Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Handleiding tot de natuurlyke opvoeding of Robinson Crusoë, geschikt ten dienste der jeugd (1780)

Informatie terzijde

Titelpagina van Handleiding tot de natuurlyke opvoeding of Robinson Crusoë, geschikt ten dienste der jeugd
Afbeelding van Handleiding tot de natuurlyke opvoeding of Robinson Crusoë, geschikt ten dienste der jeugdToon afbeelding van titelpagina van Handleiding tot de natuurlyke opvoeding of Robinson Crusoë, geschikt ten dienste der jeugd

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.12 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen
vertaling


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Handleiding tot de natuurlyke opvoeding of Robinson Crusoë, geschikt ten dienste der jeugd

(1780)–J.H. Campe–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 118]
[p. 118]

Zesde avond.

(De Vader vervolgt zyn verhaal.)

Onze robinson sliep voor deezen keer, gelyk men zegt, een gat in den dag. By zyn ontwaaken ontstelde hy, toen hy zag, dat het al zo laat was, en sprong op, om zich op weg te begeeven, om de Lama's op te zoeken. Doch de hemel verhinderde hem in zyn voorneemen.

Want het hoofd uit zyn hol steekende, was hy genoodzaakt, hetzelve terstond weder terug te trekken.

charlotte.

Eilieve, waarom toch?

vader.

Daar viel een zo geweldige stortregen, dat hy aan geen uitgaan behoefde te denken. Hy besloot dus te wachten, tot deeze bui over was.

Doch de bui ging niet over; de regen wierd veeleer sterker. By tusschenpoozingen weerlichtte het tevens zó ysselyk, dat zyn anders donker hol geheelenal in brand scheen te staan; en daarop volgde een donderslag, heviger dan hy ooit te vooren gehoord had.

[pagina 119]
[p. 119]

De aarde daverde van de felle en ontzaglyke slagen, en dezelve wierden door de bergen zo dikwyls wederom gekaatst, dat het schrikkelyk geraas in 't geheel geen einde had.

robinson, die geene goede opvoeding genoten had, was dus ook dwaaslyk bevreesd voor het onweder.

willem.

Hoe? Voor den donder en den bliksem?

vader.

Ja; hy was 'er zó bang voor, dat hy van vrees niet wist waar hy kruipen zou.

willem.

Is 't mooglyk? Het maakt immers eene heerlyke vertooning, hoe kon hy toch bang daarvoor weezen?

vader.

Waarom hy daar bang voor was, dat kan ik zelf niet wel zeggen; mooglyk, omdat de bliksem somtyds brand sticht, of ook wel voor eene enkele keer een mensch doodslaat.

jan.

Dat is waar; maar het gebeurt evenwel zó zelden! 't Is nu al lang, dat ik in staat ben van te denken en te onthouden, en ik heb evenwel nog nooit gezien, dat de bliksem iemand gedood heeft.

willem.

En al was dat ook zo, dan komt men immers zó schielyk uit de waereld, en als men dood is, komt men immers by

[pagina 120]
[p. 120]

onzen lieven Heer: wat wil het dan zeggen?

gerrit.

Och, het is immers zó goed, als het eens onweêrt! Dan word naderhand de heete lucht zó koel en het is zo mooi om te zien, hoe de bliksem uit de zwarte wolken schiet!

charlotte.

Ik mag het gaarne zien. Zal je ons weder naar buiten brengen, lieve Vader, als 'er een onweêr opkomt, dat wy het eens recht ter deeg kunnen zien.

vader.

Zeer gaarne! - robinson was, naar gy weet, in zyne jeugd slecht onderricht; daarom wist hy ook niet, welke groote weldaaden van God de omweders zyn; hoe zuiver de lucht na dezelve word! Hoe zy oorzaak zyn, dat op het veld en in de tuinen alles eens zo wel groeit! Hoe aangenaam menschen en beesten, boomen en planten door dezelve verkwikt worden. -

Hy zat in een' hoek van zyn hol met gevouwen handen, en was in doodsbenaauwdheid, terwyl de plasregens kletterden, de blimsenstraalen flikkerden, en de donderslagen zonder ophouden loeiden. De middag begon reeds te naderen, en echter was het woeden van het onweêr nog in 't minste niet bedaard.

[pagina 121]
[p. 121]

Honger had hy niet: want de benaauwdheid, waarin hy was, benam hem den eetlust. Maar des te sterker wierd zyn gemoed door akelige denkbeelden gefolterd. ‘De tyd is daar, dacht hy, dat God my wegens myne overtreedingen straffen wil! Hy heeft zyne vaderlyke hand van my afgetrokken; ik zal omkomen, ik zal myne ongelukkige ouders nooit wederzien!’

vriend R.

Nu voor deeze keer ben ik maar gantsch niet voldaan, over onzen vriend robinson!

klaas.

Waarom niet?

vriend R.

Waarom? Had niet onze lieve Heer al zo veel voor hem gedaan, dat hy immers uit eigene ondervinding had kunnen weeten, dat God niemand verlaat, die van harte op hem vertrouwt, en in alle oprechtheid zich zoekt te beteren? Had hy robinson niet uit het klaarblykelykst gevaar van zyn leven gered? Had hy hem niet al zo verre geholpen, dat hy niet meer behoefde te vreezen van honger te zullen sterven? - En nogthans was hy zó kleinmoedig! Foei dat was niet mooi van hem!

moeder.

Ik ben het met u eens, waarde R.; doch laaten wy medelyden hebben met

[pagina 122]
[p. 122]

den armen bloed! Hy was immers eerst zedert kort tot inkeer gekomen, en kon daarom onmooglyk reeds zó volmaakt zyn, als die is, die van zyne vroege jeugd af aan zyn best gedaan heeft, om zich te beteren.

vader.

Gy hebt gelyk, kind lief; geef my uwe hand, en daar is een zoen voor uw medelyden met myn' armen robinson, dien ik nu al reeds zedert eenigen tyd recht hartelyk genegen ben, omdat ik zie, dat hy den goeden weg inslaat.

Terwyl hy dus vol vrees en zorgen nederzat, scheen het onweêr eindelyk wat te bedaaren. Naarmaate de donder flaauwer wierd en de regen allengs ophield, herleefde ook de hoop wederom by hem. Hy dacht, dat hy zich nu al op weg kon begeeven; en wilde derhalven naar zyne weitasch en naar zyne byl tasten, wanneer hy eensklaps - wat dunkt u? - verdooft en gevoelloos' op den grond nederviel.

jan.

Eilieve! wat kwam hem dan over?

vader.

Het kletterde vreeflyk boven zyn hoofd; de aarde daverde, en robinson viel, als zielloos op den grond neder! De bliksem sloeg in den boom, die boven zyn hol stond, en verplette denzelven met zulk een yslyk

[pagina 123]
[p. 123]

gekraak, dat de arme robinson zag, noch hoorde, en zich verbeeldde, dat hy zelf daar door getroffen was.

Hy bleef langen tyd buiten kennis op den grond leggen. Ten laatste voelende, dat hy nog leefde, rees hy weder op; en het eerste, dat hy voor de opening van zyn hol zag leggen, was een gedeelte van den boom, die door den bliksem verplet en naar beneden geworpen was. Een nieuwe ramp voor hem! Waaraan zou hy nu voortaan zyne touwladder vast maakken, daar de geheele boom, gelyk hy dacht, verplet was?

Intusschen hield de regen geheel op, en geen donder wierd meer gehoord, dus durfde hy het eindelyk waagen, uit zyn hol te gaan. En! raad eens, wat hy toen zag? -

Hy zag iets, dat zyn hart eensklaps wederom met dankbaarheid en liefde tot God, en met diepe schaamte over zyne voorgaande kleinmoedigheid vervulde! Hy zag naamelyk den stam van den boom, die door den bliksem getroffen was, in lichten brand staan. Dus wierd door dit wonderlyk toeval op het onverwachtst voor zyne noodzaaklykstebe hoefte gezorgd, en op deeze wyze had de Godlyke voorzienigheid juist op dat tydstip het zichtbaarst

[pagina 124]
[p. 124]

voor hem gezorgd, wanneer hy in zyne benaauwdheid dacht dat dezelve hem geheel verlaaten had!

Met een onuitspreekelyk gevoel van vreugde en van dankbaarheid hefte hy zyne handen op naar den hemel, en dankte met luiden stemme, en onder het storten van een' vloed van blyde traanen, den bestierder van het heelal, den goedertieren' Vader der menschen, die zelfs by de schrikkelykste gebeurtenissen, welke hy toelaat, telkens de allerwysste en liefderykste oogmerken heeft. ‘ô! Riep hy, wat is toch de mensch, die onnozele en kortzichtige aardworm, dat hy zich vermeeten zou, om te morren tegen hetgeen God doet, en hy niet begrypt!’

Nu had hy vuur, zonder dat hy de minste moeite had behoeven te doen; nu kon hy dat vuur gemakkelyk onderhouden; en nu had hy wegens zyn toekomend onderhoud op dit onbewoond eiland minder te vreezen. - De jagt wierd voor deezen dag uitgesteld, omdat robinson voort van het vuur zyn voordeel wilde trekken, en zyn gebraad, dat nog zedert gisteren aan het spit zat, gereed maaken.

Het onderste gedeelte van den brandenden boom, waaraan hy zyne touwladder vast ge-

[pagina 125]
[p. 125]

maakt had, was nog onbeschadigd; en dus kon hy gerust naar boven klimmen. Hy deed zulks, nam daarop een gloeijend brandhout, klom met hetzelve naar beneden in de omheinde voorplaats zyner wooning, legde daar een luchtig vuur voor zyn gebraad aan, en klom daadelyk weder naar boven by den brandenden boom, om het vuur uit te blusschen. Dit gelukte hem insgelyks.

Nu nam hy den post van keukenjongen waar, onderhield het vuur en draaide vlytig het spit. Het gezicht van het vuur was ongemeen heuglyk en aandoenlyk voor hem. Hy beschouwde hetzelve als eene dierbaare gaave van God, hem als uit den hemel toegezonden; en wanneer hy de groote voordeelen, die hy daarvan trekken zoude, overwoog dan hief hy zyne oogen veelmaals met een gevoel van daukbaarheid naar den hemel. Zo dikwyls hy naderhand vuur zag, of slechts aan vuur dacht, dacht hy ook telkens: Ook dat heeft God my gegeven!

vriend B.

Is het dan wel wonder, dat sommige onnozele onweetende menschen, die nooit eenige onderrechting genoten hebben, zich verbeelden, dat het vuur, waardoor al-

[pagina 126]
[p. 126]

les, dat op aarde leeft, onderhouden word, God zelf was!

jan.

Zyn 'er menschen, die dat gelooven?

vriend B.

Ja! - God zy gedankt! dat wy beter onderrecht zyn, en dat wy weeten, dat het vuur God zelf niet is, maar, gelyk het water, de aarde en de lucht, eene weldaad van God, die hy om onzentwille gewrocht heeft!

vader.

Toen robinson gisteren zyn' avondmaaltyd deed, had hy by den smaak van het malsch gebeukte vleesch het zout gemist. Hy hoopte door den tyd op zyn eiland eenig zout te vinden; doch voor het tegenwoordige liep hy maar naar het strand om in de bast van eene kokosnoot wat zeewater te haalen. Met hetzelve begoot hy eenige keeren zyn gebraad, en maakte het daardoor behoorlyk zout.

Het vleesch scheen thans genoeg gebraden te zyn. De vreugde, waarmede robinson het eerste stuk daar af sneed, en den eersten beet daarvan in den mond stak, kan alleen beschreven worden, door hem, die eens, gelyk robinson, in vier weeken geen' mondvol behoorlyk klaargemaakte spys geproefd, en alle hoop van die ooit wederom

[pagina 127]
[p. 127]

te zullen proeven, reeds geheel en al opgegeven had.

Nu was de groote vraag, wat hy doen moest, om te maaken, dat zyn vuur nooit weder uitging?

willem.

Dat kon hy immers gemakkelyk doen! Als hy maar telkens nieuw hout aanlegde.

vader.

Heel wel; maar als hy nu sliep, en 'er kwam eens 's nachts onverwachts een sterke regen: hoe dan?

charlotte.

Wel nu Vader, weet gy wel wat ik gedaan zou hebben? Ik had het vuur in myn hol aangelegd, daar de regen niet bykomen kon.

vader.

't Is niet kwalyk overlegd! Maar het hol was ongelukkig zó klein, dat het hem ter naauwer nood tot eene legerstede dienen kon; en daarenboven was 'er ook geen schoorsteen in. Hy zou het dus van wege den rook daarin niet hebben kunen houden.

charlotte.

Ja, dan weet ik hem geen' raad te geeven.

jan.

Dat is toch verbruid, dat 'er telkens weder wat moet in de weg komen, dat hem moeite maakt! Niet zelden zou men denken, dat hy nu evenwel recht gelukkig was! maar

[pagina 128]
[p. 128]

ja wel! aanstonds doet zich weder eene nieuwe zwaarigheid op!

vader.

Zó oneindig bezwaarlyk valt het voor een mensch alleen, om voor alle zyne behoeften zelf te zorgen; en zó groot zyn de voordeelen, die ons het gezellige leven verschaft! ô Kinderen, wy zouden slechts onnozele en elendige menschen zyn, zo wy ieder alleen en op zichzelven moesten leeven, en geen van ons staat mogte maaken op de hulp zyner medemenschen. Duizend handen zyn niet toereikende om alles te vervaardigen, dat één alleen van ons elken dag noodig heeft!

jan.

Maar, Vader -

vader.

Geloof gy het niet, lieve jan? Welaan! laaten wy eens zien, wat gy al van daag genoten, en wat gy al tot uw' gebruik gehad hebt! Vooreerst hebt gy tot zonnen opgang geslapen, en wel op een behoorlyk bed, niet waar?

jan.

Op matrassen.

vader.

Goed! - De matrassen zyn met paardenhaairen gevuld. Deezen zyn door twee menschenhanden afgesneden, door twee gewogen en verkocht, door twee gepakt en verzonden, door twee ontfangen en ontpakt,

[pagina 129]
[p. 129]

door twee wederom aan den zadelmaaker of behanger verkocht. Door de handen van den zadelmaaker wierden de haairen, verward zynde, gepluisd en de matras daarmede gevuld. Het kleed van de matras is van gestreept linnengoed, en waar komt dat van daan?

jan.

Dat heeft de linnenweever gemaakt.

vader.

En wat heeft die daartoe noodig?

jan.

Wat die daartoe noodig heeft? Een weefgetouw en garen, een' haspel, en pap en -

vader.

Hou op! Hoeveel handen moesten niet eerst bezig weezen, eer het weefgetouw klaar was! Wy zullen eens slechts een klein getal onderstellen - twintig! De pap word van meel gemaakt: hoeveel dient niet eerst gedaan te worden, éér men meel kan hebben! Hoeveel honderd handen moeten niet aan 't werk, om alles gereed te maaken, dat tot een' molen behoort, waarop het meel gemalen word! - Maar de linnenweever moet ook vooral garen hebben, en eilieve! waar van daan krygt hy dat?

jan.

Dat word gesponnen door de spinsters.

vader.

En waarvan?

jan.

Van vlas.

[pagina 130]
[p. 130]
vader.

En weet je nog wel, door hoeveel handen het vlas eerst moet gaan, éér het tot garen kan gesponnen worden?

jan.

Wel ja, dat hebben wy immers nog onlangs uitgerekend! Eerst dient de akkerman het lynzaad te ziften en te wannen, opdat 'er geen onkruid onder kome; vervolgens moet het bouwland gemest, en eenige keeren omgeploegd worden. Daarna word het gezaaid, en voorts geëgd. Wanneer het jonge vlas uitspruit, komen eene menigte vrouwen en jonge meisjes en wieden het onkruid daar uit. Als het vlas nu groot genoeg geworden is; rukken zy de steelen uit, en haalen die door de reep, dat de zaadbolletjes daaraf vallen. -

klaas.

Ja, en daarna binden zy de steelen in kleine bosjes, en leggen die in het water om te rotten!

gerrit.

En als die lang genoeg daarin gelegen hebben, neemen zy die weder daaruit.

willem.

En dan leggen zy die in de zon, om te droogen. -

kootje.

En daarna braaken zy het vlas met de braak. -

charlotte.

Neem my niet kwalyk maatje

[pagina 131]
[p. 131]

lief, eerst moeten zy hetzelve beuken! Is 't niet zo, Vader?

kootje.

Gy hebt gelyk; en daarna braaken zy hetzelve en daarna -

jan.

Daarna word het gehekeld op den hekel, die zoveel puntige pennen heeft, opdat het werk 'er afgescheiden worde.

gerrit.

En vervolgens doen zy nog wat met het vlas - ja ik weet - ô wacht maar een oogenblik! - zy zwingelen het op de kam.

vader.

Nu neemt eens alles te zaamen, dat 'er moet geschieden, éér wy linnen hebben; overweegt tevens, hoe veelerhande soort van werk allen de gereedschappen vereischen, die de akkerman, en die de vlasbereiders en de spinsters noodig hebben; en gy zult my moeten toestaan, dat het niet te veel gezegd is, zo ik wilde staande houden, dat enkel en alleen om de matras, waarop gy zó zacht slaapt, meer dan duizend handen bezig geweest zyn.

willem.

Dat is evenwel verbaasd veel! Duizend handen!

vader.

Overweegt nu daar by, hoeveel andere dingen gy dagelyks van nooden hebt; en zegt my dan eens; of het ons wel wonder

[pagina 132]
[p. 132]

moet schynen, dat robinson ieder oogenblik in zwaarigheden geraakte, nademaal geene andere handen, dan de zyne, voor hem werkten, en nademaal hy geen enkel stuk hoegenaamd, van allen de gereedschappen had, waarmede men by ons zó gemakkelyk iets uitvoeren kan?

Tegenwoordig was hy dus zeer verlegen, hoe by het toch zoude aanleggen om zyn kostelyk vuur voor het uitgaan te bewaaren. Dan eens wreef hy zyn voorhoofd, als of hy een' goeden inval met alle geweld door het wryven daaruit wilde haalen; dan eens ging hy met zaamen gevouwen handen en haastige schreden op zyne voorplaats heen en wêer wandelen, en wist langen tyd niet wat hy doen zoude. Ten laatste vielen zyne oogen by geval op de steile steenrots, en terstond wist hy, wat hy doen moest!

gerrit.

Eilieve wat dan?

vader.

Uit de steenrots, die zo steil was als een muur, stak omtrent twee voeten boven den grond, een zeer groote en dikke steen uit.

kootje

Hoe groot zou die wel geweest zyn?

vader.

Eene naauwkeurige aftekening

[pagina 133]
[p. 133]

daarvan heb ik niet kunnen krygen: maar ik gis, dat hy bykans zó lang was als ik ben. In de breedte en in de dikte kon hy ruim twee voeten haalen.

Niettegenstaande het sterk geregend had, was nogthans de grond onder deezen grooten steen zó droog gebleven, als of dezelve met een volkomen dek overdekt was geweest.

robinson dat ziende, dacht terstond, dat deeze plaats hem tot eene veilige haardstede zou kunnen dienen. Doch hy zag nog meer. Hy zag dat het hem gemakkelyk weezen zou, deeze plaats tot eene behoorlyke keuken met haardstede en schoorsteen te hervormen, en hy besloot aanstonds hand aan 't werk te slaan.

Met zyne schup ging hy den grond onder den grooten steen, ruim twee voeten diep opgraaven. Daarna nam hy voor, de twee zyden van deeze plek, tot boven aan den dikken steen toe, met een' behoorlyken muur toe te metselen.

willem.

Maar hoe kon hy toch eenen muur maaken?

vader.

Doordien hy tegenwoordig alles, dat hy zag, met de grootste oplettendheid naging en zichzelven telkens vroeg: Zou dat

[pagina 134]
[p. 134]

niet ergens toe dienstig kunnen weezen? - zo had hy ook eene zekere soort van kleiaarde geenzins over het hoofd gezien, die hy in eene streek van zyn eiland onlangs gevonden had.

Hy had terstond gedacht: Zie daar! daarvan zou ik immers wel steenen kunnen bakken, om een' muur te metselen.

Dit schoot hem thans op nieuw te binnen; en toen hy met het graaven van de keuken byna gedaan had; nam hy zyne schup en zyn steenen mes, ging daarmede naar de plaats, daar de kleiaarde was, om voort de handen aan 't werk te slaan.

Doordien het sterk geregend had, was de aarde zó week, dat hy dezelve zonder moeite tot vierkante steenen afsteeken, en met zyn mes glad snyden kon. Hy had in korten tyd een vry groot getal daarvan gereed gemaakt, die hy, de een naast den anderen, op eene plaats zette, daar zy den geheelen dag door de zon konden beschenen worden. Hy besloot dit werk 's anderen daags te hervatten, en keerde nu naar huis, om het overige van zyn gebraad op te eeten, doordien het yverig werken grooten lust tot eeten by hem verwekt had. Om op een' zó heuglyken dag eens recht als een Koning te smullen, besloot hy,

[pagina 135]
[p. 135]

eene van de weinige nog overig zynde kokosnooten mede te neemen.

De maaltyd was heerlyk. - Ach! zuchtte robinson met een vergenoegd, maar ook tevens met een bewogen hart. - Ach! hoe gelukkig zou ik op dit oogenblik zyn, indien ik slechts een' eenigen vriend, slechts één mensch, al was het ook de armste bedelaar, tot myn gezelschap had, aan wien ik zeggen kon, dat ik hem lief had, en die my wederom zeide, dat hy my ook lief had! Was ik slechts zó gelukkig, dat ik een tam beest - een' hond of eene kat mogt aantreffen, die ik vriendelykheid betoonen kon, om zyne genegenheid te winnen! Maar zo geheel alleen, van alle levendige schepselen geheelenal afgezonderd te zyn! - Hier rolde eene traan van weemoedigheid over zyne wangen.

Thans herinnerde hy zien dien tyd, wanneer hy met zyne broeders en zyne andere makkers menigwerf in onmin en twist geleefd had; en hy bragt zich dien tyd te binnen, met een gevoel van 't diepst berouw. Ach! dacht hy, hoe weinig was ik toen in staat, om het bezit van een' vriend wel te waardeeren en te besefsen, en hoe onmooglyk het

[pagina 136]
[p. 136]

zy, de liefde van andere menschen te missen, zo wy gelukkig leeven willen! Ochof ik thans weder in myne verlopene jeugd hersteld mogt worden, hoe vriendelyk, hoe gedienstig, hoe inschikkelyk zou ik my dan jegens myne broeders en jegens andere kinderen gedraagen! Hoe gaarne zou ik geringe verongelykingen dulden, en hoe zou ik trachten door zachtheid en vriendelykheid alle menschen te noodzaaken, my genegen te zyn! Myn God! Waarom leerde ik toch het geluk der vriendschap niet éér naar waarde bezeffen dan nu, wanneer het voor my verloren - helaas! voor altyd verloren is!

Zyne oogen daarna by geval op den ingang van zyne hut slaande, zag hy eene spin, die haare web in een' hoek gesponnen had. Het denkbeeld, dat hy met eenig levendig schepsel onder één dak sliep, streelde hem zó zeer, dat het hem tegenwoordig in 't minste niet scheelen kon, wat voor een beest het was. Hy besloot alle dagen vliegen voor deeze spin te vangen, om haar te kennen te geeven, dat zy op eene veilige en vreedzaame plaats woonde, en om, zo het mooglyk was, haar tam te maaken.

[pagina 137]
[p. 137]

Vermits het nog klaar dag was, en de lucht, door het onwêer verkoeld, alles deed verkwikken, kon robinson nog niet besluiten om naar bed te gaan; en om evenwel den tyd niet in ledigheid door te brengen, nam hy zyne schup weder in de hand, en begon nog wat aarde uit zyne keuken uit te graaven. Onverwachts stiet hy op een hard lichaam in den grond, zo hard, dat zyne schup byna gebroken was.

Hy dacht dat het een steen was: doch hoe verbaasd stond hy te kyken, toen hy, den klomp met veel moeite uit den grond tillende, zag, dat het - klinkklaar goud was!

jan.

De weergaa! dat is toch eens een recht geluk voor robinson!

vader.

Een zeer groot geluk! De klomp goud was zó groot, dat daarvan ten minste voor tweemaal honderd duizend guldens aan geld had kunnen gemunt worden. Nu was hy in eens een schatryk man; en wat kon hy nu niet al doen en koopen? Hy kon zich een mooi huis laaten bouwen, hy kon koets en paarden, lyfknechts, jagthonden, aapen en meerkatten houden; hy kon -

willem.

Goed; maar waar van daan zou

[pagina 138]
[p. 138]

hy dat alles op zyn eiland krygen. Daar was immers niemand, die wat te verkoopen had?

vader.

Dat is ook waar, daar had ik niet aan gedacht! Doch dit kwam robinson terstond in zyn gedachten, dus in de plaats van zich grootelyks te verheugen over den gevonden schat, schopte hy denzelven verachtelyk met den voet, en riep uit: ‘Leg daar verachtelyke klomp, naar wien de menschen meestal zó begeerig zyn! Wat baat gy my! Ach dat ik in de plaats van u een goed stuk yzer gevonden had, waarvan ik my misschien eene byl of een mes zou hebben kunnen smeeden! Hoe gaarne zou ik u voor eene handvol yzere spykers of voor eenig nuttig gereedschap willen geeven!’ En met deeze woorden liet hy den geheelen kostelyken schat met verontwaerdiging leggen, en achtte dien naderhand naauwlyks waerdig, om in 't voorby gaan zyne oogen daarop te slaan.

charlotte.

Dan deed hy eveneens als de haan, Vader.

vader.

Als wat voor een haan?

charlotte.

Heer! weet gy niet meer van

[pagina 139]
[p. 139]

de fabel, die gy ons eens verteld hebt: Daar was eens een haan?-

vader

Nu verder?

charlotte.

Die zocht op een' mesthoop en vond - ei hoe heet het toch?

vader.

Eene parel.

charlotte.

Ja, goed, eene parel was het! toen zeide de haan: Wat baat gy my, gy glinsterend ding? Had ik, in de plaats van u, een garstekoorntje gevonden, dat zou my veel liever geweest zyn. En daarop liet hy de parel leggen, en zag 'er niet meer naar om.

vader.

Heel wel; dit zelfde deed ook robinson met den klomp goud.

De nacht begon nu te naderen. De zon was reeds lang in de zee gezonken. -

willem.

In de zee?

vader.

Zo komt het hen voor die op een eiland woonen, daar zy van alle kanten niet dan water zien. Dan schynt het hen toe eveneens, als of de zon 's avonds in de zee zinkt, wanneer zy ondergaat; en daarom spreekt men wel eens zo, als of het inderdaad zo was.

Aan de tegenoverstaande kimme rees, de lieflyke maan op, en verlichte, het hol van

[pagina 140]
[p. 140]

robinson op eene zó aangenaame wyze, dat hy door 't vermaak, dat hem zulks aandeed, in den beginne in 't geheel niet in slaap kon raaken.

charlotte.

ô Zie, zie toch, Vaderlief, gints komt ook onze maan op! welk eene -

jan.

Och ja! eene heerlyke vertooning!

kootje.

Waarom neemt Vader toch de muts af?

jan. (Zachtjes.)

St. kootje! ik geloof, dat Vader bid.

kootje. (Zachtjes tegen jan.)

Ei waarom toch?

jan. (Zachtjes.)

Hy zal vast God danken dat hy de schoone maan gemaakt heeft.

(Na eene kleine tusschenpoos.)

vader.

Welaan Kinderen, robinson slaapt, terwyl zyn vuur aan eenige groote stukken hout, langzaam voortvaart te branden; wat denkt gy middelerwyl te doen?

klaas.

Willen wy niet eerst wederom naar ons priëel gaan, eer wy te bed gaan leggen?

willem.

Och ja, naar het priëel!

vader.

Welaan, komt dan, myne waarde

[pagina 141]
[p. 141]

vrienden, laaten wy onzen goedertieren. Maaker by het licht van zyne heerlyke maan een danklied zingen, om hem voor de aangenaamheden van den verlopen' dag te pryzen.

Hierop gingen zy allen met blydschap naar het priëel.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken