Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Handleiding tot de natuurlyke opvoeding of Robinson Crusoë, geschikt ten dienste der jeugd (1780)

Informatie terzijde

Titelpagina van Handleiding tot de natuurlyke opvoeding of Robinson Crusoë, geschikt ten dienste der jeugd
Afbeelding van Handleiding tot de natuurlyke opvoeding of Robinson Crusoë, geschikt ten dienste der jeugdToon afbeelding van titelpagina van Handleiding tot de natuurlyke opvoeding of Robinson Crusoë, geschikt ten dienste der jeugd

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.12 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen
vertaling


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Handleiding tot de natuurlyke opvoeding of Robinson Crusoë, geschikt ten dienste der jeugd

(1780)–J.H. Campe–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 3]
[p. 3]

Eerste avond.

willem.

Hier, Vader?

vader.

Ja, hier onder deezen appelboom

klaas.

ô Dat is goed!

allen.

Heerlyk! heerlyk! (zy huppelden en klapten in de handen.)

vader.

Maar, wat zult gy doen geduurende dien tyd, dat ik u iets vertel? Zo geheel en al ledig zult gy immers niet gaarne willen weezen?

jan.

Ik wilde wel dat wy maar iets te doen hadden!

moeder.

Hier zyn erwten, om te doppen, hier snyboonen, om af te haalen, wie wil?

allen.

Ik! ik! ik! ik!

willem.

Ik en myne lieve lotje, en gy kootje, wy zullen erwten doppen: niet waar?

charlotte.

Neen, ik moet eerst den kettingsteek kennen, dien Moeder my getoond heeft.

willem.

Nu dan, wy beiden! Kom Kootje, gaa naast my zitten.

[pagina 4]
[p. 4]
vriend R.

Ik zal u helpen. (Hy gaat naast hen op het gras zitten.)

vriend B.

En ik zal my by de anderen voegen; daar hebt gy immers niet tegen, kinderen.

gerrit.

ô In 't minste niet! Hier is nog plaats genoeg, dat is alderbest! Nu zullen wy eens zien, wie de meeste kan afhaalen!

vader.

Gaat hier voor my zitten, dan kunt gy de zon zien ondergaan; daar zal vandaag wat mooi's aan den hemel te zien zyn, (Zy gaan allen nederzitten en beginnen hun werk)

vader.

Welaan, Kinderen, ik zal u heden eene zeer wonderbaare geschiedenis verhaalen. De haairen zullen u somtyds daarby te berge ryzen, en dan zal uw harte wederom van vreugde kloppen.

willem.

Maar, ik bid u Vader, maak het toch niet al te naar!

charlotte.

Neen, niet al te naar; anders moeten wy vast schreijen, papaatje lief! en wy kunnen 't evenwel niet helpen.

jan.

Nu, weest maar stil! Vader zal dat immers wel weeten te maaken.

vader.

Vreest niet, Kinderen; ik zal het wel zo maaken, dat het niet al te naar word.

[pagina 5]
[p. 5]

In de Stad Rotterdam woonde voorheen een man, die robinson heette. Deeze had drie zoonen. De oudste kreeg zin in den dienst, liet zich aanneemen, en wierd doodgeschooten in een' veldslag tegen de Franschen.

De tweede, die een geleerde wilde worden, dronk op zekeren tyd koud bier, wanneer hy zeer warm en bezweet was; kreeg de teering en stierf.

Dus was de jongste alleen over gebleeven, die krusoë genoemd wierd, ik weet niet, waarom? Op deezen nu vestigden Mynheer en Juffrouw robinson alle hunne hoop, dewyl hy thans hun eenigste zoon was Zy hadden hem zo lief, als de appel hunner oogen; maar zy beminden hem op eene onverstandige wyze.

willem.

Wat wil dat zeggen, Vader?

vader.

Gy zult het aanstonds hooren. Wy hebben u ook lief, gelyk gy wel weet; maar juist daarom willen wy dat gy arbeid, en wy leeren u veele aangenaame en nuttigen dingen, omdat wy vast overtuigt zyn, dat zulks zal strekken om u deugdzaam en gelukkig te maaken. Maar de ouders van krusoë deeden niet zo. Zy lieten hun bemind zoontje in

[pagina 6]
[p. 6]

alles zyné eigen zin volgen, en dewyl dit zoontje liever wilde leêgloopen en speelen, dan arbeiden en iets leeren: zo lieten zy hem meestal den gantschen dag leêgloopen en speelen, en op deeze manier leerde hy weinig of niets. Dit noemt men onder redelyke menschen eene onverstandige liefde.

willem.

Ei! ei! nu weet ik het al.

vader.

De jonge robinson wierd dus groot, zonder dat men nog wist wat 'er van hem zou worden. Zyn Vader had gaarne gehad, dat hy den koophandel leerde; maar daarin had hy geen' zin. Hy zeide, dat hy liever de waereld wilde bezien, om alle dagen veel nieuwe dingen te zien en te hooren.

Maar dat was rechte zotte praat, dat zou goed geweest zyn, als hy eerst wat degelyks geleerd had! Maar wat zou zó een onbedreven jongen, als deeze krusoë was, in de ruime waereld beginnen? Wanneer men in eenig land zyn fortuin wil maaken; dan dient men eerst recht bekwaam te zyn. En dit was eene zaak, waaraan hy tot hiertoe nog niet gedacht had.

Hy was nu reeds een jongman van zeventien jaaren, en had meest al' zynen tyd met leêgloopen versleten. Dagelyks hield hy by

[pagina 7]
[p. 7]

zynen Vader aan, dat deeze hem toch zou laaten vertrekken om de waereld te bezien; doch zyn Vader antwoorde: Dat hy niet wel bedacht was, en wilde daar niet van hooren spreeken Jongje, Jongje! zeide dan de moeder tegen hem, blyf te huis, en maak, dat gy daar, op eene ordentlyke wyze aan de kost komt!

Op zekeren dag!

charlotte.

Ei! ei! nu zullen wy hooren!

klaas.

Stil toch!

vader.

Op zekeren dag, dat hy, naar zyne gewoonte, op de haven rond liep, zag hy eenen makker, die de zoon was van een' Schipper, en gereed stond met zyn' Vader naar Londen te vertrekken.

kootje.

Met den wagen?

gerrit.

Neen, kootje, om te Londen te komen moet men te scheep gaan, en zeilen over een ruim water, dat de Noordzee heet. - Nu verder?

vader.

De makker vroeg hem: of hy geen' zin had om mede te gaan? Gaarne zeide krusoë, maar myne ouders zullen het niet willen hebben! Phoê, hernam de ander, doe het eens om de klucht, en gaa maar mede zo als gy daar staat! In drie weeken zyn wy weder hier, en aan uwe Ouders kunt gy

[pagina 8]
[p. 8]

immers laaten zeggen, waar naartoe gy gegaan zyt.

‘Maar ik heb geen geld by my!’ zeide krusoë. - Dat kan niet scheelen, hernam de ander; ik zal u onderwege wel vryhouden.

De jonge robinson stond nog eenige oogenblikken in beraad; eindelyk sloeg hy den anderen eensklaps in de hand en riep: ‘Fiat! ik gaa mede, Broeder! Maar aanstonds aan boord!’ - Daarop gaf hy iemand last om over eenige uuren naar zyn' Vader te gaan, en hem te zeggen: dat hy maar een klein togtje naar Engeland was gaan doen, en dat hy in 't kort stond wederom te komen. Daarop gingen de twee vrienden aan boord.

jan.

Foei! dien robinson mag ik niet lyden.

klaas.

Ik ook niet.

vriend B.

En waarom niet?

jan.

Dat zal ik u zeggen, om dat hy dus van zyn ouders durfde weg gaan, zonder dat zy het hem vergund hadden.

vriend B.

Gy hebt gelyk, jan, het was zeker eene dwaaze daad van hem, en wy moeten medelyden hebben met zyne dwaasheid. Gelukkig dat 'er maar weinige

[pagina 9]
[p. 9]

dergelyke onnozele halzen zyn, die niet weeten, wat zy aan hunne ouders verschuldigd zyn!

klaas.

Zyn 'er meer dergelyke?

vriend B.

Ik heb nog geen' ontmoet; maar dat weet ik vast en zeker, dat het dergelyke jonge luiden onmooglyk kan wel gaan.

jan.

Nu, laat ons eens hooren, hoe robinson 'er mede gestaan heeft.

vader.

De matroozen ligten het anker, en zetten de zeilen by; het schip begon gang te krygen, en de Kapitein groette de stad ten vaarwel met zeven schoten! De jonge robinson was met zynen vriend op het dek en was uitgelaten van vreugd, dat hy nu eindelyk eens mogt reizen.

Het was schoon weder, en de wind was zó voordeelig, dat zy in hel kort de Stad uit het gezicht verlooren, en welhaast waren zy tot Hellevoetsluis gevorderd, waar de Maas in de Zee stroomt; en kort daarop staken zy in Zee. Hoe verbaast stond robinson te kyken, toen hy niets dan lucht en water zag! Het land, vanwaar hy gekomen was, verdween reeds allengs uit zyne oogen. Hy kon thans nog alleen de vuurbaaken zien, die op de

[pagina 10]
[p. 10]

Hollandsche en Zeeuwsche Kusten onderhouden worden. Maar deeze verdweenen ook welhaast, en nu zag hy boven zyn hoofd niets dan lucht, en rondom zich niets dan water.

willem.

Dat moet een vreemd gezicht weezen!

vriend R.

Misschien zult gy het in 't kort eens te zien krygen.

willem.

ô Willen wy 'er nu maar naar toe gaan?

vriend R.

Als gy recht aandachtig en yverig zyt, wanneer wy u in de geographie les geeven, dat gy leert, waar men moet gaan, om van de eene plaats naar de andere te komen.

vader.

Ja, en als gy door werkzaamheiden gemaatigheid in het eeten en drinken uw lichaam dagelyks sterker maakt, dat gy zulk eene reis kunt verdraagen; dan zullen wy wel eens een reisje door Noordholland naar de Helder doen, daar kunt gy dan de Noord-Zee zien.

allen.

Och! Dat zal mooi zyn.

vader.

En dan gaan wy daar op een Schip, en zeilen eenige uuren verre de Zee in.

Zy sprongen allen op, gingen den Vader om den hals hangen, en uitten hunne blyd-

[pagina 11]
[p. 11]

schap door liefkoozingen, door handgeklap, en door huppelen en springen.

moeder.

Neemt gy my ook mede?

charlotte.

Ja, als gy zo verre kunt komen! - Maar het is verre - is 't niet zo Vader? - nog veel verder dan Vlaardingen, daar Mynheer claudius woont, en nog een ander Heer die een groot huis en een' grooten tuin heeft, - ô die is zó groot, zó groot! Veel grooter dan onze tuin; ik ben daar al geweest, is 't niet waar Vader? Daar wy in de bouwlanden de koornbloemen zochten en -

vader.

En zagen ploegen.

charlotte.

Ja, en daar wy in den smidswinkel gingen, -

vader.

En daar wy op de koornmolen klommen.

charlotte.

Ja wel, daar my de hoed van het hoofd afwaaide.

vader.

Dien de molenaarsjongen u wederbracht.

charlotte.

Dat was wel een goede jongen, is 't niet zo Vader?

vader.

Een zeer goede jongen, want hy deed ons aanstonds dienst, schoon hy ons nooit te vooren gezien had!

[pagina 12]
[p. 12]
charlotte.

Gy gaaft hem ook iets. -

vader.

Zekerlyk gaf ik hem wat! goede menschen, die ons gaarne dienst doen, moeten wy ook zoeken wederom vermaak aan te doen. - Maar wy vergeeten onzen robinson; wy moeten zien, dat wy hem achterhaalen, anders raakt hy uit ons gezicht. Want zyn togt gaat verbaazend snel voort.

Twee dagen achtereen hadden zy aanhoudend mooi weêr en goeden wind. Op den derden dag betrok de lucht. Het wierd donker en geduurig al donkerder, en de wind begon geweldig op te steeken.

Dan zag men bliksemstraalen, zo hevig als of de geheele hemel maar eene vlam was; dan was het wederom zo donker, als midden in de nacht, en de donder slagen hielden geen oogenblik op. De regen viel met groot gedruisch als een watervloed, en een geweldige stormwind woedde zodanig op Zee, dat de baaren huishoogte opreezen.

Gy had eens moeten zien, hoe het schip beurtelings op en neder geslingerd wierd! dan voerde eene groote golf hetzelve hemelhoog, dan daalde het wederom als in den afgrond

[pagina 13]
[p. 13]

neder; dan lag het op de eene en dan op de andere zyde.

Welk een gehuil in het touwerk! welk een gestommel tusschen deks! de menschen waren genoodzaakt zich vast te houden, of zy vielen telkens op elkanderen, robinson, die zulks nog niet gewoon was, wierd duizelig, raakte aan 't overgeeven, en wierd eindelyk zó ziek, dat hy geloofde den geest te zullen geeven. Dit noemt men Zeeziekte.

jan.

Dat heeft hy, voor zyn wegloopen.

vader.

‘Och! myne ouders! myne arme ouders!’ riep hy zonder ophouden. ‘Zy zullen my nooit wederzien! Och wat ben ik dwaas geweest, dat ik hen dit verdriet heb aangedaan!’

Krak! krak! hoorde men eensklaps op het dek. ‘ô Hemel, weest ons genadig!’ riep het volk op het schip, en ieder van hen wierd zo bleek als de dood, terwyl zy vol wanhoop de handen wrongen. ‘Wat gebeurt 'er?’ riep robinson, die van schrik byna dood was.

‘Helaas, was het antwoord, wy zyn verloren! Een bliksemslag heeft den fokkemast (dat is, de voorsten van de drie masten op het schip) in splinters geslagen, en de grootemast

[pagina 14]
[p. 14]

slingert nu zodanig, dat hy ook gekapt, en over boord moet geworpen worden!’

‘Mannen, wy zyn verloren! riep eene andere stem uit het luik naar boven. Het schip heeft een lek; het water staat reeds vier voet hoog in het hol!’.

robinson, die in de Kajuit op den grond zat, zeeg op het gehoor van deeze woorden achterover in onmagt neder. Alle de anderen liepen naar de pompen, om het schip, zo het mooglyk was, boven water te houden. Ten laatste kwam 'er een matroos; die hem aanstiet en toegraauwde: of hy alleen daar wilde blyven legge, terwyl alle de anderen op het schip zich dood moesten werken?

Hy rees op, hoe zwak hy ook was, en ging ook aan een der pompen staan. Inmiddels liet de Kapitein eenige schooten uit het kanon doen, om zo 'er by geval andere schepen daaromstreeks en dicht by waren, deeze te waarschouwen, dat hy in nood was. robinson, niet weetende, wat dit gebulder betekende, geloofde dat het schip geborsten was, en viel op nieuw in zwym; een matroos, die zyne plaats kwam vervullen, stiet hem daarvandaan, en liet hem voor dood leggen.

[pagina 15]
[p. 15]

Men pompte uit alle magt; maar het water in het hol reeds geduurig hooger en men zag reeds het oogenblik te gemoet, dat het schip zou zinken. Om het te verligten wierd alles, dat maar eenigzins kon gemist worden, over boord geworpen, kanon, kogels, vaten enz. Maar dat alles kon niets baaten.

Ondertusschen had een ander schip de noodschooten gehoord, en zond de boot uit, om, zo het mooglyk was, het volk te bergen, doch de boot kon niet naderen, omdat de Zee te onstuimig was. Eindelyk kwam die zo dicht onder de achtersteven, dat men aan het volk, dat in de boot was, een touw kon toewerpen. Met hetzelve trokken zy de boot naar hen toe; waarop een ieder, die zich, maar beweegen kon, in dezelve sprong om zich te bergen. robinson, die niet op zyn voeten kon staan, wierd van eenige meêdoogende matroozen opgenomen en insgelyks in de boot geworpen.

Nog naauwlyks waren zy een eindweegs, van het schip weggeroeld, of zy zagen hetzelve voor hunne oogen zinken. Gelukkig begon de storm een weinig te bedaaren: anders zou de boot waarin thans zo veel volk was, verongelukt zyn. Na veele gevaaren kwam

[pagina 16]
[p. 16]

dezelve ten laatste by het schip, van het welk die afgezonden was, en zy wierden alle op hetzelve geborgen.

willem.

ô! Dat is goed, dat de arme menschen niet verdronken!

klaas.

Ik ben al zeer over hen verlegen geweest.

charlotte.

Dat zal voor Monsieur robinson eene les weezen, om op een' anderen tyd niet meer zulke zotte daaden te beginnen!

moeder.

Dat denk ik ook; nu zal hy vast wyzer geworden zyn?

gerrit.

Waar bleef hy toen?

vader.

Het schip, dat hem en de overigen geborgen had, zeilde naar London. Vier dagen daarna was het reeds aan den mond van de Theems, en kort daaraan liet het voor de Stad London het anker vallen.

kootje.

Wat wil dat zeggen, de mond van de Theems?

vriend B.

De Theems is eene rivier, gelyk hier de Maas, en loopt niet verre van London in de Zee. De plaats, daar eene rivier zich in de Zee ontlast, word de mond derzelve genoemd.

vader.

Zy gingen thans allen aan wal en

[pagina 17]
[p. 17]

elk was zeer verheugd, dat hy nog zó goed daar afgekomen was.

robinson had thans genoeg te doen om de groote Stad London te bezien, en dit deed hem noch aan het voorledene noch aan het toekomende denken. Eindelyk waarschuwde hem zyne maag, dat hy evenwel iets diende te eeten, zo hy in de groote Stad London wilde blyven leeven. Hy ging dus den Schipper opzoeken, met wien hy afgevaren was en bad deezen, dat hy zyn gast mogt weezen.

De Schipper ontfing hem met de uiterste beleefdheid. Onder het eeten vroeg hy onzen robinson, waarom hy eigentlyk naar London gegaan was? en wat hy nu daar dacht te beginnen?

Toen verklaarde robinson hem openhartig, dat hy alleenlyk voor vermaak en wel buiten weeten van zyne ouders deeze reis ondernomen had, en thans niet wist, wat hy beginnen zou.

‘Buiten weeten van uwe ouders?’ riep de Kapitein geheel verbaasd, laatende tevens het mes uit de hand vallen. ‘Goede Hemel! waarom heb ik dat niet eer geweeten!’ ‘Geloof my vry, onbezonnen jongeling, voer hy voort, had ik dat te voren gewee-

[pagina 18]
[p. 18]

ten ik had u niet mede genomen, al had gy my eene ton gouds willen geeven.’

robinson zat beschaamd, en durfde de oogen niet opslaan.

De braave Kapitein ging voort met hem zyn groot ongelyk voor oogen te houden, en zeide: vast verzekerd te zyn, dat het hem onmooglyk wel kon gaan, voor hy zich gebeterd en vergiffenis van zyne ouders verkregen had. robinson schreide bitterlyk.

Maar, wat zal ik nu beginnen? vroeg hy ten laatste al snikkende.

‘Wat gy zult beginnen? hernam de Kapitein; - gy moet wederkeeren naar uwe ouders, u aan hunne voeten werpen, en hunne kniën omhelzende, hen met een kinderlyk berouw om vergiffenis van uwe dwaasheid smeeken.’

charlotte.

Die Schipper was toch een heel braaf man; is 't niet waar, Vader?

vader.

Hy deed, dat een iegelyk behoort te doen, wanneer hy zynen naasten ziet dwaalen; hy stelde den jongeling zyn' plicht voor oogen.

‘Wilt gy my weder medeneemen naar Rotterdam?’ vroeg robinson.

‘Wie ik? hernam de Kapitein; is u al ver-

[pagina 19]
[p. 19]

geten, dat myn schip vergaan is? Ik kan van hier niet vertrekken, voor dat ik gelegenheid gevonden heb, om een ander schip te koopen, en dat zou langer kunnen duuren, dan het raadzaam is, dat gy hier blyft. Gy moet aan boord gaan van het eerste schip, dat van hier naar Rotterdam vertrekt, en liever van daag dan morgen!’

‘Maar ik heb geen geld!’ zeide robinson. Daar antwoordde de Kapitein, daar zyn eenige Guinies.

willem.

Wat zyn dat, Guinies?

vader.

Eene Engelsche munt, myn lieve willem; eene goude munt, gelyk onze ryders. Dezelve bedraagt omtrent elf guldens; wanneer wy te huis komen, zal ik u eene laaten zien.

jan.

Dat is goed, maar verder!

vader.

‘Daar, antwoordde de braave Kapitein, zyn eenige Guinies, die ik u leenen zal, schoon ik zelf het weinige geld, dat ik bezit, voor het tegenwoordige zeer van doen heb. Gaat daarmede naar de haven, en bespreek eene plaats op een schip. Indien uw berouw ongeveinsd is, zal God geeven, dat uwe reis naar huis voorspoediger zyn zal, dan onze reis hier naar toe

[pagina 20]
[p. 20]

was.’ En met deeze woorden vatte hy hem trouwhartelyk by de hand, en wenschte hem eene behouden reis.

robinson ging heenen.

klaas.

ô Gaat hy nu al naar huis? ik dacht, dat het nu eerst recht beginnen zou!

moeder.

Benje daar niet mede te vreden, lieve klaas, dat hy wederkeert tot zyne ouders, die naar alle gedachten zeer ongerust over hem zyn?

vriend R.

En benje niet verheugd, dat hy berouw heeft over zyne dwaaling, en zich nu wil beteren?

klaas.

Ja, dat wel; maar ik dacht, dat wy nu eerst wat mooi's hooren zouden.

vader.

Hy is immers nog niet te huis; laat ons hooren, hoe het verder met hem gaan zal!

Op den weg naar de haven maalde hem dan dit, dan dat in het hoofd. ‘Wat zullen myne ouders zeggen?’ dacht hy, ‘als ik nu weder te huis kom. Vast zullen zy my straffen om dat ik weggeloopen ben! En myne makkers en de andere luiden, wat zullen die my belachen, omdat ik zó schielyk wederkeer, en byna niets gezien heb, dan eenige straaten van London.’

[pagina 21]
[p. 21]

Hy bleef diep in gedachten staan.

Dan eens nam hy het besluit van nog vooreerst niet weder te vertrekken; dan overdacht hy, wat de Schipper hem gezegd had, naamelyk dat het hem niet wel kon gaan, zo hy niet tot zyne ouders wederkeerde. Hy wist langen tyd niet, wat hy doen zou? Maar ten laatste ging hy evenwel naar de haven.

Maar tot zyn groot genoegen verstond hy, dat 'er tegenwoordig geen schip klaar lag, dat naar Rotterdam moest. De man, die hem dit bericht gaf, was een Guineesvaarder.

kootje.

Wat is een Guineesvaarder?

vader.

Laat gerrit u dat zeggen, die zal het zekerlyk al weeten.

gerrit.

Gy weet immers, dat 'er een land is, dat Afrika heet? Nu Guinea is eene Kust van 't zelve. -

kootje.

Eene Kust? -

gerrit.

Ja, eene Kust of 't land, dat aan de zee legt, - ik heb by geluk myn zak-atlas by my! - Zie deeze streek lands, die zó bogtig naar beneden loopt, word de Kust van Guinee genoemd.

vader.

En de Schippers, die 'er naar toe zeilen, om daar koophandel te dryven, noemt men Guineesvaarders. Nu was de man, die

[pagina 22]
[p. 22]

met onzen robinson sprak, een Guineesvaarder of Kapitein van een schip, dat naar de Kust van Guinee zeilen moest.

Deeze Kapitein was begeerig om langer met hem te spreeken, en vroeg hem dus, of hy in zyne kajuit een kopje thee met hem wilde drinken; en robinson nam deeze uitnoodiging aan.

jan.

Maar kon de Kapitein Hollands spreeken?

vader.

Ik heb vergeeten u te zeggen, dat robinson reeds te Rotterdam gelegenheid had gehad, om het Engelsch te leeren, het welk hem thans, in Engeland zynde, zeer wel te pas kwam.

De Kapitein van hem verstaande, dat hy grooten lust had om te reizen, en hoe zeer het hem speet, dat hy genoodzaakt was, nu al weder naar Rotterdam te rug te keeren; stelde hem voor om eene reis naar Guinee met hem te gaan doen. robinson schrikte in den beginne voor dit denkbeeld. Doch de Kapitein verzekerde hem, dat deeze reize zeer vermaakelyk weezen zou; dat hy hem, om gezelschap te hebben, voor niet zou mede neemen, en hem van alles vry houden, en dat hy, robinson, mooglyk eene aanzie-

[pagina 23]
[p. 23]

nelyke winst op deeze reize zou kunnen doen: dit maakte hem het bloed warm en de lust om te reizen wakkerde zo sterk by hem aan, dat hy op eenemaal alles vergat, den welneemenden raad, dien te braave Schipper van Rotterdam hem gegeven had, en 't geen hy nog kort te vooren zelf voorgenomen had te doen.

‘Maar, zeide hy, na eene kleine poos met zich zelven geraadpleegd te hebben, ik heb slechts drie Guinies. Wat kan ik voor zo weinig geld koopen, om handel te dryven op de plaats, waarnaartoe gy denkt te gaan?’

‘Ik zal u, hernam de Kapitein, nog zes Guinies daarby leenen. Voor dat geld kunt gy zeer wel zoveele goederen koopen, als genoeg zal weezen, om in Guinea een ryk man te worden, byaldien het geluk ons maar eenigzins dient.’

‘En wat moet ik dan daarvoor koopen?’ vroeg robinson.

De Kapitein antwoorde: ‘Niets dan beuzelingen, - allerhande speelgoed, glaaze kraalen, messen, schaaren, bylen, linten en snaphaanen enz. - waarin de Negers in Africa zoveel behaagen scheppen, dat zy u honderd-

[pagina 24]
[p. 24]

maal meer in goud, ivoor en andere dingen daarvoor geeven zullen, dan die beuzelingen waerdig zyn.’

robinson kon nu zyn' reislust niet langer wederstaan. Hy vergat ouders, vrienden en vaderland, en riep verrukt van vreugd uit: ‘Ik gaa mede, Kapitein!’ ‘Fiat!’ hernam deeze; en met een gaven zy elkanderen de hand, en de reis wierd vastgesteld.

jan.

Nu zal ik in 't geheel geen medelyden meer hebben met dien dommen robinson, al gaat het hem ook nog zo kwalyk!

vader.

Geen medelyden, jan.

jan.

Neen, Vader; waarom is hy zo dom, dat hy al wêer vergeet, wat hy zyne ouders schuldig is. Het kan immers niet anders weezen, of het zal hem daarvoor kwalyk gaan. -

vader.

En is, naar uwe gedachten, zulk een ongelukkig mensch, die zyne ouders vergeeten kan, en dien onze lieve Heer eerst door kastydingen tot inkeer moet brengen, is deeze niet waerdig, dat wy medelyden met hem hebben? Zekerlyk heeft hy zich zelven alles te wyten, dat hem nu overkomen zal: maar is hy niet juist daarom des te ongelukkiger? ô myn Zoon, God bewaare u en ons allen voor den schrikkelykten aller rampen, naamelyk de

[pagina 25]
[p. 25]

bewustheid, dat men zyn eigen ongeluk berokkend heeft! Maar wanneer wy van zodanige ongelukkigen hooren, laaten wy dan overweegen, dat hy onze broeder, onze arme verdoolde broeder is, en laaten wy eenen traan van medelyden over hem storten, en met broederlyke gebeden den hemel om zyne bekeering smeeken.

Zy zweegen allen eenige oogenblikken stil; en daarop vervolgde de Vader zyn verhaal aldus:

robinson begaf zich terstond met zyne negen Guinies naar de Stad, kocht daarvoor, het geen de Kapitein hem geraden had, en liet het aan boord brengen.

Na verloop van eenige dagen, begon 'er een goede wind te waaijen, en de Kapitein ligtte het anker, en dus gingen zy onder zeil.

gerrit.

Welken koers moesten zy dan eigentlyk houden om naar Guinee te komen?

vader.

Gy hebt immers uwen kleinen zakatlas by u; kom hier, dan zal ik het u toonen! Zie je nu? van London zakken zy hier te Theems af tot in de Noordzee; dan stuuren zy Westwaarts tusschen de hoofden by Calais en Douvres dóór naar het Kanaal. Uit hetzelve komen zy in den Oceaan, waarna zy

[pagina 26]
[p. 26]

verder voort zeilen, voorby de Kanarische Eilanden, en daarna voorby de Eilanden van Kabo Verde, tot dat zy eindelyk daar beneden landen aan deeze Kust, en dat is de Kust van Guinee.

gerrit.

En waar zullen zy nu landen?

vader.

Misschien daar, by Cabo Corso, dat aan de Engelschen behoort.

moeder.

Maar het zal, denk ik, tyd weezen, dat wy ook onder zeil gaan en naar tafel stuuren. De zon is al lang onder.

willem.

Ik heb nog in het minste geen' honger.

charlotte.

Ik zou ook al zo lief nog langer hooren vertellen.

vader.

Morgen, morgen, Kinderen, zullen wy hooren, wat robinson verder we dervaren is. Nu aan tafel!

allen.

Aan tafel! aan tafel! aan tafel.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken