Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Handleiding tot de natuurlyke opvoeding of Robinson Crusoë, geschikt ten dienste der jeugd (1780)

Informatie terzijde

Titelpagina van Handleiding tot de natuurlyke opvoeding of Robinson Crusoë, geschikt ten dienste der jeugd
Afbeelding van Handleiding tot de natuurlyke opvoeding of Robinson Crusoë, geschikt ten dienste der jeugdToon afbeelding van titelpagina van Handleiding tot de natuurlyke opvoeding of Robinson Crusoë, geschikt ten dienste der jeugd

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.12 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen
vertaling


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Handleiding tot de natuurlyke opvoeding of Robinson Crusoë, geschikt ten dienste der jeugd

(1780)–J.H. Campe–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 27]
[p. 27]

Tweede avond.

Op een' anderen avond, wanneer het geheele gezelschap wederom op de zelfde plaats was gaan zitten, ging de Vader met zyn verhaal dus voort.

De nieuwe togt van onzen robinson was in den beginne, gelyk de voorgaande, zeer voorspoedig. Zy waren reeds, zonder de minste tegenspoeden, de Hoofden en het Kanaal gepasseerd, en in den Oceaan gekomen. Hier hadden zy veele dagen achtereen zulke tegenwinden, dat zy hoe langer hoe verder naar Amerika gedreven wierden.

Ziet, Kinderen, ik heb eene groote kaart mede gebragt, waarop gy beter, dan op de kleine zien kunt, welken koers het schip eigentlyk had moeten houden, en werwaarts het in tegendeel door den wind gedreven wierd. Daar beneden, daar willen zy eigentlyk naar toe zeilen; maar dewyl zy maar half wind hadden, dat is, dewyl de wind van ter zyde kwam; zo wierden zy tegen wil en dank naar dien kant gedreven, daar gy Amerika ziet leggen. Ik zal de kaart daar vast

[pagina 28]
[p. 28]

maaken, opdat wy, wanneer het noodig is, dezelve in 't gezicht hebben.

Op een' zekeren avond berichtte hen de Stuurman, dat hy op een' verren afstand vuur zag, en van den zelfden kant ook eenige schoten vernomen had. Op dit bericht liepen zy allen op het dek, zagen van verre het vuur, en hoorden insgelyks nog eenige schoten. De Kapitein, de zeekaart naauwkeurig naziende, vond dat 'er ten minste op honderd mylen afstand geen land was; dus waren zy allen het eens, dat dit vuur niet anders weezen kon, dan een schip, dat in brand geraakt was.

Men besloot aanstonds, om die ongelukkigen te hulp te komen, en wendde derhalven den steven derwaarts. Welhaast konden zy duidelyk zien, dat hun vermoeden gegrond was; want zy zagen werkelyk een groot schip, dat in volle vlam stond.

De Kapitein liet terstond vyf schoten doen, om aan de arme ongelukigen sein te geeven, dat 'er een schip naby hen was, dat hen te hulp kwam. Nog naauwlyks was dit geschied, of men zag met de uiterste verbaasdheid het brandend schip met een' ysselyken slag in de lucht springen, en kort daaraan was alles

[pagina 29]
[p. 29]

gezonken en het vuur uitgebluscht. De brand was tot de kruidkamer toe doorgedrongen.

Wat 'er van het ongelukkig Scheepsvolk geworden was, konden zy vooreerst niet ontdekken. Moogelyk had het zich vóór het springen van het schip met de booten gered; om deeze rede deed de Kapitein de geheele nacht uit het kanon schieten, om de ongelukkigen, die in gevaar waren, sein te doen, waar het schip was, dat hen te hulp wilde komen; en hy liet tevens alle de lantaarnen uithangen, opdat het schip van hen zoude gezien worden.

Met het krieken van den dag ontdekte men door de verrekykers twee booten, die vol menschen waren, en door de hooggaande baaren heen en weder geslingerd wierden. Zy zagen hen met alle kracht naar het schip roeijen, doch de wind was hen vlak tegen. Terstond liet de Kapitein de vlag waaijen, om sein te doen, dat hy hen gezien had, en dat hy gereed was om hen over te neemen. Het schip zeilde tevens met volle zeilen op hen aan, en in een half uur tyds had men hen gelukkig bereikt.

In deeze booten waren zestig menschen, zo mannen, als vrouwen en kinderen die alle

[pagina 30]
[p. 30]

aan boord genomen wierden. Maar toen had gy eens moeten zien, welk een aandoenlyk tooneel het was, wanneer deeze arme menschen zagen dat zy gelukkig geborgen waren. Eenigen stortten traanen van blydschap; anderen schreeuwden, als of zy nu eerst in gevaar geraakt waren; eenigen sprongen als zinneloos op het dek, anderen waren bleek als de dood, en wrongen de handen; sommigen lachten, als uitzinnige menschen, dansten en juichten overluid; anderen daarentegen stonden spraakloos en onbeweeglyk als beelden en konden geen woord uitbrengen.

Kort daarna vielen eenigen van hen op de kniën. hesten hunne handen ten hemel op, en dankten met luider stemme God, wiens vorzienigheid hen zó wonderbaarlyk behouden had. Welhaast reezen zy weder op, sprongen als kinderen; schreiden; bezweeken; en naauwlyks kon men hen wederom doen bekomen. Zelfs de ongevoeligste matroos wierd door dit schouwspel bewogen, en eene traan rolde over zyne wangen.

Onder deeze ongelukkigen was ook een' jonge Geestelyke, die zich het manmoedigst en met de grootste waerdigheid gedroeg. Uit den boot op het schip overgestapt zynde, ging hy

[pagina 31]
[p. 31]

voorover op het dek leggen, en scheen geheel levenloos te zyn. De Kapitein deed zyn best om hem te doen bekomen, denkende, dat hy in zwym gevallen was. Maar hy was zeer bedaard, dankte den Kapitein voor zyne meedoogendheid en zeide: ‘Vergun my, dat ik eerst mynen Schepper voor onze behoudenis dank; dan zal ik ook u zeggen, dat ik uwe weldaad met de levendigste dankbaarheid erken.’ De Kapitein keerde eerbiediglyk te rug.

De jonge Geestelyke bleef eenige minuuten in deeze gestalte leggen; rees toen verblyd op, en ging naar den Kapitein, om dien ook dank te zeggen. Daarna keerde hy zich naar zyne metgezellen, en vermaande hen, om bedaard te zyn, opdat zy des te beter hunne gedachten zouden kunnen opheffen naar den algoeden God, dien zy hunne onverwachte behoudenis schuldig waren. Zyne aanspraak was ook by veelen van eene goede uitwerking.

Vervolgens verhaalde hy, wie zy waren, en wat hen wedervaren was.

Het verbrande schip was een groote Fransche Koopvaarder, dat naar Quebec - ziet, daar naar deeze plaats in Amerika bestemt was.

[pagina 32]
[p. 32]

De brand was in de hut ontstaan, en had zó schielyk de overhand genomen, dat 'er geen blusschen aan was. Zy hadden maar even tyd gehad, om eenige schoten te doen, en zich voorts in de booten te bergen.

Wat 'er van hen worden zou, had niemand van hen geweten. Het waarschynlykste was geweest, dat zy met hunne kleine vaartuigen, by het opkomen van den minsten storm, door de golven verslonden zouden worden; of dat zy in 't kort door honger en dorst zouden vergaan, dewyl zy van het brandend schip slechts voor weinige dagen voorraad van brood en water hadden kunnen mede neemen.

kootje.

Ei, Heer! wat hoefden zy dan water mede te neemen? Zy waren immers midden op het water?

vader.

Gy hebt vergeten, lieve kootje, dat het zeewater zout is en een' zó bitteren smaak heeft, dat geen mensch het drinken kan!

kootje.

Ei! ei!

vader.

In deezen wanhoopigen toestand hadden zy de schoten van het Engelsche schip gehoord, en kort daarna ook het licht van de lantaarnen gezien. Tusschen hoop en vrees

[pagina 33]
[p. 33]

hadden zy de lange akelige nacht doorgebragt, terwyl de golven hen telkens verder achterwaarts dreeven, totdat zy door alle hunne krachten in te spannen, een weinig naar het schip toegeroeid hadden. Eindelyk had de lang gewenschte dageraad hen uit hunne bekommering verlost.

robinson had geduurende dit verhaal, den geheelen tyd met akelige denkbeelden geworsteld ‘Hemel, dacht hy, is het mooglyk, dat deeze luiden zó groot een ongeval hebben moeten ondergaan, luiden, onder welken zekerlyk zeer braave menschen zyn: wat staat my niet al te wachten, my, die niet ontzien heb, my zo ondankbaar jegens myne ouders te gedraagen!’ dit denkbeeld lag hem als een steen op het hart. Bleek en spraakloos, als een mensch, die geen goed geweeten heeft, zat hy in een' hoek, wrong de handen, en durfde naauwlyks bidden, denkende dat het niet mooglyk was, dat God hem nog kon liefhebben.

Men liet de geredde persoonen, die thans zeer vermoeid waren, zich met spys en drank verkwikken. Toen zy zich een weinig hersteld hadden, kwam de aanzienelykste van hen met eene groote beurs met geld by den Kapitein,

[pagina 34]
[p. 34]

en zeide: ‘Dat zulks alles was, dat zy, by het verlaaten van het schip hadden kunnen bergen. Dat hy hem dat overhandigde, als een gering blyk van de dankbaarheid, die zy hem voor de behoudenis van hun leven schuldig waren’

‘God bewaare my, antwoorde de Kapitein, dat ik uw geschenk aanneemen zoude! Ik heb niets gedaan, dan hetgeen de menschelykheid my gebood te doen, en ik ben verzekerd, dat gy het zelfde voor ons zoude gedaan hebben, indien gy in onze plaats en wy in uwe omstandigheden geweest waren.’

Te vergeefs hield de dankbaare man by den Kapitein aan, dat hy het toch neemen zoude: hy volharde by zyne weigering en verzocht hem niet meer daarvan te spreeken. - Daarop wierd in beraad genomen: waarnaar toe men de menschen, die geborgen waren, brengen moest? Hen naar Guinea mede te neemen, was om twee redenen niet raadzaam. Want voor eerst, waarom zouden de arme luiden eene zo verre reis doen naar een land, daar zy niets te doen hadden? En ten tweede was op het schip zoveel voorraad niet voorhan-

[pagina 35]
[p. 35]

den, dat daarvan zo veel menschen tot die plaats toe den kost konden hebben.

Ten laatste besloot de braave Kapitein, de moeite te doen, van ten dienste deezer arme menschen eenige honderd mylen buiten zynen koers te zeilen, om hen eerst naar Terreneuve te brengen, daar zy vast gelegenheid zouden vinden om met Fransche Bakkeljauw Visschers naar Frankryk terug te keeren.

charlotte.

Wat voor menschen zyn dat, de Bakkeljauw Visschers?

jan.

Weet gy niet meer, wat Vader ons verhaald heeft van de Bakkeljauwen, dat zy daar boven uit de Yszee naar beneden komen tot naar de Banken by Terreneuve, daar zy in groote menigte gevangen worden?

charlotte.

Oho! Nu weet ik het al.

jan.

Zie, dat is Terreneuve, dat daar boven legt vlak by Amerika, en die stipjes daar betekenen de banken! - Nu, de luiden, die den Bakkeljauw vangen, heet men Bakkeljauw Visschers.

vader.

Zy zeilden dus daarnaartoe; en vermits het juist de tyd was, dat de meeste Bakkeljauwen gevangen worden, vonden zy ook Fransche schepen daar, die deeze ongelukkige menschen aan boord konden neemen.

[pagina 36]
[p. 36]

Hunne dankbaarheid jegens den goeden Kapitein kan door geene woorden uitgedrukt worden.

Zodra deeze hen aldaar gebragt had, keerde hy met een' goeden wind terug, om zyne bepaalde reize naar Guinea te vervolgen. Het schip vloog door het water, als een vogel door de lucht, en in korten tyd waren zy wederom eenige honderd mylen gevorderd. Dat was een groot genoegen voor onzen robinson, dewyl het naar zynen wensch nooit te schielyk kon gaan, om dat hy van een' onrustigen aart was!

Eenige dagen daarna, terwyl zy geduurig zuidwaarts aanstuurden, zagen zy eensklaps een groot schip, dat, naar hen toe hield. Kortdaaraan hoorden zy hetzelve eenige noodschoten doen, en konden thans duidelyk zien, dat het zyn' fokkemast en boegspriet verloren had.

klaas.

De boegspriet?

vader.

Ja, kind; gy weet immers, wat dat is?

klaas.

Ja wel, dat is die kleine mast, die niet gelyk de anderen, recht op staat, maar schuins vooruit sleekt op de voorsteven

[pagina 37]
[p. 37]

of het voorste gedeelte van 't schip, als of het de bek van het schip was!

vader.

Heel wel. Zy stuurden dus naar het beschadigde schip, en dicht genoeg by hetzelve gekomen zynde, om met de menschen, die daarop waren te kunnen spreeken; riepen deeze met opgehevene handen en met een naar gelaat hen toe:

‘Helpt, goede luiden, helpt een schip vol menschen, die allen verloren zyn, zo gy u niet over hen ontfermt!’

Men vroeg hen, wat eigentlyk hun ongeval was? en daarop deed een van hen het volgende verslag:

‘Wy zyn Engelschen, die naar het eiland Martinique. - (Ziet, Kinderen, dat is Martinique, daar in 't midden vlak voor het vaste land van Amerika!) - zeilden, om eene lading Koffy te gaan haalen. Terwyl wy daar ten anker lagen, en in 't kort wederom dachten te vertrekken, gingen onze Kapitein en Opperstuurman op zekeren dag naar den wal, om nog iets te koopen. Middelerwyl kwam 'er een zó hevige draaiwind op, dat onze ankertouwen braken en wy uit de haven in zee gedreven wierden.’ De Orkaan. -

[pagina 38]
[p. 38]
willem.

Wat is dat?

vader.

Dat is een felle stormwind, die daaruit ontstaat, dat meer sterke winden van verscheidene kanten tegen elkanderen waaijen. - ‘Nu de Orkaan hield geduurende drie dagen en drie nachten niet op met woeden; wy verloren de boegspriet en den fokkemast en wierden eenige honderd mylen voortgedreven. Ongelukkig verstaat geen van ons de zeevaart; en het is nu al negen weeken dat wy dus dryven, onze voorraad en leeftogt is geheel en al op, en de meesten van ons zyn reeds half dood van den honger.’

De goede Kapitein liet aanstonds de boot uitzetten, nam een' genoegzaamen voorraad van levensmiddelen mede en liet zich, metrobinson, naar dat schip roeijen.

Zy vonden de menschen daar in den naarsten toestand. Zy waren allen zodanig uitgehongerd, dat veelen naauwlyks op de beenen konden staan. Maar, welk een akelig schouwspel vertoonde zich voor hunne oogen, toen zy in de kajuit kwamen. Eene moeder met haar' zoon en eene jonge dienstmaagd lagen daar, naar allen schyn, reeds dood van den honger. De moeder zat op den grond gevoelloos en styf tus-

[pagina 39]
[p. 39]

schen twee aaneen gebonden stoelen, met het hoofd tegen het boord van het schip leunende; het meisje lag naast haar, plat op den grond, en hield met een' arm den voet van de tafel vast; en de jongeling lag op het bed en had nog een stuk van een' lederen handschoen in den mond, dien hy al half afgekaauwd en opgeslokt had.

charlotte.

Och Vader lief, gy maakt het nu weder zo naar.

vader.

Gy hebt gelyk; ik had vergeten, dat gy lieden niets naars wilde hooren. Daarom zal ik deeze geschiedenis maar overslaan. -

allen.

ô Neen! neen, Vader lief! vertel die ons nu maar geheel uit!

vader.

Zo als gy lieden wilt! - Maar dan dien ik u eerst te zeggen, wie de arme menschen waren, die in zó naaren toestand in de kajuit lagen.

Het waren reizigers, die met dat schip uit Amerika naar Engeland dachten te gaan. Al het volk zeide eenpaariglyk, dat het zeer braave, deugdzaame luiden waren. De moeder had haaren zoon zó buitengemeen lief gehad, dat zy, toen 'er gebrek aan voorraad was, niet het minste had willen nuttigen, opdat

[pagina 40]
[p. 40]

haar beminde zoon slechts nog een weinig eeten zoude hebben; en de braave zoon had hetzelfde gedaan, om alles voor zyne moeder te bewaaren. Zelfs het getrouwe meisje was meer voor haare Meesteres en voor haar' jongen Heer, dan voor zichzelf bekommerd geweest.

Alle drie wierden voor dood gehouden; maar het bleek welhaast, dat 'er nog eenig leven in hen was. Want toen de Kapitein hen eenige droppen vleeschnat in den mond had gegoten, begonnen zy allengs de oogen wederom op te slaan. Doch de moeder was reeds te zwak, om iets te kunnen doorslikken, en gaf door tekenen te kennen, dat men slechts haaren zoon zoude helpen. Gelyk zy ook kort daarna overleed. Haar zoon en het dienstmeisje wierden door geneesmiddelen wederom tot kennis gebragt, en dewyl zy beiden nog jong en sterk waren, gelukte het den Kapitein door zyne zorg hun leven te behouden. Maar toen de jongeling zyne oogen op zyne moeder sloeg en zag, dat zy dood was, viel hy nog eens van ontsteltenis in onmagt, zelfs dat men veel moeite had om hem te doen bekomen. Doch dit gelukte

[pagina 41]
[p. 41]

eindelyk; hy en het dienstmeisje, behielden het leven.

De Kapitein voorzag daarop dit schip met zoveel voorraad van leeftogt, als hy zelf kon missen; liet door zyne timmerlieden den fokkemast en boegspriet, zo goed het doenlyk was, herstellen, en gaf aan het volk raad, hoe zy moesten stuuren om het naaste land te bereiken, dat de Kanarische Eilanden waren. Hy zelf stelde nu mede zynen koers derwaarts, om zyn schip eerst wederom van levensmiddelen te voorzien.

Een deezer eilanden heet Madera, gelyk gy lieden weet.

gerrit.

Ja wel; dat behoort aan de Portugeeschen.

jan

Daar de lekkere Madera-wyn groeit. -

willem.

En het Zuikerriet!

charlotte.

En daar zoveel Kanarivogels zyn; is 't niet zo Vader?

vader.

Heel wel. Voor dat eiland liet de Kapitein het anker vallen, en robinson ging met hem naar den wal.

Hy kon zyne oogen niet verzadigen met het heerlyk tooneel van dit vruchtbaar eiland. Zo verre zyn gezicht reiken kon, zag hy overal bergen, met wyngaarden beplant.

[pagina 42]
[p. 42]

De schoone en smakelyke druiven, die hy daar zag hangen, deeden zyne tanden wateren! Maar hoe verkwikte hy zich, wanneer de Kapitein voor hem de vryheid kocht, om zoveel te eeten als hy lustte.

Zy hoorden van de menschen, die in den wyngaard waren, dat de wyn daar niet, gelyk in andere landen geschied, uitgeperst word.

willem.

Hoe dan anders?

vader.

Zy doen de druiven in een groote houte kuip, en dan trappen zy die met de voeten, of stampen die met de elleboogen, dat het zap daar uitloopt.

charlotte.

Foei! nu lust ik geen' Madera-wyn.

jan.

Ik zou die evenwel niet willen drinken, al wierd die ook op de gewoone wyze uitgeperst.

kootje.

Waarom?

jan.

't Is waar; je bent nog niet hier geweest, toen Vader ons aantoonde, dat de wyn niet goed is voor Kinderen. Gy moest eens hooren, welk nadeel die al doen kan.

kootje.

Is dat waar, Vader?

vader.

Zekerlyk, lieve kootje, is dat de waarheid. Kinderen die dikwils wyn, of

[pagina 43]
[p. 43]

andere sterke dranken drinken, worden zieklyk en dom.

kootje.

Foei, dan zal ik nooit wyn drinken:

vader.

Dan zult gy wel doen, Kind!

Dewyl de Kapitein hier een' tydlang moest vertoeven om zyn schip te doen herstellen, dat eenige schade geleden had; begon het robinson na verloop van eenige dagen te verveelen. Zyn onrustige geest haakte al weder naar verandering, en hy wenschte vleugels te hebben, om zó schielyk als mooglyk was, door de geheele waereld te kunnen vliege

Midlerwyl kwam daar ook een Portugeesch schip van Lissabon ten anker, dat naar de Kust van Brasil in Zuid-Amerika zeilde.

gerrit.

(Met den vinger op de landkaart wyzende.) Is 't niet daar, naar dat land, Vader, dat aan de Portugeeschen behoort, en daar zoveel goud en kostelyke steenen gevonden worden?

vader.

Juist dat zelfde land. - robinson maakte kennis met den Kapitein van dat schip, en toen die hem vertelde van het stofgoud en van de kostelyke steenen, brandde hy van verlangen

[pagina 44]
[p. 44]

om met hem naar Brasil te gaan, en daar zyne zakken vol te zoeken.

klaas.

Hy had dan vast niet gehoord, dat geen mensch goud en steenen daar mag zoeken, om dat die aan den Koning van Portugal alleen behooren?

vader.

Dat kwam daarvan daan, omdat hy in zyne jeugd in 't geheel niets geleerd had. - Toen hy nu den Portugeeschen Kapitein gereed vond om hem voor niet mede te neemen, en hoorde, dat het Engelsche schip ten minste nog veertien dagen daar moest blyven leggen, kon hy de begeerte, om verder te reizen niet langer wederstaan. Hy zeide derhalven tegen zyn' goeden vriend, den Engelschen Kapitein, voor de vuist, dat hy voorgenomen had hem te verlaaten, om een togtje naar Brasil te doen. Naardien deeze nu kort te vooren van robinson zelven verstaan had, dat hy buiten weeten en toestemming zyner ouderen door de waereld zworf, was hy zeer verheugd, dat hy van hem ontslagen wierd, schonk hem het geld, dat hy hem in Engeland geleend had, en gaf hem nog bovendien eenige goede vermaaningen op reis mede.

robinson ging dus aan boord van het Portugeesch schip, en kort daarop stelden zy den

[pagina 45]
[p. 45]

koers naar Brasil. Zy zeilden vlak voorby het eiland Teneriffe, en zagen dus den hoogen Piek leggen.

Het was heerlyk om te zien, dat 's avonds, toen de zon al lang ondergegaan, en het op de zee reeds donker was, de top van deezen berg, die een van de hoogsten is op den geheelen aardbodem, nog door de zon bestraald wierd.

Eenige dagen daarna zagen zy eene andere, mede zeer aangenaame vertooning op de zee. Eene groote menigte vliegende visschen verhief zich boven de oppervlakte der zee, en waren zó blinkende als gebruineerd zilver, zodat zy een daadelyk schynsel, als lichtstraalen, gaven.

kootje.

Zyn 'er dan visschen, die vliegen kunnen?

vader.

Wel zeker kootje; my dunkt dat wy 'er zelfs al een' gezien hebben.

willem.

Ja, dat is waar, toen wy onlangs in de stad waren! Maar die had immers geene vêeren en geene vleugels?

vader.

Maar evenwel lange vinnen, en deeze gebruiken zy, als vleugels, om uit het water op te vliegen.

De reis was veele dagen achtereen zeer

[pagina 46]
[p. 46]

voorspoedig. Dog eensklaps kwam 'er een geweldige storm uit het zuidoosten op. De baaren der zee reezen op zó hoog als huizen, terwyl het schip door dezelve heen en weder geslingerd wierd. Zes dagen achtereen hield deeze schrikkelyke storm aan, en het schip wierd door denzelven zó verre van zynen koers afgedreven, dat de Stuurman en de Kapitein in 't geheel niet meer wisten, waar zy zich bevonden. Ondertusschen dachten zy, dat zy op de hoogte der Karibische Eilanden waren, (die daar leggen.)

Op den zevenden dag, toen de morgenschemering begon aan te komen, riep een matroos, tot groote blydschap van het scheepsvolk, Land!

moeder.

Ja, Land! land! - Het eeten wacht u al; morgen zullen wy verder hooren.

willem.

Och lieve Moeder, wacht toch maar zo lang, dat wy hooren, hoe zy geland zyn, en wat hen daar wedervaren is. Ik zou gaarne met een stukje brood te vrede zyn, als wy maar hier buiten bleeven, en Vader voort vertelde.

vader.

Wel ja, my dunkt ook, Mietje lief, dat wy van avond hier in het groen wel konden blyven eeten!

[pagina 47]
[p. 47]
moeder.

Zo gy wilt. - Laat Vader dan maar voortgaan met u het vervolg te verhaalen, Kinderen; ik zal intusschen alles gereed maaken.

allen.

ô Dat is goed! dat is mooi!

vader.

Torstond liepen zy allen op het dek om te zien, welk land dat was, daar zy komen zouden. Dog in dat zelfde oogenblik wierd hunne blydschap in de grootste droefheid veranderd.

Pof! was het, en allen, die op het dek waren, kreegen een' zó geweldigen schok, dat zy neder vielen?

jan.

Eilieve! hoe kwam dat?

vader.

Het schip stiet op eene zandbank, en zat in een oogenblik zo vast, als of het daarop gespykerd was. Welhaast sloegen de golven zodanig over het dek henen, dat zy allen zich in de hut, en in de kajuit moesten bergen, om niet van het schip afgeslagen te worden.

Toen begon 'er een zó droevig huilen en kermen onder het scheepsvolk te ontstaan, dat het een steenen hart tot deernis zoude bewogen hebben! Eenigen baden, anderen schreeuwden; sommigen wrongen wanhoopig

[pagina 48]
[p. 48]

de handen, anderen stonden onbeweeglyk als beelden. Onder deeze laatste was robinson, die meer dood dan leevend was.

Eensklaps wierd 'er geroepen: Dat het schip geborsten was! deeze schrikkelyke tyding deed hen allen weder herleven. Ieder liep ylings op het dek, men liet met de grootste haast de boot af, en al het volk sprong daarin.

Maar daar waren zoveel menschen aan boord, dat de boot ter naauwernood eene handbreed boven water lag, toen zy allen daarin gesprongen waren. Het land was nog zó verre, en de storm zó hevig, dat iedereen het voor ondoenlyk hield, de Kust te bereiken. Intusschen deeden zy evenwel alles, dat mooglyk was, met roeijen, en by geluk dreef de wind hen landwaarts.

Op het onverwachts zagen zy eene baar zó hoog als een berg, van achteren naar de boot opkomen. Ieder ontstelde op dat schrikkelyk gezicht, en liet de riemen vallen. De verschrikkelyke golf bereikte de boot; de boot sloeg om, en - al het volk wierd door de woedende zee verzwolgen! -

Hier hield de Vader op; het geheele

[pagina 49]
[p. 49]

gezelschap bleef zitten zonder een woord te spreeken, en veelen van hetzelve loosden een' zucht van hartelyk medelyden. Ten laatste kwam de Moeder met het eenvoudig avond eeten, en deed daardoor de weemoedige aandoeningen overgaan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken