Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Handleiding tot de natuurlyke opvoeding of Robinson Crusoë, geschikt ten dienste der jeugd (1780)

Informatie terzijde

Titelpagina van Handleiding tot de natuurlyke opvoeding of Robinson Crusoë, geschikt ten dienste der jeugd
Afbeelding van Handleiding tot de natuurlyke opvoeding of Robinson Crusoë, geschikt ten dienste der jeugdToon afbeelding van titelpagina van Handleiding tot de natuurlyke opvoeding of Robinson Crusoë, geschikt ten dienste der jeugd

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.12 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen
vertaling


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Handleiding tot de natuurlyke opvoeding of Robinson Crusoë, geschikt ten dienste der jeugd

(1780)–J.H. Campe–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 50]
[p. 50]

Derde avond.

willem.

Is robinson nu inderdaad dood, Vader lief? -

vader.

Wy hebben hem gisteren in het grootst gevaar van zyn leven gelaten. Hy verzonk, toen de boot omsloeg, met alle zyne reisgezellen in de zee. - Maar dezelfde verschrikkelyke golf, die hen verzwolgen had, voerde hem mede, en wierp hem naar het strand. Hy wierd met zulk een geweld tegen eene steenrots geworpen, dat de pyn hem uit de gevoelloosheid, die hem reeds bevangen had, weder opwekte. Hy sloeg de oogen op, en zich op het onverwachtst op vasten grond ziende, spande hy alle zyne nog overgeblevene krachten in, om verder op het strand te komen.

Dit gelukte hem; doch naauwlyks had hy land bereikt, of hy zeeg krachteloos neder, en bleef eene poos buiten kennis leggen.

Toen hy eindelyk zyne oogen weder opende, rees hy op, en zag rond. Maar, goede hemel, wat was dat een naar gezicht voor hem!

[pagina 51]
[p. 51]

Van 't schip, van de boot, van zyne reisgezellen was niets; niets meer te zien, dan eenige stukken hout, die door de baaren der zee naar het strand gedreven wierden. Hy alleen was den dood ontkomen.

Door blydschap en schrik tevens verrukt viel hy op zyne kniën neder, hief zyne handen ten hemel, en dankte met luider stemme en onder het storten van eene vloed van traanen, den God des hemels en der aarde, die hem zó wonderbaarlyk behouden had. -

jan.

Maar wat mag toch de rede weezen, dat God robinson alleen behouden heeft, daar hy alle de andere menschen liet verdrinken?

vader.

Lieve jan, zyt gy wel in staat om telkens de rede te bezeffen, waarom wy ouders, daar wy u lieden hartelyk lief hebben, het een of het ander met u beginnen?

jan.

Neen!

vader.

By voorbeeld, nog onlangs, toen het zulk schoon weêr was, en gy allen gaarne een reisje door het Westland zoud gedaan hebben, wat deed ik toen?

jan.

Ja, toen moest onze arme klaas te huis blyven, en wy moesten naar Vlaardingen, en mogten niet naar het Westland gaan.

[pagina 52]
[p. 52]
vader.

En waarom was ik dan zó hard tegen den armen klaas, dat ik hem niet mede wilde neemen?

klaas.

ô! Nu weet ik het heel wel! Onze Bromlei kwam my haalen om naar myne ouders te gaan, die ik in langen tyd niet gezien had.

vader.

En deed u dat niet meer vermaak dan een reisje naar het Westland?

klaas.

ô Veel, veel meer!

vader.

Ik wist, dat Bromlei komen zou, en daarom liet ik u te huis. - En zeg my nu eens jan, wien vond gy te Vlaardingen?

jan

Myn' lieven Vader en myne lieve Moeder, die daar waren om my op te wachten.

vader.

Dat wist ik ook; en daarom heb ik u voor die keer naar Vlaardingen en niet naar het Westland laaten gaan. Myne schikking behaagde ulieden toen in 't geheel niet, want gy wist niet welke rede ik daartoe had, Maar, zeg my eens, waarom zeide ik ulieden deeze rede niet?

jan.

Om ons op het onverwachtst te doen verblyden, wanneer wy onze ouders zagen, zonder het te vooren geweten te hebben.

vader.

Wel geantwoord; - nu Kinderen,

[pagina 53]
[p. 53]

denkt gylieden niet, dat God zyne Kinderen, naamelyk de menschen, zó lief heeft, als wy u lief heben?

willem.

Ja, vast; veel liever!

vader.

En is u niet voorlang bekend, dat God alle dingen veel beter weet, dan wy onnoozele menschen, die zó zelden weeten, wat ons eigentlyk dienstig is?

jan.

Ja, daarvan ben ik overtuigd! God is immers alweetend, en weet alles, wat toekomende is; en dat weeten wy niet!

vader.

Nu terwyl God dus alle menschen met vaderlyke liefde bemind, en tevens zo wys is, dat hy alleen weet, wat ons dient; zoude hy dan niet ook telkens alles op het beste met ons schikken?

willem.

ô Ja, vast en zeker!

vader.

Maar zyn wy wel in staat om telkens de redenen te bezeffen, waarom God het een of het ander nu eens dus en dan wederom anders schikt?

jan.

Neen, want dan dienden wy immers ook zo alweetend en zo alwys te weezen, als hy!

vader.

Welaan, lieve jan, hebt gy tegenwoordig lust, om uwe voorgaande vraag nog eens te doen?

jan.

Welke?

[pagina 54]
[p. 54]
vader.

Die: waarom God robinson alleen behouden heeft, en alle de anderen heeft laaten verdrinken?

jan.

Neen Vader!

vader.

Waarom niet?

jan.

Omdat ik nu bezef, dat het eene onverstandige vraag was.

vader.

Waarom was het eene onverstandige vraag?

jan.

Dat zal ik u zeggen, omdat God het best weet, waarom hy iets doet, en omdat wy dat niet kunnen weeten.

vader.

Onze lieve Heer had dus buiten twyfel zyne wyze en menschlievende redenen, waarom hy al het volk van het schip liet omkomen, en robinson alleen in het leven spaarde: maar wy kunnen deeze oorzaaken niet bezeffen. Wy kunnen daaromtrent wel gissingen maaken, maar wy moeten ons nooit verbeelden, dat wy het getroffen hebben.

God kon, by voorbeeld, voorzien, dat een langer leven voor de menschen, die hy in de zee liet omkomen, meer nadeelig, dan voordeelig weezen zou; dat zy in grooten nood vervallen, of zelfs, dat zy ondeugend zouden worden: Misschien nam hy hen daarom van de aarde en bragt hunne onsterflyke zielen

[pagina 55]
[p. 55]

naar eene plaats, daar zy veel beter waren dan hier. Maar robinson spaarde hy naar allen schyn nog het leven, opdat hy door lyden mogt gebeterd worden. Want God, die een goedertieren Vader is, zoekt de menschen door kastydingen te beteren, wanneer zy door goedertierenheid en toegeevendheid niet kunnen verbeterd worden.

Onthoud dat, myne lieve Kinderen, en weest daaraan gedachtig, wanneer u in het vervolg iets mogt overkomen, waar van gy niet zult kunnen begrypen, waarom uw goedertieren Vader in den Hemel het dus toegelaten heeft! Denkt als dan telkens by u zelven;

‘God weet beter dan ik, wat my dienstig is; en derhalven zal ik alles gewillig verdraagen, dat hy my laat overkomen! Hy laat het my voorzeker overkomen, opdat ik nog beter zou worden dan ik ben; derhalve zal ik daartoe myn best doen, en dan ben ik vast verzekerd, dat het my wel zal gaan.’

gerrit.

Dacht robinson toen ook zo?

vader.

Ja. - Nu, zó groot een levensgevaar ontkomen zynde, en zich van alle menschen verlaten ziende; nu gevoelde hy in 't binnenste van zyn hart, hoe verkeerd hy gehan-

[pagina 56]
[p. 56]

deld had; nu bad hy op zyne kniën God om vergiffenis van zyne zonden; nu nam hy een vast besluit, om zich van gantschen harte te beteren, en nooit weder iets te doen, het geen hy wist, dat niet wel was.

klaas.

Maar wat deed hy toen?

vader.

Toen de blydschap wegens zyne gelukkige behoudenis wat bedaard was, begon hy, zynen toestand te overweegen. Hy sloeg zyne oogen rond; maar zag niets dan kreupelbosch en boomen! Nergens zag hy iets, waaruit hy had kunnen opmaaken, dat het land ooit door menschen bewoond was.

Welk een akelig denkbeeld voor robinson, dat hy zó geheel alleen in een vreemd land zyn leven zou moeten doorbrengen. Maar gy moest eens gezien hebben, hoe hem de haairen te berg reezen, wanneer hy overdacht, dat 'er misschien wilde dieren of wilde menschen hier konden zyn, die ieder ogenblik te vreezen waren.

kootje.

Zyn 'er dan ook wilde menschen?

jan.

Wel ja, kootje! Heb je dat nog niet gehoord? Daar zyn ver - ja wie weet hoe ver hiervandaan! menschen, die zó wild als de beesten zyn!

[pagina 57]
[p. 57]
willem.

Die byna geheel naakt loopen, kootje!

gerrit.

Ja, en die niets weeten; die geene huizen weeten te bouwen, geene tuinen aan te leggen of te beplanten, geen land te beploegen.

charlotte.

En die raauw vleesch eeten en raauwe visch, zo heb ik wel hooren zeggen! Is 't niet zo, Vader, hebt gy ons dat niet verteld?

jan.

Ja en wat dunkt u, die arme menschen weeten in 't geheel niet, wie hen geschapen heeft, omdat zy nooit een' leermeester gehad hebben, die hen dat zeide!

gerrit.

Daarom zyn zy ook zó wild! Denk eens, daar zyn zelfs onder hen, die menschenvleesch eeten!

kootje.

Foei! dat zyn lelyke menschen!

vader.

Ongelukkige menschen! hebt gy willen zeggen. Het is al ongelukkig genoeg voor die arme halzen, dat zy in zulke onweetendheid en beestachtigheid groot gebragt zyn!

kootje.

Komen die menschen ook wel hier?

vader.

Neen; de landen daar men nog tegenwoordig eenige van deeze ongelukkige menschen vind, zyn zo verre van hier, dat

[pagina 58]
[p. 58]

'er nooit een van hen by ons komt. Zelfs vermindert hun getal geduurig meer en meer, omdat de beschaafde menschen, die daar komen, moeite doen, om hen insgelyks beschaafd te maaken.

gerrit.

Maar woonden 'er op het land, daar robinson thans was, eenige van die wilde menschen?

vader.

Dat wist hy nog niet. Maar dewyl hy eens had hooren zeggen, dat 'er op de eilanden in deeze streek van die soort van menschen waren: dacht hy, dat het zeer wel weezen kon, dat daar, waar hy zich thans bevond, ook menschen eeters waren: en dit denkbeeld maakte hem zó benaauwd, dat alle zyne leden begonnen te beeven.

willem.

Dat wil ik wel gelooven! Het was ook zekerlyk lelyk voor hem, als die op dat eiland woonden!

vader.

Hy durfde uit hoofde van zyne vrees in den beginne niet van zyne plaats komen. Het minste gerucht deed hem ontstellen.

Ten laatste begon hy zó sterken dorst te krygen, dat hy het niet langer houden kon. Hy was dus genoodzaakt, rond te gaan, om eene fontein of beek te zoeken. Gelukkig

[pagina 59]
[p. 59]

vond hy eene schoone heldere beek, waaruit hy naar genoegen zyn' dorst kon lesschen! Eene heldere teug frisch water is toch eene groote weldaad voor dengeenen, die door dorst gekweld word!

robinson dankte God daarvoor, en vertrouwde, dat die hem ook spyze geeven zou. ‘Die den vogelen voedsel geeft,’ dacht hy, zal immers my niet van honger laaten sterven!’

Honger had hy wel niet, want de vrees en de schrik hadden hem allen lust tot eeten benomen. Maar des te grooter was zyn verlangen om te rusten. Hy was zodanig vermoeid van al 't geen hy uitgestaan had, dat hy naauwlyks langer op zyne beenen staan kon.

Maar waar zou hy de nacht overbrengen? Op den grond en in de opene lucht? dan zouden immers wilde menschen of dieren kunnen komen en hem opeeten! Huizen, hutten of holen waren 'er nergens te vinden. Hy stond eene geheele poos gantsch mistroostig en wist nier, wat hy beginnen zou.

Ten laatste dacht hy het best te zyn, dat hy als de vogels op eenen boom ging zitten. Hy vond welhaast een', die zulke dikke takken had, dat hy gemakkelyk daarop zitten

[pagina 60]
[p. 60]

en met den rug tegen den stam leunen kon. Op deezen klom hy op, deed een ieverig gebed tot God, ging vervolgens zitten, en raakte welhaast in slaap.

Hy droomde geduurende zynen slaap van alles, dat hem den dag te vooren wedervaaren was. Vervolgens vertoonden zich zyne ouders aan zyne verbeelding. Het was als of hy hen zag, daar zy door hartzeer en verdriet verteerd, over hem treurden, zuchtten, kermden, de handen wrongen en ontroostbaar waren. Het koude zweet brak hem van alle kanten uit. Hy riep overluid: ‘Hier ben ik! Hier ben ik, waarde ouders!’ en wilde daarop zyne ouders in de armen vliegen, en door deeze beweeging in den slaap viel hy elendiglyk uit den boom neder.

charlotte.

Och! de arme robinson!

willem.

Nu zal hy vast dood weezen?

vader.

Gelukkig had hy niet hoog gezeten, en de grond was zodanig met gras bedekt, dat hy niet hard neder viel. Hy gevoelde slechts wat pyn in die zyde, waarop hy gevallen was; maar dewyl hy in den droom veel meer uitgestaan had, achtte hy deeze pyn niet. Hy klom terstond weder op den boom, en bleef daar zolang zitten, tot de zon opkwam.

[pagina 61]
[p. 61]

Nu begon hy te overleggen, waar van daan hy iets te eeten zoude krygen. Hy miste alles, dat wy hier in Europa hebben. Hy had geen brood, geen vleesch, geene groenten, geene melk; en al had hy ook iets van dit alles gehad om te kooken of te braaden, zo had hy evenwel geen vuur, geene potten, geen spit. Alle de boomen, die hy tot hiertoe gezien had, waren van die soort, die men Kampeche boomen noemt: die geene vruchten maar slechts bladen droegen.

jan.

Wat voor boomen zyn dat?

vader.

Dat zyn boomen, waarvan het hout tot verfstoffen gebruikt word. Zy groeijen in eenige gewesten van Amerika, en worden in menigte naar Europa gebragt. Wanneer het hout van deeze boomen in water gekookt word, krygt het water eene roodachtige kleur, die naar het zwart trekt, en daarvan bedienen de verwers zich om andere kleuren te diepen.

Maar om tot onzen robinson weder te keeren.

Zonder te weeten, wat hy beginnen zoude, klom hy van den boom af; den geheelen voorgaanden dag niets gegeten hebbende, begon de honger hem verschrikkelyk te plaagen. Hy liep eenige duizend schreden rond: doch

[pagina 62]
[p. 62]

alles, dat hy vond, waren onvruchtbaare boomen en gras.

Zyn angst was thans ten hoogsten top gerezen. ‘Ik zal van honger moeten sterven!’ riep hy en sloeg zyne oogen schreijende ten hemel. Ondertusschen gaf hem de nood moed en krachten, om langs het strand te loopen, en te zien, of hy niet ergens wat vond, dat hy zou kunnen eeten.

Dit was vergeefs! Daar was niets te vinden dan Kampeche en Westindische wilgeboomen, niets dan gras en zand! Vermoeid en krachteloos wierp hy zich voor over op de aarde neder, schreide overluid, en wenschte, dat hy toch liever verdronken mogt zyn, dan dat hy nu zó elendiglyk van honger sterven moest.

Hy had reeds voorgenomen, in deezen wanhoopigen toestand den langzaamen en verschrikkelyken dood des hongers met leidzaamheid te verwachten, wanneer hy, zich toevallig omkeerende, een' zeearend zag, die met een' visch in den bek door de lucht vloog. Terstond kwaamen hem de woorden te binnen, die hy eens ergens gelezen had:

 
god, die de raaven voed, zal menschen niet verstooten;
 
hy, in den kleine groot, zal grooter zyn in grooten.
[pagina 63]
[p. 63]

Hy verweet thans zich zelven, dat hy zo weinig op de goddelyke voorzienigheid vertrouwd had; rees terstond van den grond op, en besloot zo verre voort te gaan, als zyne krachten hem zouden toelaaten. Hy ging dus al verder langs het strand, en liet zyne oogen overal gaan, of hy ook ergens eenig voedsel ontdekken kon.

Ten laatste zag hy eenige oesterschulpen op het zand leggen. Greetig liep hy naar die plaats, en zocht overal met de grootste zorgvuldigheid, of hy ook eenige volle oesters mogt vinden. Hy vond die, en zyne vreugd daarover was onbeschryflyk groot.

jan.

Leggen dan de oesters op 't land?

vader.

Gewoonlyk niet. Zy leeven uit den aart in de zee, daar zy tegen de rotsen, de een boven op den anderen, gaan vast zitten, zo dat daaruit een kleine berg ontstaat. Zulk een' hoop noemt men eene Oesterbank. Doch sommige oesters worden door de baaren daaräf geslagen, en door de vloed op het strand geworpen. En wanneer dan de vloed gedaan is en de ebbe komt, blyven zy op het drooge leggen.

kootje.

Wat is dat, de ebbe en de vloed?

charlotte.

Och! weet je dat niet eens!

[pagina 64]
[p. 64]

Dat is, als het water eerst ryst, en dan weder zakt.

kootje.

Welk water?

charlotte.

Wel, het water in de zee.

vriend R.

Kootje, laat u dat uw' broeder jan zeggen, die zal het u wel verstaanbaar maaken.

jan.

Ik? - Nu ik zal eens zien! Hebje niet wel opgelet, dat het water in de Maas somtyds verder op den wal komt, en dan na eene poos weder terug loopt, en dat men dan droogsvoets gaan kan, daar te vooren water was?

kootje.

O ja, dat heb ik wel gezien!

jan.

Nu, als het water zo ryst, dat het op den wal loopt, dan noemt men dat vloed; maar als het weder zakt en de wal droog word, dan noemt men het ebbe.

vader.

Wu zal ik u verder zeggen, kootje lief, dat het water in de groote zee ieder etmaal op deeze wyze tweemaal ryst, en tweemaal weder zakt. Zes uuren en eenige minuuten ryst het elke keer, en zes uuren en eenige minuuten zakt het weder. Het eerste noemt men den tyd van de vloed, en het andere den tyd van de ebbe. Begrypje het tegenwoordig?

[pagina 65]
[p. 65]
kootje.

Volkomen! Maar waarom ryst toch de zee telkens?

willem.

ô Dat weet ik zeer wel; dat doet de maan, die trekt het water naar zich toe, dat het in de hoogte ryzen moet!

klaas.

Och dat hebben wy immers al zo dikwils gehoord! Laat Vader toch verder vertellen!

vader.

Op een' anderen tyd zal ik met u daarover spreeken, kootje.

robinson was opgetogen van blydschap, dat hy wat gevonden had, om zyn' schreeuwenden honger een weinig te stillen. De weinige oesters, die hy vond, waren, wel is waar, niet genoeg, om hem geheel te verzadigen; maar hy was echter verheugd, dat hy toch wat had.

Thans was hy voornaamelyk daarop bedacht, waar hy nu in 't vervolg zyn verblyf zou neemen, om voor wilde menschen en wilde dieren veilig te weezen? De plaats, daar hy de eerste nacht doorgebragt had, was zó ongemakkelyk voor hem geweest, dat hy telkens beefde, wanneer hy dacht, dat hy de toekomende nachten op de zelfde wyze zoude moeten doorbrengen

[pagina 66]
[p. 66]
willem.

Ik weet wel, wat ik gedaan had.

vader.

En wat dan; laat eens hooren!

willem.

Wel ik had my vooreerst een huis gebouwd met heele dikke muuren en met zwaare yzere deuren. En dan had ik eene graft daar rondom gemaakt, met eene ophaalbrug, en die ophaalbrug had ik alle avonden opgehaald, en dan wou ik wel eens gezien hebben, dat de wilden my eenig leed deeden, als ik sliep.

vader.

Dat laat zich hooren! 't Is jammer, dat gy toen niet daar waart; gy had zekerlyk den armen robinson goeden raad kunnen geeven! - Maar - my schiet evenwel wat te binnen - heb je wel recht met aandacht 'er op gelet, hoe de timmerluiden en de metselaars doen, als zy een huis bouwen?

willem.

Ja wel! al zo dikwils! De metselaar maakt eerst kalk gereed en mengt 'er zand onder. Daarna legt hy telkens eenen steen op den anderen, en strykt met zynen troffel het cément 'er tusschen, dat zy heel vast op elkanderen moeten blyven zitten. Dan gaan de timmerluiden aan het behouwen en bedisselen van de balken, met

[pagina 67]
[p. 67]

hunne bylen, en maaken, dat die volkomen op elkanderen sluiten. Daarna hyssen zy de balken met een' windas op naar boven op den muur en spykeren daar al een' by den anderen vast. Voorts zaagen zy ook planken en latten, die zy op de dak sparren vast spykeren, om de pannen 'er op te leggen. En vervolgens. -

vader.

Ik zie wel; dat gy het zeer wel onthouden hebt, hoe zy doen om een huis te bouwen. Maar de metselaar heeft evenwel kalk en een' troffel en baksteenen of hardsteenen nodig, die eerst gebakken of gebeiteld moeten worden: en de timmerluiden moeten bylen, zaagen, booren, spykers, winkelhaaken en hamers hebben. Maar waar van daan zou je die gekregen hebben, als je in robinsons plaats geweest waart?

willem.

Ja dat weet ik niet.

vader.

Zo stond het ook met robinson, daarom was het hem onmooglyk een geheel huis te bouwen. Hy had geene de minste gareedschappen; hy had niets dan zyne handen, en met deeze alleen was hy niet in staat zulke huizen te bouwen als wy hebben.

klaas.

Wel nu, dan had hy zich maar

[pagina 68]
[p. 68]

eene hut moeten maaken van takken, die hy van de boomen kon afscheuren!

vader.

En zou eene hut van takken hem wel kunnen beschermen tegen slangen, wolven, luipaarden, tygers, leeuwen en meer dergelyke wilde dieren?

jan.

Ach! hoe zal het met den armen robinson nog afloopen.

klaas.

Maar kon hy niet schieten?

vader.

Ja, als hy maar een' snaphaan en kruid en lood had! Maar de arme hals had immers niets, gelyk ik u zeide: in 't geheel niets ter waereld, dan alleen zyne twee handen!

Wanneer hy deezen zynen toestand, die zo van alle hulp ontbloot was, overwoog, verviel hy eensklaps weder tot zyne voorige ongerustheid. Wat baat het my, dat ik het gevaar van door honger te sterven voor het tegenwoordige ontsnapt ben, terwyl ik misschien deeze nacht door de wilde dieren zal verscheurd worden!

Hy geloofde reeds een' tyger voor zich te zien, die zynen muil wyd opsparde, en hem zyne groote scherpe tanden liet zien. Een oogenblik daarna verbeeldde hy zich, dat de tyger hem reeds by de keel vatte, en

[pagina 69]
[p. 69]

riep gillende uit: ‘ach, myne arme Ouders!’ en zeeg krachteloos ter aarde neder.

Eene poos dus gelegen en met angst en wanhoop geworsteld hebbende, kwam hem zeker kerklied te binnen, dat hy zyne godvruchtige Moeder dikwils had hooren zingen, wanneer haar eenige tegenspoed overgekomen was. Dit kerklied begint dus:

 
hy, die als felle rampen woeden,
 
in god al zyn vertrouwen stelt,
 
vind altoos troost in tegenspoeden,
 
al word zyn hoop te leur gesteld.
 
hy weet dat ylings 't leed verdwynt,
 
als d'almagt tot zyn hulp verschynt.

Deeze overdenking beurde hem op! Hy herhaalde dat fraaije lied eenige reizen met hartelyke aandacht by zich zelven; daarna begon hy het overluid te zîngen; stond van den grond op, en ging zien, of hy niet ergens een hol kon vinden, dat hem tot eene veilige woonplaats verstrekken kon.

Hy wist niet waar hy eigentlyk was, - op het vaste land van Amerika, of op een

[pagina 70]
[p. 70]

eiland? Maar hy zag van verre eenen berg leggen, daar hy naartoe ging.

Onderwege bemerkte hy tot zyne grootste droefheid, dat de geheele streek, niets dan onvruchtbaare boomen en gras voortbragt. Hoe hy toen te moede was, kunt gylieden u gemakkelyk verbeelden.

Hy klom met veel moeite op den berg, die vry hoog was, en kon van daar zyne oogen veele mylen verre laaten rond gaan. Toen zag hy met schrik, dat hy inderdaad op een eiland was, en dat, zoverre zyn gezicht konde reiken, nergens eenig land te zien was, behalve twee of drie kleine eilanden, die eenige mylen van daar gelegen waren.

‘Ach! wat ben ik een ongelukkig mensch! riep hy uit, terwyl hy zyne handen, die hy angstvallig in een geslagen had, naar den hemel' opstak het is dan waar, dat ik van alle menschen afgesneden, van allen verlaten ben, en geene hoop heb, van ooit uit deeze naare eenzaamheid weder verlost te worden. Ach! wat zal 'er van myne arme bedrukte Ouders worden! Ik zal hen nooit wederzien! Nooit zal ik hen om vergiffenis voor myne dwaaling kunnen smeeken! Nooit zal ik de zoete stem van een' vriend,

[pagina 71]
[p. 71]

van een' mensch weder hooren! - Maar ik heb dit lot verdiend, voer hy voort. ô God, gy zyt rechtvaardig in uwe wegen! Ik heb geen recht om te klaagen. Ik heb het immers zo gewild.’

Geheel wezenloos, bleef hy op de zelfde plaats staan, en hield zyne oogen onbeweeglyk op den grond gevestigd. ‘Van God en van de menschen verlaten!’ dit was alles, dat hy in staat was te denken. - Gelukkig kwam hem ten laatste weder een vers uit zyn fraai kerklied te binnen:

 
denk niet, dat god u heeft verstoten,
 
ofschoon gy hier in armoe leeft;
 
dat hy zyn dier b'regunstgenoten,
 
steeds aardsch geluk beschoren heeft.
 
ô neen: hen zyn in d'eeuwigheid
 
veel edler schatten weggeleid.

Hy viel met hartelyken yver voor God op zyne kniën neder, deed geloften van geduld en onderwerping in zyne tegenspoeden, en bad om de noodige krachten om dezelven te verdraagen.

charlotte.

Dat was wel zeer goed,

[pagina 72]
[p. 72]

dat robinson zulke fraaije liederen kon, die hem zoveel troost gaven in zyn ongeluk!

vader.

Ja dat was eene zeer goede zaak! Wat zou 'er van hem geworden zyn, indien hy niet geweten had, dat God de algoede, de almagtige en de alomtegenwoordige Vader van alle menschen is. Zo men hem dat niet geleerd had, had hy moeten vergaan van angst en wanhoop. Doch het denken aan deezen hemelschen Vader gaf hem telkens weder nieuwen troost en moed, zo dikwils hy in gevaar was door zyne droefheid overmeesterd te worden.

charlotte.

Wilt gy my ook nog meer van God leeren, gelyk gy aan de anderen gedaan hebt?

vader.

Gaarne, kind lief! Naar maate gy van dag tot dag verstandiger zult worden, zal ik u ook telkens meer van onzen lieven Heer zeggen. Gy weet, ik spreek van niets liever, dan van hem, die zó goed, en zó groot is, en die ons zó lief heeft.

charlotte.

ô Dat is goed! Daar is ook niets dat my meer vermaakt, dan wanneer gy met ons van God spreekt. Ik ben 'er nu reeds blyd om.

[pagina 73]
[p. 73]
vader.

Gy hebt ook rede om het te zyn, lieve charlotte! Want wanneer gy God eerst recht zult hebben leeren kennen, dan zult gy vast nog veel meer moeite doen, om geheel deugdzaam te worden, en dan zult gy zelf nog veel meer vreugd genieten, dan tegenwoordig. -

robinson bevond zich thans veel sterker en begon nu den berg rond te klouteren. Langen tyd deed hy vergeefsche moeite om eene veilige plaats tot zyne woning te vinden. Doch ten laatste kwam hy by een' kleinen berg, die aan de voorste zyde zó steil was als een muur. Deeze zyde naauwkeurig nagaande, vond hy eene plaats, die eenigzins hol was, en een' vry smallen ingang had.

Had hy een' koevoet, en een' beitel of andere gereedschappen gehad: dan zou het hem zeer ligt geweest zyn, deeze holte, die ten deele rotsachtig was, verder uit te diepen, en haar tot eene woonplaats bekwaam te maaken. Maar hy bezat geen van deeze dingen, dus was de vraag, hoe hy derzelver gemis goed maaken zoude?

Na langen tyd daarover gepeinsd te hebben, redeneerde hy dus: ‘de boomen, die ik hier zie, schynen van dezelfde soort te zyn,

[pagina 74]
[p. 74]

als de wilgeboomen in myn Vaderland, die gemakkelyk kunnen verplant worden. Ik zal eene menigte van zulke jonge boomen met myne handen uitgraaven, en daar vóór deeze holte eene kleineruimte zó dicht daar mede beplanten, dat het als een muur weezen zal. Wanneer die boomen weder uitbotten en groeijen, zal ik in deeze beslotene ruimte zó veilig kunnen slaapen, als of ik in een huis was. Want van achteren word ik door de steile steenrots gedekt, en van vooren, en van de zyden zullen de dicht geplante boomen my tot bescherming strekken.’

Hy verheugde zich over deezen gelukkigen inval, en liep terstond heenen, om denzelven ten uitvoer te brengen. Zyne vreugd wierd nog grooter, toen hy naby deeze plaats eene schoone heldere fontein zag, die uit den berg te voorschyn kwam. Hy liep naar dezelve, om eerst een' frisschen dronk te doen, dewyl hy door het rondloopen in de brandende hette der zonne zeer dorstig geworden was.

willem.

Was het dan zó heet op dat eiland?

vader.

Dat kan je denken! Zie! (op de

[pagina 75]
[p. 75]

landkaart toonende,) daar leggen de Karibische Eilanden, waarvan dat, waarop robinson zich thans bevond, naar allen schyn een was. Nu ziet gy, dat deeze eilanden niet verre afleggen van die streek, daar men zegt, dat men onder de linie is, en daar de zon somwylen vlak boven het hoofd van de menschen staat, en dus moet het daar al zeer heet zyn.

Hy ging aan het werk, groef eenige jonge boomen op eene zeer moeijelyke wyze met zyne handen uit den grond, en bragt die naar de plaats, welke hy voor zyn verblyf gekozen had. Daar moest hy wederom een gat met zyne handen krabben, om de boomen te planten; en doordien dat niet schielyk voortging, begon de avond te vallen, toen hy naauwlyks vyf of zes boomen geplant had.

De honger dreef hem, om eerst naar het strand te loopen, en te zien of hy weder eenige oesters kon vinden. Maar ongelukkig ging 'er juist vloed. Hy deed dus niets op, en was genoodzaakt voor deeze keer met eene leege maag slaapen te gaan.

jan.

En waar Vader? -

vader.

Hy had besloten, de nachten zolang op den boom door te brengen, tot dat hy eene

[pagina 76]
[p. 76]

veilige woonplaats voor zich zoude gereed gemaakt hebben. Hy ging dus naar den boom.

Doch opdat hem deeze nacht niet het zelfde mogt overkomen, dat hem de voorgaande was overgekomen, bond hy zich met zyne kousenbanden om het lyf vast aan den tak, waartegen hy met den rug leunde; en, na zich in de hoede van zynen Schepper bevolen te hebben, begaf hy zich tot slaapen.

jan.

Daar deed hy wel aan.

vader.

De nood leert ons veele dingen, die wy anders niet zouden weeten. Juist daarom heeft ook de goede God de aarde en zelfs ons zodanig gemaakt, dat wy verscheidene behoeften hebben, die wy niet dan door overdenken en door allerhande uitvindingen kunnen voldoen. Deeze behoeften zyn dus de oorzaak, dat wy wys en verstandig worden. Als wy den mond slechts hoefden open te doen, en dat de gebraden duiven als dan daarin vloogen; als de huizen, bedden, kleederen, het eeten en drinken en alle de andere dingen, die tot onderhoud en gemak van het leven nodig zyn, vanzelf en geheel klaar gemaakt uit de aarde groeiden; zouden wy vast en zeker niet anders doen, dan eeten, drinken en slaapen; en dan zouden wy tot onzen dood

[pagina 77]
[p. 77]

toe zó dom en onverstandig blyven, als de redelooze beesten.

klaas.

Dus heeft onze lieve Heer zeer wys gedaan, dat hy niet alles zo maar uit de aarde laat groeijen.

vader.

Hy heeft alles in de waereld goed en wys gemaakt. - Maar ziet toch eens! hoe vriendelyk de schoone Avondster haare straalen op ons neder schiet. Deeze ster heeft onze Hemelsche Vader ook gemaakt, dien wy niet genoeg kunnen dankzeggen voor den dag, welken wy wederom met zo veel vergenoegen hebben doorgebragt. - Komt, Kinderen, laaten wy te zaamen naar huis gaan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken