B. *-IEN), bw. gel. (ik praaide, heb gepraaid), (zeew.) op zee ontmoeten en toespreken (door den roeper). *...SCHUIT, v. (-en), (zeew.) schuit dienstig bij het praaijen.

[Praal]

Praal, v. (B.m.), pracht, pronk, vertooning. *-BED, o. gmv. parade-bed (van een overleden vorst enz.). *-BEELD, o. (-en), standbeeld. *-BOOG, m. (...ogen), eereboog. *-GEWAAD, o. (...aden). *-GRAF, o. (...aven), mausoleum. *-HANS, m. (-en), pogcher, pronker. *-KOETS, v. (-en). *-STOEL, m. (-en). *-STOET, m. gmv.

[pagina 1054]
[p. 1054]

*-ZETEL, m. (-s). *-ZIEK, bn. *-ZUCHT, v. gmv. pronkzucht, pralerij. *-ZUCHTIG, bn. en bijw. (-er, -st).

[Praam]

Praam, m. gmv. beklemming. *-, v. (...amen), platbodemd vaartuig.

[Praat]

Praat, m. gmv. gesnap, gebabbel; malle -, gekke -; ik heb geen -s voor u, ik wil niets met u te doen hebben, ik hoor niet naar u; gij hebt te veel -s, gij zijt te rad in het spreken, - te brutaal. *-ACHTIG, bn. (-er, -st), babbelzuchtig. *-AL, m. en v. babbelaar, -ster. *-JE, (B. -N), o. (-s), gemeenzaam gesprek; vertelseltje, logenachtig verhaal; het is maar een -; -s vullen geen gaatjes, zotteklap dient tot niets; -s voor de vaak, zotteklap; wat een -! welk een logen! *-MOÊR, v. (-en), *-STER, v. (-s), babbelaarster. *-VAÂR, m. (-s), babbelaar. *-STOEL, m. gmv. (fig.) hij zit weder op zijnen -, hij is weder aan het babbelen, - aan het oreren. *-ZIEK, *-ZUCHTIG, bn. (-er, -st), babbelachtig. *-ZUCHT, v. gmv.

[Praauw]

Praauw, v. (-en), indisch -, indiaansch -, chineesch schip; eene oorlogs-, lange roeiboot.

[† Prae...]

† Prae..., voor. De zamenstellingen met PRAE zie men op PRE.

[Pracht]

Pracht, v. gmv. praal, heerlijkheid, luister. *-IG, bn. en bijw. heerlijk, rijk, luisterrijk. -LIJK, bijw. *-VERTOON, o., -ING, v. (-en), praal; pronk.

[↑ Pragchen]

↑ Pragchen, (B. PRACHEN), ow. gel. (ik prachte, heb gepracht), kruipen, vleijen; om een kusje -, (van kindertjes); (oudt.) bijeenschrapen (geld). *...ER, m. (-s), PRACHSTER, v. (-s), vleijer, vleister; schraper, vrek. -IJ, v. (-en), kruiperij; schraapzucht.

[† Practicabel]

† Practicabel, bn. (-er, st), uitvoerbaar, bruikbaar, begaanbaar. *...TICUS, m. (-sen, practici), ervaren oefenaar.

[Pragmatisch]

Pragmatisch, bn. en bijw. werkdadig; algemeen nuttig; feitelijk; de geschiedenis - (naar feiten en niet naar bespiegelingen) behandelen; eene -e (of pragmatieke) sanctie, algemeen erkende en bekrachtigde verordening.

[† Prairie]

† Prairie, v. (...ën), weide, uitgestrekte graswoestijn in Noord-Amerika.

[Praktijk]

Praktijk, v. gmv. oefening, uitoefening; kalandizie; die dokter heeft eene groote - (veel huizen welke hij bedient); men moet de theorie bij de - voegen, de toepassing der regelen verstaan; hij heeft -, overleg in alles wat hij doet. *-, korte wijze van rekenen. *-, v. (-en), list, slinkschheid; kwade -en, oneerlijke middelen; de -, regtskennis. *...TISCH, bn. werkdadig. *...TISEREN, bw. ow. gel. (ik praktiseerde, heb gepraktiseerd), uit-, bedenken; vinden; hoe heeft hij dat gepraktiseerd? oefenen; over iem. -, hem als arts bedienen; deze advokaat praktiseert reeds jaren, oefent reeds lang zijn vak uit. *...TISEREND, bn. (in tegenst. van rustend); een - advokaat of doctor.

[† Praktizijn]

† Praktizijn, m. (-s), regtsoefenaar, procureur, zaakwaarnemer. *-SBEDIENDE, m. (-n). *-SKANTOOR, o. (...oren). *-SKLERK, m. (-en). *-SREKENING, v. (-en), (fig.) hooge rekening. *-SWERK, o. (-en).

[Pralen]

Pralen, ow. gel. (ik praalde, heb gepraald), prijken, schitteren; vertoon maken. *...LER, m. (-s), snoever, pogcher, -IJ, v. (-en), snoeverij.

[pagina 1055]
[p. 1055]

[§ Pram]

§ Pram, v. (-men), vrouwenborst.

[Pramen]

Pramen, bw. gel. (ik praamde, heb gepraamd), drukken, persen. *...MING, v. gmv. het pramen.

[Prang]

Prang, v. gmv. drukking, knelling, (ook fig.). *-EN, bw. ow. gel. (ik prangde, heb geprangd), drukken, knellen; mijne schoenen - mij; (ook fig.) dit prangde mijnen boezem; het - van den nood; -, (zeew.) den wind knijpen. *-ER, m., *...IJZER, o. (-s), (hoefsm.) neus-nijper voor paarden; (timm.) klemhaak. *-ING, v. gmv. het prangen; knelling; (fig.) benaauwdheid. *-MOLEN, m. (-s), gemeentelijke molen. *-WORTEL, m. (-s), (plant.) soort kruid.

[Prat]

Prat, bn. en bijw. fier, trotsch; - zijn op.

[Praten]

Praten, ow. bw. gel. (ik praatte, heb gepraat), spreken, babbelen, snappen; wat praat (zegt) hij daar? hij weet goed te -; gij hebt mooi -, uw spreken helpt u niet; (ook) gij hebt reden anders te spreken dan ik. *...TER, m., PRAATSTER, v. (-s), babbelaar; een vervelende -; een aangename - (in een gezelschap).

[† Prater]

† Prater, o. naam eener openbare wandelplaats te Weenen.

[Pratten]

Pratten, ow. gel. (ik pratte, heb geprat), pruilen; weifelen; prat (fier) zijn op.

[Pratziekte]

Pratziekte, v. gmv. kruipende ziekte.

[↑ Prauwel]

↑ Prauwel, v. (-s), wafel. *-IJZER, o. (-s), wafelijzer.

[† Praxis]

† Praxis, v. gmv. uitoefenende geneeskunde; praktijk.

[† Pré]

† Pré, o. voorregt, voorrang; een - hebben. *-ADAMIETEN, m. mv. vóórwereldlingen (die vóór Adam zouden geleefd hebben). *-ALABEL, bn. voorafgaande; de -e kwestie, die vroeger behandeld is of moet worden. *-ADVIES, o. (...zen), voorafgaand uitgebragt gevoelen. *-AMBULE, v. (-s), voorafspraak, inleiding; omhaal (van woorden). *-AMBULEREN, ow. gel. (ik preambuleerde, heb gepreambuleerd), eene voorafspraak houden. *-BENDE, v. (-n), kerkelijk inkomen (voor personen of gestichten). *-CAIRE, bn. onzeker, kortstondig. *-CAUTIE, v. (...ën), voorzorg. *-CAVEREN, bw. gel. (ik precaveerde, heb geprecaveerd), (regt.) voorzien, voorbehoud nemen. *-CEDENT, o. (-en), vroeger genomen besluit, vroegere maatregel; wij willen geen - scheppen, ons niet binden door een vroeger besluit. *-CEDENTIE, v. gmv. voorrang. *-CEDEREN, bw. gel. (ik precedeerde, heb geprecedeerd), voorgaan, voorafgaan. *-CEPTOR, m. (-en), leeraar (inz. aan de gymnasiën). -AAT, o. gmv. ambt van leeraar.

[Precies]

Precies, bn. en bijw. juist, naauwkeurig; - ten vijf ure; gierig; naauwlettend; die man is wat -. *...CIEUS, bn. (...zer, -st), kostbaar. *...CIPITAAT, o. (...aten), (scheik.) neêrploffing; bezinksel. *...CIPITEREN, bw. gel. (ik precipiteerde, heb geprecipiteerd), neêrploffen, doen bezinken. *...CISEREN, bw. gel. (ik preciseerde, heb gepreciseerd), bepaald-, naauwkeurig omschrijven. *...CLUSIEF, bn. afwijzend. *...CONISATIE, v. (...ën), aanprijzing, lof; (r.k.) bevoegdverklaring; pauselijke -. *...CONISEREN, bw. gel. (ik preconiseerde, heb gepreconiseerd), verheffen, loven; (r.k.) bevoegd verklaren (tot een kerkelijk ambt), bekrachtigen (de benoeming van bisschoppen enz.). *...DESTINATIE, v. gmv. voorbeschikking; de leer der -. *...DESTINEREN, bw.

[pagina 1056]
[p. 1056]

gel. (ik predestineerde, heb gepredestineerd), (godg.) voorbeschikken. *...DIKAAT, o. (...aten), naam, titel, eigenschap aanduidend woord; het - van baron. *...DICTIE, v. (...ën), voorspelling.

[Predikambt]

Predikambt, o. gmv. bediening van predikant; het - uitoefenen, (inz. bij de hervormden). *...ANT, m. (-en), godsdienstleeraar (inz. bij de herv.). *...ATIE, v. (...ën), preek, godsdienstige leerrede, sermoen. *...BEURT, v. (-en). *...DIENST, v. gmv. *...EN, bw. gel. (ik predikte, heb gepredikt), voor de gemeente eene leerrede uitspreken. *...ER, m. (-s), predikant, leeraar; de - van Salomo, verzameling van nuttige leerspreuken van koning Salomo.

[† Predilectie]

† Predilectie, v. (...ën), voorkeur, voorliefde tot; eene - hebben voor. *...DISPONEREN, bw. gel. (ik predisponeerde, heb gepredisponeerd), vooraf beschikken (over). *...DISPOSITIE, v. gmv. (gen.) voorbeschiktheid (tot). *...DOMINATIE, v. gmv. overheersching.

[Preêk]

Preêk, v. (-en), predikatie. *-EN, bw. gel. zie PREDIKEN; voor de geleerden is goed -, alleen die in het vak bedreven is verstaat u. *-STOEL, m. (-en), kansel. *-TRANT, m. gmv. wijze van prediken.

[† Preëminent]

† Preëminent, bn. uitstekend. *-IE, v. gmv. uitstekendheid, voortreffelijkheid. *...EXISTENTIE, v. gmv. vooruit-bestaan.

[† Prefekt]

† Prefekt, m. (-en), landvoogd; hoofd -, bestuurder van een departement (in Frankrijk). *-UUR, v. (...uren), landvoogdij; ambt -, betrekking -, (ook) paleis van den prefekt. *...FERABEL, bn. en bijw. verkieslijk (boven). *...FERENT, bn. preferabel; (regt.) voorafgaande; de -e schulden (in eene failliete massa). *...FERENTIE, v. (...ën), voorkeur, voorrang. *...FEREREN, bw. gel. (ik prefereerde, heb geprefereerd), verkiezen (boven); de voorkeur geven (aan).

[Prei]

Prei, v. gmv. soort keukengewas, toekruid.

[† Préjudice]

† Préjudice, v. gmv. (regt.) schade, nadeel; ter - van. *...JUDICEREN, *...JUGEREN, bw. gel. (ik prejudiceerde of prejugeerde, heb geprejudiceerd of geprejugeerd), vooraf -, vooruit -, te vroeg beslissen. *...JUDICIËREN, bw. gel. (ik prejudiciëerde, heb geprejudiciëerd), benadeelen. *...JUGÉ, o. (-s), vooroordeel.

[Prelaat]

Prelaat, o. (...aten), priester (inz. van hoogen rang). *...LEVEREN, bw. gel. (ik preleveerde, heb gepreleveerd), vooraf nemen, - aftrekken van; (regt) deze som te - op of van. *...LIMINAIR, bn. inleidend, voorafgaand. *...LIMINARIËN, v. mv. voorloopig vastgestelde punten (van een verdrag). *...LUDE, v. gmv. (muz.) voorspel; (fig.) begin, aanvang. *...LUDEREN, ow. gel. (ik preludeerde, heb gepreludeerd), (muz.) als inleiding iets spelen; (fig.) een begin maken (met). *...MEDITATIE, v. (...ën), voorafgaand overleg (altijd in kwaden zin); (regt.) moord met -, met geleider lage. *...MEDITEREN, bw. gel. (ik premediteerde, heb gepremediteerd), vooraf beramen, vooroverleggen; eene gepremediteerde misdaad.

[Premie]

Premie, v. (...ën), prijs; (inz.) tweede prijs; loon; inleg; - van assurantie; buitengewone toelage; een boekwerk als -; (effekt.) - trekken, - geven, soort weddingschap op rijzing of daling.

[† Premier]

† Premier, m. gmv. eerste; (fig.) eerste minister, hoofd van het kabinet (in Engeland). *...MIÈRES, v. mv. (kaart.) de eerste trekken.

[pagina 1057]
[p. 1057]

*...MISSEN, v. mv. (reden.) voorafgaande -, eerste stelling (eener sluitrede); voorafgaande bepalingen.

[† Prenumerando]

† Prenumerando, bijw. bij wijze. *...NUMERATIE, v. (...ën), vooruitbetaling. *...NUMEREREN, bw. gel. (ik prenumereerde, heb geprenumereerd), vooruit betalen.

[Prent, Print]

Prent, Print, v. (-en), teekening -, afbeelding -, plaat in druk. *-ENBOEK, o. (-en). *-EN, bw. gel. (ik prentte, heb geprent), indrukken (in het geheugen, in den geest). *-ENKRAAM, v. (...amen). *-ENWINKEL, m. (-s). *-JE, (B. -N), o. (-s), kleine prent; -s kijken, zoeken (in een boek); iem. in - voorstellen, zijn portret uithangen; (fig.) jonkertje; hij is een waar -. *-KUNST, v. gmv. graveerkunst, etskunst. *-VERBEELDING, v. (-en). *-VERKOOPER, m. (-s). ...STER, v. (-s).

[† Préoccupatie]

† Préoccupatie, o. (...ën), zorg, afgetrokkenheid; (oorl.) voorafgaande bezetting (eener plaats). *...OPINEREN, bw. gel. (ik préopineerde, heb gepréopineerd), vooraf -, het eerst zijn gevoelen uitbrengen. *...ORDINATIE, v. voorbeschikking. *...PARAAT, o. (...aten), (ontl. en apoth.) kunstmatig toebereid ligchaamsdeel, - middel. *...PARANDUS, m. (...di), kandidaat (tot een examen). *...PARATIE, v. (...ën), voorbereiding. *...PAREREN, bw. gel. (ik prepareerde, heb geprepareerd), voorbereiden. *...PONDERANT, bn. overwegend, afdoende. *...POSITIE, v. (...ën), (taalk.) voorzetsel. *...ROGATIEF, o. (...ven), voorregt; het - der kroon (van een regerenden vorst). *...SAGEREN, bw. gel.) (ik presageerde, heb gepresageerd), voorspellen.

[Presbyter]

Presbyter, m. (-s), *-IAAN, m. (...anen), niet-bisschoppelijke, die tot de gestreng hervormde kerk behoort, (inz. in Schotland). *-IAANSCH, bn. tot de schotsche kerk of leer behoorende.

[† Prescriberen]

† Prescriberen, bw. ow. gel. (ik prescribeerde, heb geprescribeerd), (regt.) voor verjaard verklaren; verjaren; (ook) voorschrijven. *...SCRIPTIE, v. (...ën), (regt.) verjaring; vervallenverklaring door verjaring; voorschrift. *...SENS, m. gmv. (taalk.) tegenwoordige tijd.

[Presenning]

Presenning, *...ZENNING, v. (-s), (zeew.) geteerd zeildoek.

[Present]

Present, bn. tegenwoordig; -! antwoord bij eene oproeping van namen. *-, helder (van geest). *-, o. (-en), geschenk, gave. *-, bij presenten concluderen, besluiten door de aanwezigen (in eene vergadering). *-ABEL, bn. (-er, -st), vertoonbaar, fatsoenlijk uitziende. *-ATIE, v. (...ën), vertooning; aanbieding; voorstelling. *-EREN, bw. gel. (ik presenteerde, heb gepresenteerd), vertoonen, aanbieden, voorstellen; (kooph.) eenen wissel -, (ter acceptatie, ter betaling); - te verkoopen; gepresenteerd zijn, de eerste intrede aan een hof gemaakt hebben. *-IE, v. gmv. tegenwoordigheid; in - van; -lijst, lijst die bij het houden eener vergadering alle binnenkomende leden moeten teekenen.

[† Preservatie]

† Preservatie, v. gmv. voorbehoeding, bewaring. *...VATIEF, o. (...ven), voorbehoedmiddel. *...VEREN, bw. gel. (ik preserveerde, heb gepreserveerd), behoeden, bewaren.

[† Preses]

† Preses, *...SIDENT, m. (-en), voorzitter; opperste leider van een gemeenebest. *...SIDEREN, ow. gel. (ik presideerde, heb gepresi-

[pagina 1058]
[p. 1058]

deerd), voorzitten; leiden (eene vergadering). *...SIDEN, v. mv. galeistraf, strafkoloniën van Spanje. *...SIDIAAL, bn. tot het voorzitterschap behoorende. *...SIDIUM, o. gmv. voorzitterschap.

[Presmeester]

Presmeester, m. (-s), opperste der aanwervers (van soldaten of matrozen in Engeland).

[† Pressant]

† Pressant, bn. (-er, -st), dringend, spoedeischend.

[Pressen]

Pressen, bw. gel. (ik preste, heb geprest), aanwerven (tot de krijgsdienst met geweld of list); soldaten -, schepen -. *...SING, v. (-en), het pressen. *...SER, m. (-s), werver, ligter. *...SEREN, bw. gel. (ik presseerde, heb gepresseerd), drukken; dringen; spoed maken. *...SIE, v. (...ën), drukking; (fig.) - op iem. uitoefenen, iem. door een zedelijken dwang in het naauw brengen om hem tot zekere keuze te dwingen. *...SUUR, v. gmv. bezwaar, druk.

[† Prestant]

† Prestant, m. (muz.) hoofdpijp (van het orgel).

[† Prestatie]

† Prestatie, v. (...ën), kwijting, afdoening; aflegging (van eenen eed). *...TEREN, bw. gel. (ik presteerde, heb gepresteerd), kwijten, verleenen, (diensten) doen; afleggen (eenen eed); wat heeft hij gepresteerd (gedaan, verrigt)? *...TIGE, o. gmv. betoovering, toovermagt; hij is zijn - (zijnen ver klinkenden invloed) kwijt. *...TIDIGITATEUR, m. (-s), goochelaar. *...TIMONIE, v. (...ën), inkomen van een kerkelijk ambt. *...TISSIMO, bijw. (muz.) zeer snel. *...TO, bijw. (muz.) gezwind, snel.

[† Presumabel]

† Presumabel, bn. vermoedelijk. *...SUMEREN, bw. gel. (ik presumeerde, heb gepresumeerd), vermoeden, veronderstellen. *...SUM(P)TIE, v. (...ën), vermoeden; (regt.) verdenking; iem. op - vatten.

[Pret]

Pret, v. gmv. vreugde, vermaak; grappen; - hebben, maken. *-MAKER, m., *-MAAKSTER, v. (-s), vrolijke kwant, - zus.

[† Pretendent]

† Pretendent, m. (-en), die aanspraak maakt op, vorderaar; eischer; een - naar de kroon; (gesch.) de -, (Jakob II van Engeland). *...TENDEREN, bw. gel. (ik pretendeerde, heb gepretendeerd), vorderen, eischen, verlangen; beweren. *...TENTIE, v. (...ën), vordering, verlangen, voorgeven; (kooph.) schuldvordering; ik heb eene - op hem van...; (fig.) ingebeeldheid, waan; welk eene -! een man vol -, vol eigenwaan. *...TEREN, bw. gel. (ik preteerde, heb gepreteerd), medegeven, ruimer worden; deze schoenen zullen nog wel -; (fig.) geschikt zijn (tot); medegeven; het preteert niet. ZICH -, ww. zich laten gebruiken; daartoe zal ik mij nimmer -. *...TEXT, o. (-en), voorwendsel. -EREN, bw. gel. (ik protesteerde, heb gepretexteerd), voorgeven, voorwenden.

[† Pretor]

† Pretor, m. (-s), (rom. gesch.) landvoogd; opperhoofd, opziener.

[Prettig]

Prettig, bn. (-er, -st), boertig, grappig; vermakelijk; (fig.) aangenaam.

[Preutelen]

Preutelen, ow. gel. (ik preutelde, heb gepreuteld), borrelen; knorren, mompelen, prevelen. *...AAR, m., -STER, v. (-s), mompelaar, knorder, knorster. *...GELD, o. gmv. kleingeld. *...IG, bn. knorrig, kregel. *...ING, v. gmv. het preutelen. *...WERK, o. gmv. nietigheden, beuzelingen.

[Preutsch]

Preutsch, bn. en bijw. huichelachtig kuisch of eerbaar; gemaakt

[pagina 1059]
[p. 1059]

deftig (alleen van vrouwen); eene -e, eene gemaakt eerbare; fijne zus. *-HEID, v. gmv. gehuichelde kuischheid, fijnheid (van vrouwen).

[† Preuve]

† Preuve, v. (-s), bewijs.

[† Prevalent]

† Prevalent, bn. den voorrang hebbende, overwegend. *...VALEREN, ow. gel. (ik prevaleerde, heb geprevaleerd), het overwigt hebben, den voorrang behouden; zijn gevoelen prevaleerde (dreef boven). *...VARICATIE, v. (...ën), pligtschending; ontrouw (in een ambt).

[Prevelen]

Prevelen, bw. gel. (ik prevelde, heb gepreveld), mompelen, binnensmonds brommen; gebeden -, snel -, onaandachtig bidden. *...AAR, m. (-s). -STER, v. (-s). *...MIS, v. (-sen), (r.k.) stille mis.

[† Prevenant]

† Prevenant, bn. en bijw. (-er, -st), viendelijk, minzaam, voorkomend. *...VENIËREN, bw. gel. (ik preveniëerde, heb gepreveniëerd), voorkomen, beletten; berigten, onderrigten, verwittigen; waarschuwen. *...VENTIE, v. (...ën), beletsel, voorkoming; vooringenomenheid; vooroordeel. *...VENTIEF, bn. en bijw. voorkomend; voorloopig; iem. - gevangen zetten, op eene beschuldiging in hechtenis nemen (in afwachting van de regterlijke uitspraak); preventieve gevangenschap. *...VISIE, v. (...ën), vooruitzigt, verwachting (van mogelijke gebeurtenissen). *...VÔT, m. (-s), (schermk.) meester, hoofd.

[Priëel]

Priëel, o. (...elen), overschaduwd en afgesloten perkje (in eenen tuin).

[Priegel]

Priegel, m. (-s), knuppel, -stok. ↑ *-EN, bw. gel. (ik priegelde, heb gepriegeld), afrossen, kloppen. *-AAR, m., -STER, v. (-s), afrosser, afrosster. *-ING, v. gmv. het priegelen.

[Priel]

Priel, m. (-en), (zeew.) naauwe doortogt.

[Priem]

Priem, m. (-en), puntig ijzer of staal; (ook) dolk. *-EN, bw. gel. (ik priemde, heb gepriemd), doorboren, gaten maken (met eenen priem).

[Priester]

Priester, m. (-s), *-ES, v. (-sen), ieder die een geestelijk ambt bekleedt; tot - wijden; den - spelen; -es van Apollo te Delphi, (oude gesch.) Pythia. *-AMBT, o. gmv. *-GEWAAD, o. (...aden). *-KLEED, o. (-en, -eren). *-LIJK, bn. en bijw. als een -, van eenen priester. *-ORDE, v. (-n). *-SCHAAR, v. (...aren), stoet van priesters. *-SCHAP, o. waardigheid van priester. -, v. al de priesters. *-WIJDING, v. (-en).

[Prij]

Prij, v. (-en), aas, kreng; (fig.) boos wijf.

[Prijken]

Prijken, ow. gel. (ik prijkte, heb geprijkt), pralen, pronken.

[Prijs]

Prijs, m. (...zen), waarde, geldswaarde; koers; eenen - trekken (uit de loterij); buit, verovering; een schip - maken (veroveren); voor goeden - verklaren; iets - (ten beste) geven; roem, eer; loon, bekrooning; boekgeschenk (op eene school); den - behalen. *-BEDERVER, m., *-BEDERFSTER, v. (-s), die beneden de waarde verkoopt; kladder, kladster. *-BEHALER, m. (-s). *-BEHAALSTER, v. (-s). *-BEPALER, m. (-s). *-BEPAALSTER, v. (-s). *-BEPALING, v. (-en). *-COURANT, v. (-en), lijst van koop- of winkelwaren of van ververschingen met aanwijzing der prijzen. *-DICHT, o. (-en), gedicht waaraan een prijs is toegekend. *-JE, (B. -N), o. (-s), kleine prijs (in alle bet.); ik heb het voor een - (goedkoop). *-MEESTER, m. (oorl.) opziener van prijsgemaakte schepen. *-OPGAVE, v. (-n). *-REGTER, m. (-s), die de verdeeling van het prijsgeld bepaalt.

[pagina 1060]
[p. 1060]

*-SCHIP, o. (...epen), prijsgemaakt schip. *-SELIJK, (beter PRIJSELIJK), bn. loffelijk. *-STOF, v. (-fen), onderwerp ter mededinging waarvoor een prijs is uitgeloofd. *-UITDEELING, v. (-en), toekening -, overgave van prijzen aan hen die ze behaald hebben. *-VERHANDELING, v. (-en), opstel waaraan een prijs is toegekend. *-VRAAG, v. (...agen), onderwerp waarvoor bij mededinging een prijs is uitgeloofd. *-WAARDIG, bn. (-er, -st), geldswaarde hebbende.

[Prijzen]

Prijzen, bw. ong. (ik prees, heb geprezen), loven, roemen; God - (verheerlijken); iem. gelukkig - (noemen). *-SWAARD, -IG, bn. (-er, -st). *...ZEREN, bw. gel. (ik prijzeerde, heb geprijzeerd), waarderen, schatten. *...ZERING, v. (-en), schatting. *...ZEERDER, m., ...STER, v. (-s), schatter, waardeerder, ...ster. *...ZING, v. gmv. lof.

[Prik]

Prik, m. (-ken), steek (met een puntig voorwerp); zek. soort lamprei; zoo veel men met eene vork kan opprikken; een - of prikje, kool; noot of amandel nog in den bast; (fig.) hij weet of verstaat dit op een -, hij is er zeer in bedreven; hij gelijkt hem op een - (zeer, precies). *-JE, (B. -N), o. (-s), kleine prik (in alle bet.); de chirurgijn heeft hem een - gegeven, heeft de wond even opengestoken.

[Prikkel]

Prikkel, m. (-s), angel, punt; prikstok; vervoerbare weegtoestel (voor vaten tabak enz.); (fig.) aansporing; spoorslag. *-BAAR, bn. (-der, -st), ligt gevoelig voor; (fig.) ligtgeraakt, oploopend. -HEID, v. gmv. ligtgevoeligheid (der huid enz.); (fig.) ligtgeraaktheid. *-EN, bw. gel. (ik prikkelde, heb geprikkeld), steken, branden (van vochten, van peper enz.); steken (met een puntig voorwerp); (fig.) aanzetten, aansporen. *-END, bn. stekend, bijtend; -e saus; (fig.) aansporend; tergend. *-ING, v. gmv. het prikkelen (in alle bet.).

[Prikken]

Prikken, bw. gel. (ik prikte, heb geprikt), steken (met een puntig voorwerp). *...KING, v. gmv. het prikken, geprik.

[Prikslede]

Prikslede, v. (-n), kleine ijsslede. *...STOK, m. (-ken), stok met eene punt of ijzeren punt. *...TOL, m. (-len), werptol (in tegenst. van drijftol).

[Pril]

Pril, bn. (-ler, -st), vrolijk, vlug; vroeg, jeugdig, zeer jong.

[† Prima]

† Prima, v. de hoogste klas, de eerste soort; eerste wissel (welken men trekt in tegenstelling van secunda en tertia, die van hetzelfde bedrag en voor dezelfde zaak moet betaald worden als de eerste verloren ging); - donna, eerste -, voornaamste zangeres (in een opera), hoofdrol der vrouw; - vista, (muz.) op het eerste gezigt, van het blad af (spelen of zingen); (kooph.) op zigt (van eenen wissel); - volta, voor de eerste maal.

[Primaat]

Primaat, m. (...aten), voornaamste aartsbisschop. *-SCHAP, o. (-pen), opperste kerkvoogdij.

[† Primair]

† Primair, bn. voornaam, eerste; de -e (eerste of ondeelbare) getallen; de -e (oorspronkelijke of graniet) bergen; de -e (lagere) scholen.

[† Prime]

† Prime, v. (muz.) eerste grondtoon; (drukk.) schoondruk, (ook van platen); vroegste biduur. *...MEREN, ow. gel. (ik primeerde, heb geprimeerd), uitsteken, de eerste zijn.

[pagina 1061]
[p. 1061]

[Primgetallen]

Primgetallen, o. mv. getallen die door geen getal dan door de eenheid en door zich zelven meetbaar zijn.

[† Primidi]

† Primidi, m. (-s), (gesch.) de eerste dag eener decade (week van 10 dagen in de eerste fransche omwenteling).

[† Primitief]

† Primitief, bn. en bijw. oorspronkelijk, eerst, vroegst.

[† Primo]

† Primo, bijw. eerst, het eerste; pro -, ten eerste; - nobel, hoogadellijk, hoogedel. *-, m. de eerste dag der maand. *-GENITUS, m. eerstgeborene. *-GENITUUR, v. eerstgeboorte-regt.

[† Principaal]

† Principaal, m. (...alen), opperste, hoofdpersoon; patroon, meester, lastgever; de - van eenen makelaar, van eenen, notaris. *-, bn. voornaamst, hoofdzakelijkst. *...CIPE, o. (-s), grond, bron, beginsel; grondstelling. *...PIËEL, bn. en bijw. in -, als beginsel.

[Prins]

Prins, m. (-en), vorst, (regerend of den vorstentitel voerende); (fig.) voornaamste, uitstekendste; titel van tweeden voorzitter eener rederijkerskamer; (spr.) van den - geen kwaad weten, dood onschuldig zijn. *-DOM, o. (-men), regeringsgebied van eenen prins. *-ELIJK, bn. en bijw. als een -, van eenen prins; op mijn - woord; dat is echt - gehandeld. -HEID, v. gmv. *-ENHOF, o. (...ven), verblijfplaats -, woning van eenen prins.

[Prinses]

Prinses, v. (-sen), vrouw van eenen prins, vrouw die tot een prinsengeslacht behoort; (fig.) zij is gekleed als eene - (bij uitstek fijn gekleed).

[Prinsessenbier]

Prinsessenbier, o. gmv. soort wit bier. *...BLAAUW, o. en bn. berlijnsch blaauw. *...BOON, v. (-en), zek. peulvrucht. *...KOEKJE, (B. -N), o. (-s), zek. gebak.

[Prinsmetaal]

Prinsmetaal, o. gmv. metaalmengsel van koper en zink.

[Print]

Print, v. zie PRENT.

[Prioor]

Prioor, m. (...oren), *...ORES, v. (-sen), proost, proostin, kloostervoogd, -es. *...ORAAT, *-SCHAP, o. gmv. waardigheid -, woning van den prioor. *...ORA, v. mv. voorafgaande feiten.

[† Priori (à)]

† Priori (à), bijw. te voren, van voren aan; vooraf.

[† Prioriteit]

† Prioriteit, v. gmv. voorrang. *-SLEENING, v. (-en), leening die gesloten wordt door een bestuur, als het primitieve kapitaal blijkt onvoldoende te zijn. *-SREGT, o. (-en). *-SSCHULDEN, m. mv. die het eerst moeten behaald worden uit eene failliete massa.

[† Prise]

† Prise, o. (-n), snuifje; (oorl.) prijs. *...SEERTANG, v. (-en), werktuig waarmede men loodjes aan veraccijnsd vee hecht. *...SEREN, bw. gel. (ik priseerde, heb gepriseerd), schatten, taxeren. *...SEUR, m. (-s), schatter.

[† Prisma]

† Prisma, o. (...as), glazen kantzuil die de zeven oorspronkelijke kleuren weêrkaatst. *-TISCH, bn. kantig, tot het prisma behoorende.

[† Prison]

† Prison, v. gmv. gevangenis.

[Privaat]

Privaat, o. (...aten), geheim gemak. *-, bn. geheim, afzonderlijk. *-GEBRUIK, o. gmv. *-LES, v. (-sen), les aan huis. *-ONDERWIJS, o. gmv. ...ZER, m. (-s). *...VATIEF, bn. uitsluitend, eigen. *...VATUM, bijw. afzonderlijk. *...VÉ, o. geheim gemak; in -, voor zich zelven, voor zijn eigen; privé-slaaf, slaaf die nog afzonderlijk in dienst is. *...VEREN, bw. gel. (ik priveerde, heb gepriveerd), be-

[pagina 1062]
[p. 1062]

rooven, ontnemen. *...VILEGIE, o. (...ën), voorregt; vrijheidsbrief. *...VILEGIËREN, bw. gel. (ik privilegiëerde, heb geprivilegiëerd), bevoorregten; de geprivilegiëerden, de bevoorregten.

[† Prix]

† Prix, m. prijs; - fixe, vastgestelde prijs (waarop niet te dingen valt); à tout -, tot iederen prijs, wat het ook koste.

[† Pro]

† Pro, bijw. voor, voorwaarts; - aris et focis, voor haardsteden en altaren; - Deo, om Gods wil, om niet, gratis; - patria, voor het vaderland; (ook) naam van eene soort (hollandsch) papier. *-, o. het - en contra hooren, hooren wat voor en wat tegen (iets of iem.) te zeggen is.

[† Probaat]

† Probaat, bn. en bijw. (...ater, -st), echt, beproefd, deugdelijk. *...BABEL, bn. waarschijnlijk. *...BABILITEIT, v. waarschijnlijkheid. *...BATUM EST, het is beproefd, - onfeilbaar bevonden. *...BEERKUNST, v. gmv. toetskunst. *...BEERNAALD, v. (-en), toetsnaald. *...BEERSTEEN, m. (-en), toetssteen. *...BEREN, bw. gel. (ik probeerde, heb geprobeerd), beproeven, onderzoeken. *...BITEIT, v. gmv. eerlijkheid, goede trouw. *...BLEEM, o. (...emen), *...BLEMA, o. (-ta), vraagstuk; raadsel. *...BLEMATISCH, bn. twijfel-, raadselachtig.

[† Procederen]

† Procederen, ow. gel. (ik procedeerde, heb geprocedeerd), handelen, te werk gaan; een geding voeren; pleiten. *...CEDURE, v. (-s), regtsgeding, regtsvervolging, pleithandel. *...CENT, bijw. ten honderd. -, o. (-en), honderdste deel van eenig geheel. *...CERITEIT, v. gmv. slankheid, hooge wasdom.

[† Proces]

† Proces, o. (-sen), regtsgeding; (gen.) voortgang eener ziekte. *- -VERBAAL, o. (...sen-verbaal), ambtelijk verslag -, acte van feiten en handelingen; een - opmaken; - maken tegen iem., die zich aan eene overtreding van wetten heeft schuldig gemaakt en betrapt wordt. *-SIE, v. (...ën), (r.k.) plegtige omgang op hoogtijden. *-ZIEK, bn. pleitzuchtig, twistzoekend (in regten).

[† Proclamatie]

† Proclamatie, v. (...ën), afkondiging, bekendmaking; aflezing (der geboden bij den ondertrouw). *...CLAMEREN, bw. gel. (ik proclameerde, heb geproclameerd), afkondigen, bekend maken; uitroepen; iem. - als, tot. *...-CONSUL, o. (-s), plaatsvervangend consul of landvoogd. *...CREATIE, v. teling, voortbrenging. *...CREËREN, bw. gel. (ik procreëerde, heb geprocreëerd), telen, voortbrengen. *...CURATIE, v. (...ën), volmagt. *...CUREUR, m. (-s), zaakbezorger; praktizijn. *...DIGALITEIT, v. gmv. verkwisting. *...DIGIEUS, bn. verbazend, wonderbaar. *...DUCENT, m. (-en), voortbrenger (in tegenst. van consument, verbruiker). *...DUCEREN, bw. gel. (ik produceerde, heb geproduceerd), voortbrengen, telen; maken; overleveren; (regt.) stukken, getuigen -.

[† Product]

† Product, *...DUKT, o. (-en), voortbrengsel; vrucht; (rek.) uitkomst eener vermenigvuldiging. *-IE, v. (...ën), voortbrenging; (regt.) overlegging. *-IEF, bn. (...ver, -st), voortbrengend, voordeelig, vruchtbaar. *-IVITEIT, v. werkingsvermogen, voortbrengende -, scheppende kracht, vruchtbaarheid.

[Proef]

Proef, v. (...ven), onderzoek, waarneming, ondervinding; blijk, bewijs; natuurkundige -; (drukk.) eerste afdruk die nog gecorrigeerd moet worden of het reeds is; - (naar de gehalte) van goud of zilver;

[pagina 1063]
[p. 1063]

(fig.) bewijs; iemands vriendschap op de - stellen; het kan de - (het onderzoek) doorstaan. *-BLAD, o. (-en), (drukk.) gedrukt blad dat nagezien moet worden. *-BLAADJE, (B. -N), o. (-s), (nat.) gevoelig middel om te beproeven of eenig ligchaam electrische aantrekking vertoont. *-DAG, m. (-en), dag van onderzoek; -en, (zeew.) dagen gedurende welke een schip afgezonderd moet blijven liggen (wegens vermoedelijke besmettelijke ziekte), quarantaine. *-DRUK, m. gmv. (drukk.). *-GAREN, o. (-s), (wev.). *-GEWIGT, o. (-en), gewigt dat bij den ijk dient. *-GOUD, o. gmv. essaai-goud. *-HOUDEND, bn. echt, van goed gehalte; (ook fig.). *-JAAR, o. (...aren), jaar van beproeving -, van onderzoek. *-JE, (B. -N), o. (-s), kleine proef; klein (achtste) wijnfleschje; (fig.) wij zullen er een - van nemen (het eens onderzoeken). *-KRAAN, v. (...anen), peilkraan. *-KUNST, v. gmv. kunst van den essayeur. *-LEPEL, m. (-s), lepel (voor gesmolten metalen enz.). *-LEZER, m. (-s), -ES, v. (-sen), die proeven opleest, - corrigeert. *-LEZING, v. (-en), correctie der drukproeven. *-MUNT, v. (-en), model der geslagen munt. *-NEMING, v. (-en), waarneming, onderzoek, (ook fig.). *-ONDERVINDELIJK, bn. en bijw. door proeven of waarnemingen onderzocht; de -e wijsbegeerte; dit is - bewezen. *-PLAAT, v. (...aten), eerste muntplaat; koperplaat van den eersten afdruk. *-PREDIKATIE, v. (...ën), eerste preêk. *-SCHIJFJE, (B. -N), o. (-s), zek. toestel tot het overbrengen van electriciteit. *-SCHOT, o. (-en), eerst schot. *-SCHRIFT, o. (-en), schoonschrift als blijk van bekwaamheid; opstel -, verhandeling als proeve. *-SLOT, o. (-en), kunstig slot, slot met geheim werk (oudt. als blijk van kunstig smidswerk bij het gild). *-SMELTKROES, m. (...zen), (voor metalen). *-SPEL, o. gmv. voorspel. *-STEEN, m. (-en), toetssteen voor goud en zilver. *-STUK, o. (-ken), meesterstuk bij de gilden; - eener munt (ten bewijze van het gehalte). *-TEGEL, m. (-s), (steenb.). *-TIJD, m. tijd van onderzoek. *-TIN, o. gmv. gewoon tin. *-WIJN, m. gmv. wijn die tot proef dient. *-ZILVER, o. gmv. essaai-zilver.

[Proesten]

Proesten, ow. gel. (ik proestte, heb geproest), snuiven (van paarden); hard niezen; (fig.) wij proestten van het lagchen..

[Proeve]

Proeve, v. (-n), zie PROEF; eene - van bewerking. *-N, bw. gel. (ik proefde, heb geproefd), smaken, den smaak onderzoeken, - nemen van (wijn enz.); goud, zilver -, het gehalte onderzoeken; (fig.) ondervinden; nu proeft hij wat het is. *-R, m., PROEFSTER, v. (-s), die proeft, onderzoekt; essayeur. *...VING, v. het proeven.

[† Profaan]

† Profaan, bn. en bijw. (...aner, -st), oningewijd, ongewijd, onheilig, heiligschennend; niet-bijbelsch; de profane schrijvers. *...FANATIE, v. (...ën), heiligschennis, ontheiliging. *...FANEREN, bw. gel. (ik profaneerde, heb geprofaneerd), ontheiligen, ontwijden.

[Profeet]

Profeet, m. (...eten), waarzegger, voorspeller van de toekomst; ongeluks-; niemand is - in zijn land. *...FESSEREN, ow. gel. (ik professseerde, heb geprofesseerd), belijden, leeren. *...FESSIE, v. (...ën), beroep, handwerk; belijdenis. *...FESSOR, m. (-en), hoogleeraar; (in het buitenland, ieder die eenige wetenschap of kunst als beroep uit-

[pagina 1064]
[p. 1064]

oefent). AAL, bn. tot het hoogleeraarsambt behoorende; (fig.) geleerd; deftig; pedantisch; op professoralen toon. *-AAT, o. gmv. hoogleeraarsambt.

[Profetenkoek]

Profetenkoek, m. gmv. soort gebak.

[Profeteren]

Profeteren, bw. en ow. gel. (ik profeteerde, heb geprofeteerd), voorspellen, waarzeggen. *...TES, v. (-sen), vrouw die profeteert. *...TIE, v. (...ën), voorspelling. *...TISCH, bn. en bijw. als een -, van eenen profeet; op -en toon.

[† Proficiat!]

† Proficiat! tw. wel bekome het u! (bij het niezen).

[Profijt]

Profijt, o. (-en), voordeel, winst. *-ELIJK, bn. en bijw. (-er, -st), voordeelig, winstgevend. *-ERTJE, (B. -N), o. (-s), standaardje om een endje kaars er op te laten uitbranden.

[† Profil, Profiel]

† Profil, Profiel, o. (-en), beeld -, aangezigt aan eene zijde geteekend, half-aangezigt; (bouwk.) zijdebeeld, doorsnede, omtrekken van een gebouw (zoo als het zich doorgesneden zou voordoen); in -, half, in doorsnede. *-EREN, bw. gel. (ik profileerde, heb geprofileerd), van ter zijde -, in doorsnede schetsen of teekenen.

[† Profiteren]

† Profiteren, bw. gel. (ik profiteerde, heb geprofiteerd), voordeel trekken van, winst doen met (iets); vorderingen maken, goed leeren. *...FLUEREN, ow. gel. (ik proflueerde, heb geproflueerd), ontspruiten; ontspringen; voortvloeijen (uit).

[† Profundis (De)]

† Profundis (De), uit den treuren, (bij lijkgezangen). *...FUSIE, v. gmv. overvloed; overdaad.

[† Prognostiek]

† Prognostiek, v. gmv. kunst der voorbeduidsels. *...ICON, o. teeken der toekomst, voorteeken, voorbode, voorspelling, kenteeken; soort weêrglas.

[† Programma]

† Programma, o. (-as, -ata), berigt, inhouds-opgave, aankondiging van hetgeen in het openbaar zal worden vertoond; (fig.) openbaring -, blootlegging van beginselen (van optredende ministers enz.). *...GRESSEN, v. mv. vorderingen, vooruitgang. *...GRESSIE, v. (-s, ...ën), voortgang; (rek. en wisk.) reeks; eene arithmetische, wiskunstige -. *...GRESSIEF, bn. en bijw. trapsgewijs, toenemend. *...GRESSIST, m. (-en), voorstander -, aanhanger van den vooruitgang. -ISCH, bn. de -e partij, de partij van den vooruitgang.

[† Prohiberen]

† Prohiberen, bw. gel. (ik prohibeerde, heb geprohibeerd), verbieden (den invoer van goederen); (fig.) beletten. *...HIBITIE, v. (...ën), verbod van invoer, wering. *...HIBITIEF, bn. werend; - stelsel, verbodsstelsel. *...JECT, o. (-en), ontwerp; (ook fig.). -ENMAKER, m. (-s), plannenmaker. *...JECTEREN, bw. en ow. gel. (ik projecteerde, heb geprojecteerd), ontwerpen; voornemens zijn; schieten (stralen, licht). *...JECTIE, v. (...ën), schets, kaartenteekening; uitstraling; worp, het werpen. *...JECTIEL, o. (-en), werptuig, (als kogels enz.); (ook) alles waarmede men werpt.

[Prol]

Prol, v. (B.m.) gmv. appelsoep. *-LIG, bn. (-er, -st), dik, gestremd (als appelbrij).

[† Proletariaat]

† Proletariaat, o. gmv. staat -, stand van daglooner, - van ieder die van zijnen handenarbeid moet leven; werkende stand. *...LETARIËN, ...IËRS, m. mv. die tot het proletariaat behooren. *...LIFIEK, bn.

[pagina 1065]
[p. 1065]

vruchtdragend. *...LOOG, v. (...ogen), voorafspraak, inleidingsrede, -vers; (toon.) voorspel.

[† Prolongeren]

† Prolongeren, bw. gel. (ik prolongeerde, heb geprolongeerd), verlengen; (wiss.) den vervaltermijn verlengen. *...GANT, m. (-en), geldschieter op effecten. *...GATIE, v. (...ën), (hand.) termijnverlenging, uitstel; effecten in - geven, ze in handen eens geldschieters laten (om ze later in te lossen).

[† Promenade]

† Promenade, v. (-s), wandeling; wandelweg; (mil.) eene militaire -, een oefeningsmarsch. *...MENEREN, ow. gel. (ik promeneerde, heb gepromeneerd), wandelen; (fig.) om den tuin leiden. *...MESSE, v. (-n), belofte; soort schuldbekentenis. *...MOTIE, v. (...ën), bevordering (in alle bet.); benoeming tot. *...MOVEREN, bw. en ow. gel. (ik promoveerde, heb of ben gepromoveerd), bevorderen, bevorderd zijn of worden (inz. tot akademische graden); wanneer zult gij -? (advokaat, doctor worden?).

[† Prompt]

† Prompt, bn. en bijw. (-er, -st), vaardig, snel; stipt, naauwkeurig. *-ITUDE, v. gmv. vaardigheid, snelheid. *-HEID, v. gmv.

[† Promulgatie]

† Promulgatie, v. (...ën), afkondiging (eener wet). *...GEREN, bw. gel. (ik promulgeerde, heb gepromulgeerd), afkondigen, uitvaardigen (wetten, besluiten).

[† Proneren]

† Proneren, bw. gel. (ik proneerde, heb geproneerd), opvijzelen, uitbazuinen. *...NEUR, m. (-s), zwetser, overdreven aanprijzer.

[Pronikgetal]

Pronikgetal, o. (rek.) de som van een kwadraatgetal en zijnen wortel.

[Pronk]

Pronk, m. gmv. sieraad, opschik; roem, glorie; dit is mijn -; hij is de - der stad. *-, strafoefening; te - staan, stellen; (fig.) zich openlijk te - stellen, zich door min of meer berispelijke daden aan de beoordeeling der menigte bloot geven. *-AARD, *-ER, m. (-s), saletjonker, ijdel jonkman. *-BED, o. (-den), praalbed. *-BEELD, o. (-en), standbeeld; (ook) iedere beeldtenis ter eere van iemand vervaardigd. *-BEHANGSEL, o. (-s), (tot staatsie). *-DEGEN, m. (-s), eeredegen, rijk bezette degen. *-DEKEN, v. (-s), staatsiedeken over een bed, sprei. *-EN, ow. gel. (ik pronkte, heb gepronkt), pralen, staatsie maken; met, op iets -; met iem. -; hij pronkt te veel met zijn kind. *-ERIJ, v. (-en), pralerij. *-GEWAAD, o. (...aden), staatsiekleederen. *-GRAF, o. (...ven), praalgraf. *-JE, (B. -N), o. (-s), (fig.) hij is het - (sieraad) van zijn geslacht. *-JUWEEL, o. (...elen), voortreffelijk edelgesteente; (fig.) iem. die door deugd of uitstekende gaven uitmunt. *-KAMER, v. (-s), staatsiezaal, waar de fraaiste meubels staan. *-KLEED, o. (-eren). *-NAAM, m. (...amen), eerenaam, -titel. *-NAALD, v. (-en), eere-, grafnaald, obelisk. *-PAARD, o. (-en), strijdros. *-SIERAAD, o. (...aden). *-STER, v. (-s), behaagzieke vrouw. *-STUK, o. (-ken), (ook fig.). *-WERK, o. (-en), prachtwerk. *-ZETEL, m. (-s). *-ZIEKTE, *-ZUCHT, v. gmv.

[† Pronomen]

† Pronomen, o. (...mina), (taalk.) voornaamwoord. *...NONCEREN, bw. gel. (ik prononceerde, heb geprononceerd), uitspreken; beslissen; sterk doen uitkomen; een geprononceerde tongval, die de woorden scherp doet klinken; geprononceerde trekken, die duidelijk een karak-

[pagina 1066]
[p. 1066]

ter, of de natie waartoe men behoort doen uitkomen. *...NONCIATIE, *...NUNCIATIE, v. gmv. uitspraak eener taal.

[Pronselen]

Pronselen, bw. en ow. gel. (ik pronselde, heb gepronseld), knoeijen, ruilen, kwanselen. *...AAR, m., -STER, v. (-s), die pronselt. *...WERK, o. gmv. knoei-, broddelwerk.

[Pront]

Pront, bn. en bijw. (-er, -st), stipt, naauwkeurig, net.

[Pronunciamento]

Pronunciamento, o. (-os), (in Spanje, Zuid-Amerika enz.) acte van verzet, protest (van eene vergadering).

[Prooi]

Prooi, v. gmv. roof, buit, alles wat met geweld of list verkregen is; de wolf wierp zich op zijne -; (fig.) ter - zijn aan wroeging.

[Proost]

Proost, m. (-en), *-IN, v. (-nen), kloostervoogd, -es. *-DIJ, v. (-en). *-SCHAP, v. woning -, ambt van proost of proostin.

[Prop]

Prop, v. (-pen), stop om iets den doorgang te beletten (op een vat, een kanon, in den bodem van een vaartuig enz.); iem. eene - in den mond steken, (om hem het spreken te beletten); (fig.) het zit me als een - in den keel, (door een ziekelijke aandoening) of door een overkropt gevoel.

[† Propaedeutiek]

† Propaedeutiek, v. voorbereidende kundigheden (tot eene wetenschap), voorbereidend onderwijs. *...PAEDEUTISCH, bn. voorbereidend; een - examen, examen dat de hoogere examina voorafgaat. *...PAGANDA, v. gmv. raad -, vereeniging tot uitbreiding van het geloof; (ook) van alle andere meeningen of stelsels; eene - organiseren, zood. vereeniging tot stand brengen. *...PAGATIE, v. gmv. voortplanting, uitbreiding. *...PAGEREN, bw. gel. (ik propageerde, heb gepropageerd), voortplanten, uitbreiden. *...PENSITEIT, v. neiging, zucht (tot).

[Propdarm]

Propdarm, m. en v. (-en), veelvraat.

[† Propeller-schroef]

† Propeller-schroef, v. archimedische schroef (tot het voortstuwen van vaartuigen).

[† Proper]

† Proper, bn. (-der, B. -er, -st), zindelijk, rein, net. *-HEID, v. gmv. zindelijkheid, netheid.

[Propheet]

Propheet, m. (-en), zie PROFEET.

[Propionzuur]

Propionzuur, o. (scheik.) boterazijnznur.

[† Proponent]

† Proponent, m. (-en), voorsteller; kandidaat tot eene predikantsplaats (bij de protestanten). *...NEREN, bw. gel. (ik proponeerde, heb geproponeerd), voorstellen.

[↑ Propoost]

↑ Propoost, o. (-en), rede, gesprokene woorden.

[Proportie]

Proportie, v. (...ën), evenredigheid; afmeting; dit is buiten alle -. *-PASSER, m. (-s), werktuig tot het overbrengen van opstanden in eene bekende verhouding (hetzij vergroot of verkleind). *...TIONEEL, bn. in evenredigheid (met), in verhouding (tot); evenmatig. *...TIONEREN, bw. gel. (ik proportioneerde, heb geproportioneerd), evenredig maken, in verhouding brengen (tot); (ook fig.) zijne krachten waren niet aan zijnen wil geproportioneerd.

[† Propos (à)]

† Propos (à), tw. zeg eens! ik denk er juist om! (ook) van pas.

[† Propositie]

† Propositie, v. (...ën), voorstel, voorslag, aanbod; (redek.) hoofdstelling.

[† Propriëteit]

† Propriëteit, v. (-en), eigendom, eigendommelijkheid, eigenschap.

[pagina 1067]
[p. 1067]

[† Proprio (Motu)]

† Proprio (Motu), uit eigene beweging, uit vrijen wil.Ga naar voetnoot1).

[† Propulsie]

† Propulsie, v. het voortdrijven, voortstooten.

[† Propyleën]

† Propyleën, v. mv. voorzaal, zuilengang (in het oude Athene). *...RECTOR, m. (-es), plaatsvervangend rector. *...ROGATIE, v. (...ën). *...ROGEREN, bw. gel. (ik prorogeerde, heb geprorogeerd), verdagen, verlengen, uitstellen; de bijeenkomst eener vergadering tot een lateren termijn opschorten; het parlement -.

[† Proscriptie]

† Proscriptie, v. (...ën), vogelvrijverklaring, verbanning. *...SECUTIE, v. (...ën), vervolging. *...SELIET, m. (-en), nieuwbekeerde (inz. in het geloof). -ENMAKEN, o. gmv. het bekeeren, het werven van bekeerlingen (inz. in het geloof). -ENMAKER, m. (-s). -ENMAKERIJ, v. (-en). *...SIT! tw. wel bekome het u! *...SODIE, v. (...ën), regels voor den klemtoon, - de uitspraak enz.; toonmeting.

[† Prosopographie]

† Prosopographie, v. karakterschildering, persoonsbeschrijving.

[† Prosopologie]

† Prosopologie, v. gelaatkunde.

[† Prospect]

† Prospect, o. (-en), aan-, uitzigt; (teek.) planteekening, opstand. *-US, m. (-sen), voorloopig plan, berigt enz. van een uit te geven boekwerk, eener te vestigen inrigting enz. *...PEREREN, ow. gel. (ik prospereerde, heb geprospereerd), vooruitkomen, slagen (in), geluk hebben in eene onderneming; bloeijen. *...PERITEIT, v. gmv. voorspoed, bloei. *...TERNEREN (ZICH), ww. gel. (ik prosterneerde mij, heb mij geprosterneerd), zich plat op de aarde werpen. *...TERNATIE, *...TRATIE, v. (...ën), ter-aarde-werping, knieling. *...TITUEREN (ZICH), ww. gel. (ik prostitueerde mij, heb mij geprostitueerd), zich der schande of der ontucht overgeven (van vrouwen); eene geprostitueerde, eene hoer; (fig.) zijnen naam, zich zelven -, zich onteeren. *...TITUTIE, v. gmv. onteering, ontucht; zedeloosheid in den hoogsten graad; veilheid van vrouwen.

[† Protecteur]

† Protecteur, m., *...TRICE, v. (-s), beschermer, beschermster. *...TIE, v. (...ën), bescherming. *...TOR, m. (-en), beschermer, beschermheer; (gesch.) rijksvoogd (als Cromwell van Engeland en Napoleon I van het Rijnverbond). *...TORAAT, o. gmv. beschermheerschap.

[† Protégé]

† Protégé, m. (-s), *-E, v. (-s), beschermeling. *...TEGEREN, bw. gel. (ik protegeerde, heb geprotegeerd), beschermen, begunstigen.

[† Proteïne]

† Proteïne, v. (scheik.) zek. stof; - (eiwitachtige) ligchamen.

[† Proterosaurus]

† Proterosaurus, m. zek. voorwereldlijk kruipend dier.

[Protest]

Protest, o. (-en), tegenspraak, verzet (mondeling of bij geschrift); (kooph.) geregtelijk bewijsstuk van weigering; - van non-acceptatie, - van non-betaling (eens wissels); iem. een - beteekenen (door eenen deurwaarder); (fig.) hij is met - weggezonden, men heeft hem rondweg zijn afscheid gegeven. *-ANT, m. (-en), hervormde; die van de roomsche godsdienst is afgevallen, evangelist (hugenoot, kalvinist in Frankrijk, lutheraan, remonstrant enz.). *-ANTISMUS, o. gmv. geloofsleer der protestanten. *-ANSCH, bn. en bijw. als -, van een protestant. -GEZINDE, m. en v. (-n), hervormde. *-ATIE, v. (...ën), betuiging; -

[pagina 1068]
[p. 1068]

van vriendschap; openlijke verklaring, vrijwaring, voorbehoud van regten; zie verder PROTEST. *-EREN, ow. gel. (ik protesteerde, heb geprotesteerd), betuigen, verzekeren; verzet aanteekenen, opkomen (tegen); (regt.) protest opmaken; eenen wissel laten -; een geprotesteerde wissel.

[† Proteus]

† Proteus, m. (-sen), (fab.) zek. hemelgeest; zek. kruipend dier; (fig.) zeer onbestendig -, veranderlijk mensch. *...TOCOL, o. (-len), schriftelijk berigt (van iets dat verhandeld is); akte, voorschrift; akte van besluit op een staatkundig congres gevallen enz.; ten - brengen, een - opmaken van. *...TOKOLLIG, bn. (fig.) weêrbarstig, koppig, ongehoorzaam. *...TOGRAPHIE, v. (...ën), eerste teekening, planteekening. *...TOTYPE, v. (-n), eerst -, oorspronkelijk model.

[† Prouveren]

† Prouveren, bw. gel. (ik prouveerde, heb geprouveerd), bewijzen; pleiten; dit prouveert zijne (of voor zijne) onschuld.

[↑ Prove]

↑ Prove, v. (-n), kerkelijk vast inkomen.

[† Provençaal]

† Provençaal, m. (...alen), bewoner van het oude Provence; (ook) minnezanger. *-SCH, o. gmv. (oudt.) taal van het zuiden van Frankrijk. *-, bn. naar -, uit -, van Provence.

[Provence-olie]

Provence-olie, v. olijfolie.

[Provenier]

Provenier, m. (-s), die een kerkelijk inkomen geniet; die zich voor zekere som het verblijf en de verzorging in een gesticht heeft gekocht. *-SHUIS, o. (...zen), gesticht van proveniers.

[† Provenu]

† Provenu, o. (-s), opbrengst, bedrag. *...VERBE, o. (-s), spreekwoord; klein tooneelstuk dat een spreekwoord ten titel of inhoud heeft. *...VERBIAAL, bn. spreekwoordelijk.

[Proviand]

Proviand, o. gmv. voorraad van levensmiddelen, teerkost. *-EREN, bw. gel. (ik proviandeerde, heb geproviandeerd), van levensmiddelen -, van mondvoorraad voorzien. *-ERING, v. gmv. het provianderen. *-HUIS, o. (...zen), voorraadmagazijn. *-MEESTER, m. (-s), opzigter der levensmiddelen; (mil.) opzigter der vivres. *-WAGEN, m. (-s).

[† Provinciaal]

† Provinciaal, bn. gewestelijk; - blad, verzameling van verordeningen, besluiten enz. *-, m. (...alen), opzigter van een klooster; bestuurder eener onder-afdeeling der jezuïten. *-SCHAP, o. gmv. ambt eens provinciaals. *...ALISMUS, o. (...en), woord -, uitdrukking eener enkele provincie eigen; (ook) geest -, zin voor eene enkele provincie (ten nadeele van het algemeen belang).

[† Provincie]

† Provincie, v. (...ën), gewest, landschap; de zeven provinciën, de Vereenigde Nederlanden gedurende de republiek. *-ROOS, v. stamsoort van vele uitmuntende verscheidenheden der roos. *-HOUT, o. gmv. soort rood verfhout.

[† Provisie]

† Provisie, v. (...ën), voorraad (mondbehoeften); loon (van makelaars, commissionairs enz.); bij -, voorshands, voorloopig. *-KAMER, v. (-s), *-KAST, v. (-en), *-KELDER, m. (-s), plaats tot berging van mondvoorraad dienende. *...SIONEEL, bn. en bijw. voorloopig, bij voorraad. *...SOR, m. (-s), opziener; waarnemer; (apoth.) eerste bediende. *...SORAAT, o. gmv. ambt van provisor.

[† Provocatie]

† Provocatie, v. (...ën), terging; uitdaging; (regt.) hooger beroep. *...CEREN, bw. gel. (ik provoceerde, heb geprovoceerd), tergen; uitdagen; in het leven roepen, aanleiding geven tot.

[pagina 1069]
[p. 1069]

[Provoost]

Provoost, m. (-en), (mil., zeew.) regtsbeamte; -geweldige, zek. ambtenaar (bij krijgsraden). *-, v. soldaten-gevangenis. *-LANTAREN, v. (-s), (zeew.) dievenlantaarn.

[† Proximiteit]

† Proximiteit, v. gmv. nabijheid.

[Proza]

Proza, o. en v. gmv. ongebonden stijl, onrijm; (fig.) ondichterlijke stijl; ik zeg u in plat - dat... *-ÏSCH, bn. en bijw. in onrijm; (fig.) ondichterlijk. *-ÏST, m. (-en), prozaschrijver.

[† Prude]

† Prude, bn. preutsch, schijnzedig. *-, v. (-n), preutsche. *-RIE, v. (...ën), preutschheid.

[† Prudentie]

† Prudentie, v. gmv. voorzigtigheid; (fig.) goeddunken, wijsheid, goed oordeel; dit is aan de - van den regter overgelaten.

[Pruik, Paruik]

Pruik, Paruik, v. (-en), kunstmatig hoofdhaar. *-EBOL, m. (-len), houten hoofd (om er paruiken op te maken); (fig.) die veel doch verwilderd hoofdhaar heeft. *-EDOOS, v. (...ozen). *-EN, ow. gel. (ik pruikte, heb gepruikt), eene paruik dragen. *-JE, (B. -N), o. (-s), kleine paruik. *-EMAKER, m. (-s), kapper. *-ENTIJD, m. (fig.) de tijd van Lodewijk XV. *-WINKEL, m. (-s).

[Pruilen]

Pruilen, ow. gel. (ik pruilde, heb gepruild), zwijgende boos zijn, moppen, in zich zelven gekeerd blijven (wegens eene vermeende verongelijking). *...ER, m. (-s). *...STER, v. (-s). *...HOEK, m. (-en). *...ING, v. (-en), het pruilen. *...MOND, m. en v. (-en), die pruilt.

[Pruim]

Pruim, v. (-en), zek. fijne vrucht; een weinigje tabak om te kaauwen; (fig.) som geld; hij gaf hem een goede -; hij heeft -en, veel geld. *-EKERN, v. (-en), pit van eene pruim. *-ELLEN, of PRUMELLEN, v. mv. gekonfijte pruimpjes.

[Pruimen]

Pruimen, bw. en ow. gel. (ik pruimde, heb gepruimd), tabak kaauwen; (fig.) veel en gulzig eten. *-BOOM, m. (-en). -GAARD, m. (-en). *-DRANK, m. (-en). *-CONFITUUR, v. (...uren), ingelegde pruimen. *-TUIN, m. (-en).

[Pruimer]

Pruimer, m. (-s), tabakskaauwer. *-, m., *...STER, v. (-s), sterke eter, - eetster.

[Pruimesap]

Pruimesap, o. (-pen), aftreksel van pruimen. *...STEEN, m. (-en). *...PIT, m. (-ten). *...MOND, m. (-en).

[Pruimpje]

Pruimpje, (B. -N), o. (-s), kleine pruim (in alle bet.).

[Pruimtabak]

Pruimtabak, m. tabak geschikt om gekaauwd te worden.

[Pruisen]

Pruisen, ow. gel. (ik pruiste, heb gepruist), zie BRUISEN.

[Pruissisch]

Pruissisch, bn. - blaauw, berlijnsch blaauw (zek. kleurstof); - zuur, blaauwzuur.

[Prul]

Prul, v. (-len), vod; onding, nietigheid; (fig.) nietig mensch. *-ACHTIG, bn. en bijw. (-er, -st), nietig. *-DICHTER, m. (-s), rijmelaar.

[Prullenkooper]

Prullenkooper, m. (-s). *...KOOPSTER, v. (-s). *...KRAAM, v. (...amen). *...MAKER, m. (-s). *...MAAKSTER, v. (-s). *...MAND, v. (-en). *...VAÂR, m. (-s). *...MOÊR, v. (-en).

[Prullerij]

Prullerij, v. (-en), vodden, nietigheden. *...LIG, bn. en bijw. nietig, voddig. *...SCHRIFT, o. (-en). *...SCHRIJVER, m. (-s). *...SCHRIJFSTER, v. (-s).

[Prunelzout]

Prunelzout, o. (scheik.) mengsel van gesmolten salpeter en zwavel.

[Prut]

Prut, v. gmv. dikke karnemelk. *-, bn. en bijw. verdikt; al

[pagina 1070]
[p. 1070]

de melk is - (bedorven); (fig.) zuiver; zij is niet -, deugt niet veel. *-KOOPER, *-VERKOOPER, m. (-s). ...STER, v. (-s). *-TELEN, ow. gel. (ik pruttelde, heb geprutteld), zachtkens koken, borrelen (op het vuur); de rijst staat te -; (fig.) morren, knorren.

[Psalm]

Psalm, m. (-en), lofzang, tempelzang; het boek der -en. *-BOEK, o. (-en). *-DICHTER, m. (-s). *-IST, m. (-en). *-GEZANG, o. (-en). *-ODIËREN, ow. gel. (ik psalmodiëerde, heb gepsalmodiëerd), psalmen zingen; (fig.) zangerig lezen, opdreunen. *-ZINGEN, o. gmv. *-ZINGER, m. (-s).

[Psalter]

Psalter, o. (-s), soort snarenspeeltuig.

[† Psarolithen]

† Psarolithen, m. mv. stersteenen, tot agaat verkiezelde varenstammen.

[† Pseudo]

† Pseudo, bn. valsch; zoogenaamd. *-NIEM, m. (-en), die een valschen naam draagt en daaronder schrijft; valsche naam. -ITEIT, v. gmv. *-RIZON, m. valsche horizon (zek. werktuig tot gezigtsbedrog). *-SCOOP, v. zek. werktuig dat alles wat men er door beschouwt verkeerd voorstelt.

[† Psyche]

† Psyche, v. ziel. *...CHÉ, v. groote spiegel waarin men zich ten voeten uit kan zien. *...CHISCH, bn. de ziel betreffende. *...CHOLOGIE, v. gmv. zielkunde, zieleleer. *...CHOLOGISCH, bn. zielkundig. *...CHOMANT, m. (-en), geestenbezweerder.

[† Psychrometer]

† Psychrometer, m. (-s), werktuig om de betrekkelijke hoeveelheid damp in de lucht te bepalen.

[† Ptolemeïsch gestarnte]

† Ptolemeïsch gestarnte, o. de 48 oude sterrebeelden die aan de oude Grieken bekend waren en door Claudius Ptolomeus beschreven zijn.

[† Pu]

† Pu, v. chinesche lengtemaat (= een halve duitsche mijl).

[† Puberteit]

† Puberteit, v. gmv. manbaarheid; huwbaarheid. *...BLICATIE, v. (...ën), kennisgeving, openbare aankondiging (van wege de overheid). *...BLICEREN, bw. gel. (ik publiceerde, heb gepubliceerd), bekend maken, afkondigen; in het licht geven. *...BLICIST, m. (-en), (ondt.) leeraar in het staatsregt; (thans) openbaar schrijver, dagblad-, brochurenschrijver. *...BLICITEIT, v. gmv. openbaarheid; bekendheid; - aan iets geven, iets ruchtbaar maken. *...BLIEK, bn. (-er, -st), openbaar, bekend, ruchtbaar; de -e opinie, openbare meening. -, o. gmv. vergadering, verzameling, wereld, menschen; toeschouwers, toehoorders.

[† Pud]

† Pud, o. (-s), russisch gewigt (= 40 amst. illustratie of 19.76 ned. illustratie).

[† Pudding]

† Pudding, m. (-s), engelsch tafelgebak, pastei.

[† Puddlen]

† Puddlen, o. het veranderen van het ruwe ijzer in smeedijzer.

[† Pudiek]

† Pudiek, bn. en bijw. kuisch, eerbaar.

[† Pueriel]

† Pueriel, bn. en bijw. kinderachtig. *-ITEIT, v. (-en), kinderachtigheid.

[Puf]

Puf, v. gmv. (oudt.) lust; geen - op iets hebben, er geen zin in hebben, niet veel van verwachten; (fig.) bluf. *-FEN, ow. gel. (ik pufte, heb gepuft), (oudt.) blazen; (fig.) snoeven.

[† Pugilaat]

† Pugilaat, o. (...aten), vuistgevecht. *...LOMETER, m. (-s), vuistkrachtmeter (werktuig).

[pagina 1071]
[p. 1071]

[Pui, Puije]

Pui, Puije, v. (-n), ondergevel, benedendeel van den gevel; voor -, achter -; de - (het balkon) van het raadhuis.

[Puik]

Puik, bn. (-er, -st), best, opperbest, keurig; -e (opperbeste) of -puiksche haring. *-, o. gmv. het beste, de bloem; het - of -je der jongelingen. *-JUWEEL, o. (...elen), juweel van het eerste water, (ook fig.). *-SCHILDER, m. (-s). *-STUK, o. (-ken), meesterstuk.

[Puilader]

Puilader, v. (-s, -en), (ontl.) krampader. *...EN, ow. gel. (ik puilde, heb gepuild), uitsteken. *...OOG, o. (-en), vooruitstekend oog. -, m. en v. die zulke oogen heeft. -IG, bn. met vooruitstekende oogen.

[Puimsteen]

Puimsteen, m. (-en), zek. wrijfsteen.

[Puin]

Puin, o. gmv. afval (van metselwerk, muren enz.); in - vallen, (ook fig.). *-BAK, m. (-ken). *-GRAS, o. gmv. zek. kruid. *-HOOP, m. (-en), stapel puin (oude steenen, balken enz.); tot eenen - schieten.

[Puisjesvangen]

Puisjesvangen, o. het doen van fopschellen, (straatschenderij).

[† Puissant]

† Puissant, bn. (-er, -st), magtig; hij is - (zeer) rijk.

[Puist]

Puist, v. (-en), gezwel, ettterzweer, blaar; (fig.) afkeer; ik heb er een - aan (afkeer van). *-ACHTIG, bn. met puisten. *-ENBIJTER, m. (-s), soort kever. *-IG, bn. -HEID, v. puistjes. *-JE, (B. -N), o. (-s), kleine puist; (fig.) een - vangen, een blaauwtje loopen. *-VORMIG, bn. (heelk.).

[Puit]

Puit, m. (-en), zek. kabeljaauwachtige visch; kikker; veenboer in Zeeland. *-AAL, m. (...alen), soort visch.

[Pujen]

Pujen, zeeuwsche benaming voor de groene en bruine kikvorschen.

[Pul]

Pul, v. (-len), kan, kruik. *-LEBROÊR, m. (-s), drinker, zuiper. *-LEN, ow. gel. (ik pulde, heb gepuld), drinken, zuipen.

[† Pulsatie]

† Pulsatie, v. (...ën), het kloppen van den pols, van het hart; polsslag. *...SIMETER, m. (-s), polsmeter (werktuig).

[Pulver]

Pulver, o. (-s), buskruid; poeder, stof. *-ISEREN, bw. gel. (ik pulveriseerde, heb gepulveriseerd), tot poeder vermalen, stampen; in stof doen verkeeren. *-STOK, m. (-ken), (oudt.) snaphaan.

[† Punch]

† Punch, v. gmv. zek. drank (meest rum, suiker, citroen en water); - maken (toebereiden). *-, hansworst (in Engeland); naam van een bekend humoristisch engelsch tijdschrift. *-BOWL, (-s), *-KOM, v. (-men). *-LIED, o. (-eren), lied bij het drinken van punch te zingen.

[† Punctum]

† Punctum, o. gmv. punt, stip. *-! vz. gedaan! genoeg! *...TATIE, v. (...ën), ontwerp, eerst opstel. *...TEREN, bw. gel. (ik puncteerde, heb gepuncteerd), afpunten, stippen; de eerste punten (van een verdrag) opteekenen. *...TUALITEIT, v. gmv. stiptheid, naauwkeurigheid. *...TUATIE, v. het zetten -, de wetenschap der zin- en scheiteekens (kommaas, punten, vraagteekens enz.). *...TUEEL, bn. stipt, naauwkeurig. *...TUUR, v. (...uren), (heelk.) steek, prik, aftapping (van waterzucht); (drukk.) stiftje.

[Punisch]

Punisch, bn. karthaagsch; de drie -e oorlogen; (fig.) -e (valsche, kwade) trouw.

[Punt]

Punt, o. (-en), stip (in alle bet.); sluitteeken (.) aan het einde van eenen volzin; (meetk.) uiteinde eener lijn; deel van een onderwerp; dit - behandelde hij zeer goed; wij zullen van - tot - onderzoeken;

[pagina 1072]
[p. 1072]

op dit - was hij onverbiddelijk; (in het spel) ik tel zes - en; zaak, stof; over dit - moet gij hem onderhouden; (fig.) - van eer. *-, v. spits, uiteinde; de - van eenen degen, eener naald; de uitstekende - van een land. *-ACHTIG, bn. eenigzins puntig. *-DICHT, o. (-en), klein gedichtje welks einde of laatste regel een scherpe hekeling (van iets of iem.) bevat; epigram. -ER, m. (-s). *-DIERTJES, o. mv. monaden. *-ELOOS, bn. stomp (van een wapen). *-EN, bw. gel. (ik puntte, heb gepunt), eene punt maken (aan iets), aanscherpen. *-ER, m. (-s), soort schuit. *-EREN, bw. gel. zie PUNCTEREN; naar een punt rigten; met punten bezetten, teekenen. *-HAAK, m. (...aken), soort haak, gaffel. *-IG, bn. (-er, -st), voorzien van eene punt; (fig.) scherp, hekelend, zijn antwoord was -; net, propertjes. -LIJK, bijw. -HEID, v. gmv. spitsheid; (fig.) stiptheid, naauwkeurigheid; netheid; scherpheid, bijtende woorden. *-KORALEN, v. mv. milleporen. *-REDE, v. (-n), *-SPREUK, v. (-en), kernspreuk, bondig gezegde.

[† Pupil]

† Pupil, m. en v. (-len), onmondige die eenen voogd heeft, pleegzoon, -dochter; (ontl.) oogappel.

[Puren]

Puren, bw. gel. (ik puurde, heb gepuurd), zuiveren, louteren; uithalen; de bijen - (zuigen) den honig uit de bloemen.

[† Purgans]

† Purgans, *...GATIE, v. (...ën), (gen.) buikzuiverend middel. *...GEERDRANK, m. (-en). -JE, (B. -N), o. (-s). *...GEERKRUID, o. (-en). *...GEERMIDDEL, o. (-en). *...GEERPOEDER, ...POEIJER, o. (-s). *...GEREN, bw. en ow. gel, (ik purgeerde, heb gepurgeerd), zuiveren (den buik). -D, bn. buikzuiverend.

[† Purim]

† Purim, o. (-s), een der herdenkingsfeesten van de Israelieten, Hamansfeest, Lotenfeest. *-BAL, o. (-s). *-KLANT, m. (-en). *-FOOI, v. (-jen, B. -en). *-KRANT, v. (-en), koddige -, zotte krant bij het Purimfeest uitgegeven. *-MAAL, o. (...alen). *-PRET, v. gmv. *-STUKJE, (B. -N), o. soort blij- of kluchtspel in een bedrijf. *-ZOT, m. (-ten).

[† Purist]

† Purist, m. (-en), overdreven taalzuiveraar.

[† Puritein]

† Puritein, m. (-en), gestrenge protestant (der oud-engelsche hervormde, - schotsche kerk); presbyteriaan (tegenstander der episcopaalsche kerk).

[Purper]

Purper, bn. donkerrood van kleur. *-, o. gmv. donkerrood; (ook) kleed dat in purper geverwd is; (fig.) koningskleed; kardinaalsmantel; met het - omhangen zijn; naar het - staan, den kardinaalshoed bejagen. *-, jongelingstabbaard der Romeinen. *-ACHTIG, bn. als -, van purper. *-EN, bn. van purper. *-KLEED, o. (-eren). *-KLEURIG, *-VERWIG, bn. *-KOORTS, v. gmv. scharlakenkoorts. *-LIP, v. (-pen). *-MOSSEL, v. (-en), *-SLAK, v. (-ken), slak die purperverf geeft. *-ROOD, bn. en o. *-VERF, v. (...wen). *-VISCH, m. (...sschen). *-WIER, o. soort zeegras.

[Purpriet]

Purpriet, v. roode kleurstof in den rooden wijn.

[† Pusillaniem]

† Pusillaniem, bn. en bijw. kinderachtig, onbeduidend. *-ITEIT, v. gmv. kinderachtigheid, beuzelachtigheid.

[Put]

Put, m. (-ten), diepe groeve; (zeew.) oude benaming van de pompzode; (spr.) als het kalf verdronken is dempt men den -, men verhelpt het kwaad als het ongeluk gebeurd is; figuur op het gan-

[pagina 1073]
[p. 1073]

zebord; in den - zitten; zie KUIL. *-DEKSEL, o. (-s). *-EMMER, m. (-s). *-GALG, v. (-en), toestel boven eenen put waaraan de emmer hangt. *-GRAVER, m. (-s). *-HAAK, m. (...aken). *-JE, (B. -N), o. (-s), groefje, kuiltje. *-KETEN, v. (-s). *-KOOI, v. kooi van eenen putter (vogel). *-OOR, m. (-en), zek. vogel, roerdomp. *-RAD, o. (-eren), wiel van eenen put. *-RUIMER, m. (-s), nachtwerker.

[† Putrefactie]

† Putrefactie, v. verrotting.

[Puts]

Puts, v. (-en), (zeew.) emmer met langen steel. *-EN, bw. gel. (ik putste, heb geputst), (zeew.) scheppen, putten (water).

[Putten]

Putten, bw. en ow. gel. (ik putte, heb geput), (water) ophalen uit eenen put; (fig.) uithalen; trekken uit, ontleenen aan. *...TER, m. (-s), die put; (fig.) zuiper, drinkebroêr. -, -TJE, (B. -N), o. (-s), soort vogel.

[Putting]

Putting, v. gmv. het putten. -, o. (-en), (zeew.) want, touwwerk. *-IJZERS, o. mv., *-WERK, o. gmv. (zeew.) platte ijzers.

[Putwater]

Putwater, o. gmv. water uit eenen put. *-ZWENGEL, m. (-s), zwengel waaraan het puttouw zit.

[† Putzen of Butzenwerken]

† Putzen of Butzenwerken, o. mv. ruimten of holten in kalkgesteente.

[Puur]

Puur, bn. en bijw. (-der, -st), zuiver, louter; (fig.) niets dan. *-, vw. alsof.

[† Puzzolane]

† Puzzolane, v. alle delfstoffen die aan den invloed van het vuur zijn onderworpen geweest.

[† Pycniet]

† Pycniet, m. (-en), stangsteen, soort topaas.

[† Pygmeën]

† Pygmeën, m. mv. dwergen.

[† Pyramide]

† Pyramide, v. zie PIRAMIDE.

[† Pyrheliometer]

† Pyrheliometer, m. (-s), toestel om de warmte te meten die jaarlijks door de zon afgegeven wordt.

[† Pyriet]

† Pyriet, o. vuursteen, zwavelkies, zek. delfstof.

[† Pyrobolie]

† Pyrobolie, v. vuurwerkerskunst.

[† Pyrodynamica]

† Pyrodynamica, *...GENESIS, v. het ontstaan -, de voortbrenging van het vuur.

[† Pyro-electriciteit]

† Pyro-electriciteit, v. electriciteit die door verwarming in het toermalijn wordt opgewekt.

[† Pyroleïne]

† Pyroleïne, o. soort machine-smeer. *...LOGIE, v. vuurtheorie. *...METER, m. (-s), *...SCOOP, v. (...open), hittemeter, vuurmeter (werktuig). *...METRIE, v. kunst om de warmte te meten. *...PHAAG, m. (...agen), vuureter. *...PHAAN, m. (...anen), opaal die door inzuiging van gesmolten was doorzigtig wordt. *...PHOOR, m. (...oren), vuurdrager, zelfontbrander, (zek. aan de lucht) ontvlammende zelfstandigheid. *...SCAAPH, v. (...aphen), vuurschip, stoomboot. ...TECHNIEK, v. vuurwerkerskunst. *...TELEGRAAPH, m. werktuig om den afstand van een ontstanen brand te bepalen. *...TONOÏDE, v. papier-olie.

[† Pyrrhonismus]

† Pyrrhonismus, o. stelsel der pyrrhonisten of twijfelaars.

[† Pythagorisch]

† Pythagorisch, bn. zwijgend; (rek.) de -e tafel, soort tafel van vermenigvuldiging; (meetk.) het -e problema (of van Pythagoras).

[† Pythia]

† Pythia, v. gmv. priesteres van het orakel te Delphi.

voetnoot1)
Enkele vreemde woorden, welke men niet onder PH vindt zoeke men onder F.

voetnoot1)
Hier herhaald ter verbetering eener drukfout op blz. 809, waar propio in plaats van proprio staat.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken