Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Handleiding tot de natuurlyke opvoeding of Robinson Crusoë, geschikt ten dienste der jeugd (1780)

Informatie terzijde

Titelpagina van Handleiding tot de natuurlyke opvoeding of Robinson Crusoë, geschikt ten dienste der jeugd
Afbeelding van Handleiding tot de natuurlyke opvoeding of Robinson Crusoë, geschikt ten dienste der jeugdToon afbeelding van titelpagina van Handleiding tot de natuurlyke opvoeding of Robinson Crusoë, geschikt ten dienste der jeugd

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.12 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen
vertaling


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Handleiding tot de natuurlyke opvoeding of Robinson Crusoë, geschikt ten dienste der jeugd

(1780)–J.H. Campe–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 166]
[p. 166]

Agtste avond.

kootje.

Moeder! Moeder!

moeder.

Wat is het kootje?

kootje.

Gelieft gy jan een ander hembd te zenden!

moeder.

Waarom een ander hembd?

kootje.

Anders kan hy niet uit het bad komen.

moeder.

Waarom niet? Kan hy dan het hembd, dat hy vandaag aan had, niet weder aantrekken?

kootje

Neen Moeder! dat heeft hy gewasschen, en nu is het nog dóór en dóór nat. Hy wilde ook doen als robinson.

moeder.

Ook al goed! - Welaan ik zal u een hembd geeven. - Zie daar heb je 'er een, loop nu maar schielyk en maak dat gy gaauw hier zyt; Vader zal weder wat vertellen.

 

moeder. (tegen jan, die met de anderen komt.)

Wel nu, vriend robinson, hoe bekomt u het bad?

[pagina 167]
[p. 167]
jan.

Zeer wel! Maar het hembd wilde zo schielyk niet weder droog worden.

vader.

Gy hebt niet bedacht, dat het hier te land, in lang zo warm niet is, als het op 't eiland van robinson was. - Doch waar zyn wy gisteren gebleven?

gerrit.

Toen robinson te bed ging en 's anderen daags vroeg -

vader.

ô Ja! nu weet ik het al! - 's Anderen daags stond robinson 's morgens vroeg op, en maakte zich tot de jagt gereed. Hy vulde zyne weitasch met gebraden aardappelen, en met een vry groot stuk gebraden schildpad, dat hy in eenige bladen van zyn' kokosboom inrolde. Daarna stak hy zyne byl op zyde, knoopte het touw met de lits, dat hy gisteren gedraaid had, om zyn lyf, nam zyn' zonnescherm in de hand, en begaf zich op den weg.

Het was nog zeer vroeg. Dat deed hem besluiten, om voor deeze keer een' omweg te neemen, om dus nog eenige andere streeken van zyn eiland te leeren kennen.

Onder de menigte van vogelen, waarvan de boomen krielden, zag hy ook veele papegaaijen met verwonderlyke fraaije vederen. Ho gaarne zou hy een' daarvan gehad willen heb-

[pagina 168]
[p. 168]

ben, om denzelven tam te maaken, en tot zyn gezelschap te houden! Maar de ouden waren te slim, en een nest met jongen, kon hy nergens vinden. Hy was dus genoodzaakt om het voldoen van deezen wensch tot op een' anderen tyd uit te stellen.

Doch hetgeen hem dit weder goed maakte, was dat hy op deezen weg iets vond, dat hem veel noodiger en veel meer dienstig was, dan een papegaai Want nadat hy eenen heuvel digt by de zee gelegen beklommen had, en van daar zyne oogen laaten gaan over de steenrotsen en de hollen en barsten, die daarin waren zag hy daar iets leggen, dat zyne geheele nieuwsgierigheid gaande maakte. Hy klom derhalven naar beneden, en vond tot zyne overgroote blydschap, dat het - wat dunkt u dat het was?

gerrit

Dat het paarlen waren!

jan.

Wel ja, zou hy daarover zó blyde geweest zyn! - Het was vast yzer?

klaas

Ei, heb jy dan al vergeeten, dat 'er in de warme landen geen yzer gevonden word? - Het zal vast weder een klomp goud weezen!

charlotte.

Kom, kom! Zou hy zich

[pagina 169]
[p. 169]

dan daarover verblyd hebben? Het goud kon hy immers niet gebruiken!

vader.

Ik zie wel, dat gylieden het niet raaden zult; dus zal ik het maar zelf zeggen. Hetgeen hy vond, was - zout.

Hy had, wel is waar, tot nog toe het gebrek aan zout eenigermaate door zeewater goed gemaakt: maar zeewater was evenwel nog geen zout. Het zeewater heeft ook een' bitteren smaak, die zeer onaangenaam is, en hy bedroog zich grootelyks, toen hy meende, dat zyn pekelvleesch in 't zelve voor bederf zou bewaard blyven: want het zeewater, word gelyk het fontein of rivierwater stinkend en bederft, zodra het stilstaat. Het kwam dus zeer goed, dat hy hier wezentlyk zout vond. Ook vulde hy beiden zyne rokzakken daarmede, om voort daarvan wat mede te neemen.

willem.

Eilieve! hoe was dat zout daar gekomen?

vader.

Herrinnert gy u dan niet meer hetgeen ik ulieden eens verhaald heb, aangaande de wyze, hoe het zout ontstaat en gevormd word?

jan.

ô Ja, dat weet ik nog! Men graaft zout uit de aarde; men kookt het ook van het

[pagina 170]
[p. 170]

zout water, dat uit den grond opwelt; en dan is 'er ook nog zout in het zeewater!

vader.

Heel wel. Nu, van het zeewater word, zo door de menschen als door de zon, zout gekookt.

willem.

Door de zon?

vader.

Ja zeker. Wanneer na een' hoogen vloed, of eenige andere opzetting der zee, het water op het strand blyft staan, dan droogt de zon allengs dat water uit, en hetgeen alsdan op die plaats overblyft, is zout.

charlotte.

Heden, dat is raar!

vader.

Met zoveel goedheid zorgt onze lieve Heer voor ons, dat hetgeen wy in 't geheel niet kunnen missen, de minste bewerking der kunst vereischt, en het meest gevonden word.

robinson ging thans zeer vernoegd naar de plaats, daar hy een Lama hoopte te vangen. Toen hy daar kwam, was 'er nog geen; maar het was ook nog niet volkomen middag. Hy ging dus onder eenen boom leggen, om zich middelerwyl van zyn gebraad, en van zyne aardappelen wat te goed te doen. Deeze beide spyzen smaakten hem tegenwoordig

[pagina 171]
[p. 171]

veel hartiger, daar hy die met een weinig zout kon eeten!

Op het oogenblik, toen hy met zyn' maaltyd gedaan had, zag hy van verre de Lama's, naar deeze plaats komen huppelen. robinson zette zich schielyk in postuur, en den strik om hoog houdende, wachtte hy, tot 'er een Lama digt by hem kwam. Daar waren al eenigen by hem voorby gegaan, zonder dat hy hen had kunnen bereiken; maar onverwacht kwam 'er een zó digt by hem, dat hy slechts zyne handen hoefde te laaten vallen, om het beest in den strik te hebben. Hy deed dit, en op het zelfde oogenblik had hy het Lama gevangen.

Het beest wilde blaeten; doch robinson vreezende, dat de anderen daardoor mogten schuw worden, haalde den strik zó slyf toe, dat het beest het schreeuwen wel laaten moest. Daarna sleepte hy hetzelve, zó gaauw hy maar kon, in het hout, opdat het de overigen uit het gezicht zou raaken.

Het gevangen Lama was moeder van twee jammeren. Tot groote vreugd van robinson, volgden deezen haar na en scheenen in 't geheel niet bang voor hem te zyn. Hy streelde de kleine beestjes, en zy, juist als of zy hem

[pagina 172]
[p. 172]

smeeken wilden, dat hy toch hunne moeder liet gaan, - likten hem de hand.

willem.

Och! dan had hy immers de moeder ook moeten vrylaaten!

vader.

Dan was hy dwaas geweest, als hy dat gedaan had!

willem.

Dat is goed, maar het arme beest had hem immers geen leed gedaan!

vader.

Neen, maar hy had hetzelve noodig; en gy weet immers, lieve willem, dat het ons geoorloofd is, dat gebruik te maaken van de dieren, waartoe zy dienstig zyn, als wy maar geen misbruik daarvan maaken! -

Wat robinson aangaat, hy was zeer blyde, dat hy zynen wensch zo gelukkig verkregen had. Hy trok het gevangen beest, hoe zeer het ook tegenworstelde met alle zyne magt voort, en de twee lammeren volgden hetzelve. Hy verkoos nu den kortsten weg; en kwam eindelyk behouden by zyne wooning aan.

Maar nu was de vraag, hoe hy het Lama op zyne voorplaats, die hy, gelyk ik gezegd heb, van alle kanten met eene digte heining gesloten had, zou krygen. Om hetzelve van boven van de steenrots, met het touw om de

[pagina 173]
[p. 173]

keel naar beneden te laaten, was niet raadzaam, dewyl hy dan met rede moest vreezen, dat het beest onderwege mogt stikken. Hy besloot dus, om voor de hand een' kleinen stal te maaken, by zyne voorplaats, en het Lama met de jongen zolang daarin op te sluiten, tot dat hy eenige andere betere schikking beraamd zoude hebben

Zolang, tot deeze stal gereed was, bond hy het beest aan een boom vast, en sloeg voorts de handen aan 't werk. Hy kapte met zyne steene byl eene party jonge boomen af, en ging deezen zó digt naast elkanderen in den grond planten, dat zy eene vry sterke schutting maakten. Het Lama was middelerwyl van vermoedheid gaan leggen, en de lammeren, niet weetende, dat zy hunne vryheid verloren hadden, lagen gerust aan de moeder te zuigen.

Welk een aangenaam gezicht was dat voor onzen robinson! Wel tienmaal stond hy stil, om de lieve beestjes te bekyken, en om zich geluk te wenschen, dat hy nu evenwel ten minste eenige levendige schepselen tot zyn gezelschap had! Van dat oogenblik af aan scheen hem zyn leven niet meer zó geheel eenzaam te zyn, en de vreugd, die hy daar-

[pagina 174]
[p. 174]

over gevoelde, zette hem zoveel krachten en zo veel yver by, dat hy in korten tyd den stal voltooid had. Daarna bragt hy het Lama met de jongen daarin, en maakte de laatste opening met digte takken toe.

Hoe vernoegd hy thans was - kan met geene woorden uitgedrukt worden! Behalven het gezelschap van deeze beesten, dat alleen reeds onwaardeerbaar voor hem was, hoopte hy nog veel anderen zeer groote voordeelen van dezelven te trekken; en met rede! Van hunne wol kon hy veelligt met den tyd zich de eene of andere soort van kleeding leeren maaken, hunne melk kon hy tot voedsel gebruiken, en hy kon boter en kaas daarvan maaken. Hoe en op wat wyze hy dit alles zou aanleggen, wist hy, wel is waar, nog niet; maar de ondervinding had hem nu al genoegzaam geleerd, dat men niet moest wanhoopen aan zyne eigene krachten, en bekwaamheid, als men slechts lust en yver genoeg tot het werk heeft.

Daar was eene zaak, die nog ontbrak om zyn geluk te volmaaken. Hy wenschte met zyne lieve beesten binnen dezelfde mnuren en paalen te woonen, om hen geduurig voor oogen te hebben, wanneer hy te huis was,

[pagina 175]
[p. 175]

en om het vermaak te genieten, van dezelven aan zyn gezelschap te zien gewennen.

Langen tyd brak hy zich het hoofd te vergeefs om uit te vinden, hoe hy dat diende aan te leggen. Ten laatste besloot hy de moeite te neemen, om den muur of de wal van boomen, waarmede zyne voorplaats gesloten was, op een' kant om verre te haalen, en een' nieuwen van wat grooter' omtrek te maaken, opdat zyne voorplaats tevens daardoor wat ruimer wierd. Doch om evenwel veilig en gerust te kunnen wonnen, in den tusschentyd, dat hy bezig was met den nieuwen muur of wal te maaken, besloot hy zeer wyslyk, den ouden wal niet omverre te haalen, vóór dat hy met den nieuwen zoude gedaan hebben.

Door onvermoeiden yver raakte het werk in eenige dagen voltooid; en dus genoot robinson het hartelyk genoegen van zich in 't gezelschap van drie huisgenooten te zien. Intusschen deed hem zulks geenzins vergeeten, hoeveel vermaak hy schepte, toen hy zyne eerste huisgenoote de spingewaar wierd, en hy ging voort met dagelyks haar eenige vliegen en muggen te géeven. De spin bemerkte ook welhaast zyne vriendelyke gevoe-

[pagina 176]
[p. 176]

lens omtrent haar, en wierd zó mak, dat zy telkens, wanneer hy aan haare web raakte, te voorschyn kwam, om de vlieg uit zyne hand aan te neemen.

Het Lama en de jongen wierden ook welhaast aan zyn gezelschap gewend. Telkens, wanneer hy te huis kwam, kwamen zy hem huppelende en springende te gemoet, gingen hem beruiken, of hy hen wat medegebragt had, en likten hem uit dankbaarheid de hand, telkens wanneer zy versch gras of jonge scheuten van boomen van hem gekregen hadden.

Hy speende daarna de jongen, en begon voorts het oude beest 's morgens en 's avonds te melken. De schillen van de kokosnooten dienden hem tot emmers, en het gebruik der melk, die hy ten deele zoet at, en ten deele zuur liet worden, vermeerderde grootelyks de geneugten van zyn eenzaam leven.

Nademaal de kokosboom hem zeer veele en groote voordeelen aanbragt; zou hy zeer gaarne gezien hebben, dat 'er meer daarvan waren. Maar hoe zou hy dat aanleggen? Hy had wel gehoord, dat men de boomen kon enten; doch hoe men dat eigentlyk doen moet, had hy nooit onderzocht. Ach! zeide

[pagina 177]
[p. 177]

hy menigmaal, hoe weinig heb ik in myne jeugd myn eigen voordeel behartigd, door niet naauwkeurig acht te geeven op alles, dat ik zag of hoorde, om van andere luiden hunne kunsten af te leeren! Had ik nu het geluk van nog ééns weder jong te worden; hoe naauwkeurig zou ik dan acht geeven op alles, dat menschen handen en menschelyke bekwaamheid ooit kunnen uitvoeren! Geen ambachtsman, geen kunstenaar zou 'er alsdan weezen, of ik zou het een of ander van zyne kunst leeren.

Doch wat kon het hem baaten, deeze klagten uit te boezemen, daar het tegenwoordig te laat was, dezelven te verhelpen? Beter was het, dat hy met alle ingespannenheid van geest bedacht was, hoe hy het gemis van kunsten, die men geleerd heeft, mogt te gemoet komen, door de bekwaamheid om nieuwe uit te vinden. En zulks deed hy ook daadelyk.

Zonder te weeten, of hy het wel maakte, kapte hy eenige jonge boomen een voet of anderhalf boven den grond af, maakte in het midden van den stam eene kleine insnyding, stak daarin eene kleine loot van den kokosboom, bewoelde met bast van boomen de

[pagina 178]
[p. 178]

plaats daar hy de insnyding gemaakt had, en wachtte met ongeduld, wat de uitslag daarvan weezen zou? En dit mogt hem ook gelukken. Na verloop van eenige weeken begonnen de geënte looten uit te loopen en bladen te krygen, en dus had hy het middel gevonden om allengs een geheel bosch van kokosboomen aan te kweeken.

Dit was voor hem nieuwe stof tot blydschap, en eene nieuwe aanmoediging tot de hartelykste dankbaarheid jegens den goedertieren' Schepper, die zó ontallyke vermogens en hoedanigheden in de natuur der dingen gelegd heeft, dat zyne levendige schepselen nergens ontbloot zyn van middelen om zich onderhoud te verschaffen, en hunnen toestand behaaglyk te maaken!

Zyne drie Lama's waren in korten tyd zo tam geworden, als by ons de honden zyn. Hy begon dus allengs hen tot zyn gemak als lastbeesten te gebruiken, zo menigmaal hy wat naar huis wilde brengen, dat voor hem zelven te zwaar om te draagen was.

jan.

Dat is goed, maar hoe kon hy hen mede neemen, nademaal hy die niet uit zyne voorplaats krygen kon?

[pagina 179]
[p. 179]
vader.

Ik heb vergeten te zeggen, dat hy in den nieuwen zymuur of wal, en wel op eene plaats, die vlak by een digt bosch was, eene opening gelaten had, die juist zo groot was, dat een Lama daardoor kruipen kon. Deeze opening kon men van buiten in 't geheel niet zien, en van binnen vlocht hy dezelve alle avonden met groene takken digt

Het maakte eene zeer aartige vertooning, als hy dus te huis kwam, en het Lama met een pak beladen, voor zich liet gaan! Het wist den weg zo goed te vinden als hy zelf, en zodra het by de kleine deur kwam, stond het stil, om zich het pak eerst te laaten afneemen. Daarna kroop het 'er duikende in, en robinson volgde langs den zelfden weg. Dat was dan eene blydschap voor de jonge Lama's! Zy uitten hunne vreugd door springen en blaeten, liepen dan ééns by de moeder, om haar te verwellekomen, dan ééns by hunnen meester, om hem ook liefkoozingen te bewyzen. robinson verblyde zich zodanig over hunne vreugd, als een vader zich verblyd over de vreugd zyner kinderen, wanneer hy na eene afwezigheid van eeni-

[pagina 180]
[p. 180]

gen tyd hen weder omhelst en in zyne arme drukt.

vriend B.

Het is evenwel zeer byzonder en aanmerkenswaerdig, dat de beesten zó danbkaar zyn jegens den mensch, die hen weldoet!

vader.

Daarvan zyn veele ongemeene en gedenkwaerdige voorbeelden, die ons byna zouden doen vermoeden, dat eenige beesten volkomen menschelyk verstand hebben, zo wy niet uit andere gronden wisten, dat hen dit ontbreekt.

gerrit.

Och ja, zo als de leeuw, waarvan in ons leesboek gemeld word, en de man - ei! hoe heet hy?

jan.

Androklus!

gerrit.

't Is zo! - die den leeuw eenen doorn uit den poot getrokken had!

willem.

Dat was evenwel een heel goede leeuw! Hy had Androklus zó lief, omdat die hem deezen dienst gedaan had, dat hy hem naderhand in 't minste geen leed deed, wanneer hy losgelaten wierd, om hem te verscheuren. - Als alle leeuwen zo waren, dan zou ik wel eenen leeuw willen hebben.

jan.

My bevalt evenwel de hond, dien

[pagina 181]
[p. 181]

een zeker Zwitser eens had, nog vry beter!

charlotte.

Watvoor hond?

jan.

Hoe! weet gy dat niet meer? die twee menschen het leven behield?

charlotte.

Eilieve! vertel dat toch eens, lieve jan!

jan.

Daar was eens een man in Zwitserland, daar de hooge Alpen zyn -

charlotte.

ô Ik weet wel! daar de Marmotjes gevangen worden.

jan.

Net daar! - Nu, die man klom op een' vervaarlyk hoogen berg, die was zó hoog, zó hoog als - ja vast nog tienmaal hooger dan de hoogste kerktoren van Rotterdam!

willem.

Gy vergeet ééne zaak, lieve Broeder! Hy nam ook eenen wegwyzer mede.

jan.

Zekerlyk deed hy dat! - Nu, en die wegwyzer nam een' hond mede. Boven op den berg gekomen zynde -

willem.

Ja, en de berg was geheel met sneeuw bedekt -

jan.

Ei! laat my toch alleen vertellen, - En de berg was geheel met sneeuw bedekt; wanneer zy nu omtrent boven waren, glipte

[pagina 182]
[p. 182]

de voet van den Heer uit, en toen de weg wyzer hem wilde helpen, gleed deeze ook uit, en dus gleeden zy beiden naar beneden, en waren slechts nog eenige schreden af van den rand van eene steile hoogte, van waar zy byna eene halve myl diep naar beneden zouden gevallen zyn. Toen schoot du goede hond toe, vatte zyn' moester by den rok, en hield hem vast, dat hy niet verder glyden kon, en deeze hield den anderen vast, tot zy beiden weder opgestaan waren

willem.

Dat is wel, maar nu diende jy ook te vertellen, wat de vreemde Heer toen zeide! Ik weet het nog zeer wel.

jan.

Ik ook! Hy verzocht den wegwyzer dat hy hem, bywylen zou komen bezoeken, en dat hy toch vooral telkens den hond mede zou brengen; en dat hy dan voor dien hond ook elke keer eene faucys zou laaten braaden.

charlotte.

En deed de man dat inderdaad?

jan.

Vast en zeker! Zo menigmaal de ander hem kwam bezoeken, onthaalde hy hem naar zyn best vermogen, en liet den hond telkens eene faucys opdischen.

charlotte.

Dat was braaf!

[pagina 183]
[p. 183]
vader.

Nu, Kinderen, wy zyn van onzen robinson afgeraakt; willen wy het voor vandaag daarby laaten?

willem.

ô, Ik verzoek van neen, lieve Vader! Nog een weinig van robinson!

vader.

Welaan dan! Thans waren zyne baksteenen hard genoeg, om gebruikt te kunnen worden. Hy ging dus naar eene leemachtige aarde zoeken, waarmede hy, by gebrek van kalk, zynen muur dacht te metselen; en hy vond dezelve. Voorts maakte hy zich een' troffel van een' platten steen, en om alles, dat tot het metselen behoorde, in eene volmaakte orde te hebben, vervaardigde hy zelf, zich eene soort van paslood en richtsnoer, zó goed, als hy kon. Gy weet immers nog, wat voor dingen dat zyn?

klaas.

Zeer wel, wy hebben die immers dikwyls genoeg gezien!

vader.

Dus met allen de toebereidselen, die tot het metselen vereischt worden, gedaan hebbende, liet hy door zyn Lama de noodige baksteenen aanvoeren.

jan.

Eilieve! Hoe kon hy de baksteenen op het Lama laaden?

vader.

Hoe hy daarmede te werk ging,

[pagina 184]
[p. 184]

zult gy niet ligt raaden; daarom zal ik het u maar zeggen.

Hy was al lang gewaar geworden, wat groot voordeel het hem aanbrengen zou, zo hy wat van de nutte kunst, om manden te maaken, verstond. Doch in zyne jeugd had hy het zo weinig der moeite waardig geacht, een' mandenmaaker met oplettendheid in zyn werk na te gaan, dat hy van deeze, op zich zelve, niet zwaare kunst niet meer wist, dan van alle de overige nutte kunsten, dat wil zeggen, in 't geheel niets.

Doch vermits het hem in den beginne gelukt was, een' zonnescherm te maaken van gevlochtene teenen; zo besteedde hy naderhand menigmaal een ledig uur, om zich in deeze kunst verder bekwaam te maaken. En dusdoende ontdekte hy telkens de eene handgreep voor, en de andere na, tot hy ten laatste in staat was, eene vry digte en stevige mand te maaken. Hy had twee zulke manden voor zyn Lama vervaardigd. Deeze bond hy met een touw aan elkanderen vast, en legde die over den rug van 't Lama, en wel op zulk eene wyze, dat op beide zyden eene mand hing.

[pagina 185]
[p. 185]
willem.

Vaderlief, ik wilde ook gaarne manden leeren maaken!

vader.

Ik zelf ook, lieve willem; en daarom zal ik by de eerste gelegenheid een' mandenmaaker verzoeken, om ons eenige onderrechting te geeven.

willem.

Hé! dat is mooi! Dan zal ik voor myne charlotte ook een lief aartig mandje maaken.

charlotte.

ô, Ik zal het ook leeren, zo wel als gy! Is 't niet zo, Vader?

vader.

Vast! Het kan u ook geen kwaad. Wy hebben buiten dat, somwylen gebrek aan werk; terwyl ik u wat vertel, zal ons het mandenmaaken byzonder wel te pas komen.

robinson begon dus zyn metselaarswerk, en het ging hem vry wel van de hand. Hy had reeds een' zymuur van zyne keuken opgemetseld, en tot den anderen de fondamenten gelegd; wanneer onverwachts iets voorviel, dat hy niet voorzien had, en waaruit bleek, dat hy de rekening zonder den waard gemaakt had.

jan.

Eilieve! wat was het toch?

charlotte.

ô, Ik weet het al! De wilde menschen zyn gekomen, en hebben hem opgegeten.

[pagina 186]
[p. 186]
willem.

God bewaare hem! Is dat wel zo, Vader?

vader.

Neen, dat was het niet; maar het was iets, dat hem byna even grooten schrik aanjoeg, als of de Wilden hem levenvig hadden willen braaden.

jan.

Nu, lieve Vader! Wat was het toch?

vader.

Het was nacht, robinson lag gerust op zyne slaapstede, en de getrouwe Lama's aan zyne voeten. De maan stond in haare gantsche pracht aan den hemel; de lucht was zuiver en bedaard, en eene diepe stilte heerschte door de geheele natuur. robinson vermoeid door den arbeid des dags, lag reeds in een' zoeten slaap, en droomde, gelyk hy meer deed, van zyne lieve Ouders: Wanneer éénsklaps - maar neen! laaten wy met zó schrikkelyk eene gebeurtenis deezen avond niet eindigen! Wy konden ligt deeze nacht daarvan droomen, en alsdan zouden wy een' ongerusten slaap hebben.

allen.

Oho!

vader.

Laaten wy veeleer onze gedachten vestigen op iets, dat ons vermaak geeft,

[pagina 187]
[p. 187]

om deezen dag insgelyks te kunnen eindigen, met vreugd en dankbaarheid jegens onzen goedertieren' Vader in den hemel. - Welaan komt met my, lieve Kinderen, laaten wy eerst naar onzen bloemtuin, en vervolgens naar het priëel gaan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken