Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Handleiding tot de natuurlyke opvoeding of Robinson Crusoë, geschikt ten dienste der jeugd (1780)

Informatie terzijde

Titelpagina van Handleiding tot de natuurlyke opvoeding of Robinson Crusoë, geschikt ten dienste der jeugd
Afbeelding van Handleiding tot de natuurlyke opvoeding of Robinson Crusoë, geschikt ten dienste der jeugdToon afbeelding van titelpagina van Handleiding tot de natuurlyke opvoeding of Robinson Crusoë, geschikt ten dienste der jeugd

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.12 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen
vertaling


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Handleiding tot de natuurlyke opvoeding of Robinson Crusoë, geschikt ten dienste der jeugd

(1780)–J.H. Campe–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 188]
[p. 188]

Negende avond.

Nadat de Vader zyn verhaal tot het einde van de voorgaande afdeeling gebragt had, vielen 'er zoveel andere bezigheden voor, dat 'er verscheiden avonden verliepen, vóór hy wederom den tyd kon uitbreeken, om zyn verhaal te vervolgen.

De kleine luidjes des huisgezins waren geduurende dien tyd niet weinig verlegen, om te weeten, wat den armen robinson mogt overgekomen zyn; en zy zouden gaarne hunne beste tol, of iets dat hen nog meer waerdig was, gegeven hebben, zo iemand hen had kunnen zeggen, wat in de nacht, waarvan het laatst gesproken wierd, toch eigentlyk gebeurd was? Doch dat kon hen niemand zeggen, dan de Vader zelf; en die vond goed, hetzelve niet te zeggen, vóór dat hy wederom den tyd kon uitbreeken, om in zyn verhaal behoorlyk voort te gaan.

Dat nu de Vader in zyne lastige stilzwygendheid volhardde, gaf aanleiding tot een onophoudelyk raaden en hoofdbreeken onder hen. De een giste dit, de ander dat; doch

[pagina 189]
[p. 189]

van alles, dat zy gisten, scheen niets volmaakt te willen passen by de omstandigheden, die zy aangaande de onbekende gebeurtenis reeds gehoord hadden.

‘Maar waarom toch moogen wy het nog niet weeten?’ vroegen eenigen van hen met een treurig gelaat.

‘Ik heb myne redenen daarvoor, ‘antwoordde de Vader.

De Kinderen, die gewend waren, met dat antwoord voldaan te weezen, drongen hem niet verder, en zagen met een brandend, en echter tevens bescheiden verlangen het uur te gemoet, dat deeze oorzaaken zyner stilzwygendheid niet meer plaats hebben zouden. Ondertusschen vermits het voor menschen van zekere jaaren eene ligte zaak is, om kinderen in 't hart te zien en hunne gedachten te doorgronden, zo viel het ook den Vader niet bezwaarlyk, by sommigen van hen de volgende gedachte op hun gelaat te leezen: ‘Watvoor oorzaaken zouden het wel kunnen weezen, die hem beletten om ons dat vermaak aan te doen.’ Hy dacht het dus noodig te zyn, hen by deeze gelegenheid nog eens te overtuigen, dat het hem niet ontbrak aan goeden wil, om hen zoveel vreugd aan

[pagina 190]
[p. 190]

te doen, als hy maar kon, en dat hy dus gewigtige oorzaaken moest hebben, waarom hy hen niet tegenwoordig het vermaak deed, om verder te vertellen.

‘Maakt ulieden gereed, zeide hy tegen hen, om morgen ochtend, zó vroeg als mooglyk is, de lang gewenschte reis naar de Helder aan te neemen, om de Noordzee, en de Reede van Texel te zien!’

‘Naar de Helder? - Om de Noordzee en Texel te zien? - Morgen ochtend? - Ik ook, lieve Vader? - Ik ook?’ - vroegen zy allen eenpaarig; en nadat een algemeen Ja! op alle deeze vraagen ten antwoord gegeven was: ontstond 'er eensklaps een vreugdegeschreeuw, dat geen einde scheen te zullen neemen.

‘Naar de Helder! Naar de Helder! Waar is myn rotting? Hanna, waar zyn myne dikke schoenen? schielyk, de kleerborstel! de kam! een schoon hembd! naar de Helder! Toe schielyk! schielyk!’. - hoorde men door het gantsche huis roepen, zo dat alle muuren daarvan weergalmden.

Thans wierd alles tot de reis van den volgenden dag gereed gemaakt; en de kleine reizigers deeden in de drift van hunne blyd-

[pagina 191]
[p. 191]

schap duizend vraagen, en lieten den Vader geenen tyd om op eene enkele daarvan te antwoorden. Men had zelfs moeite om hen te beweegen, dien avond naar bed te gaan, dewyl zy naauwlyks den tyd konden afwachten, dat de dag weder aanbrak en zy de reis aannamen.

Zo haast de eerste schemering des dags verscheen; raakte het geheel huis in rep en roer. Men klopte op de deuren van allen de slaapvertrekken; en niets kon helpen, alles, dat in huis was, moest op.

Toen zy nu allen, grooten en kleinen op de been waren, en de eersten van de laatsten overhoopt wierden, met liefkoozingen en vreugdebedryven, begon de Vader de oogen te wryven, en zeide op eenen toon, die met de algemeene stem der vreugd in 't geheel niet overeenstemde:

‘Kinderen, zo gy my dienst wilde doen, dan moest gy my voor tegenwoordig van myne belofte ontslaan.

Van welke? van welke?’ - en elke mond, die deeze vraag deed, bleef half van benaauwde verwachting, en half van vrees open staan.

[pagina 192]
[p. 192]
vader.

Van de belofte om vandaag met u de reis naar de Helder aan te neemen. -

Nu was de schrik algemeen; niet één van hen kon één enkel woord voortbrengen.

vader.

My is deeze nacht te binnen gekomen, dat wy eene dwaaze daad beginnen zouden, zo wy deeze reis vandaag reeds ondernamen.

‘Ei! waarom toch?’ - met eene bedrukte stem en met opgekropte traanen.

vader.

Dat zal ik u zeggen, en gylieden kunt alsdan zelven oordeelen. - Vooreerst waait alsnog vandaag die zelfde Noordweste wind, die de oorzaak is, dat de Oost-Indische Retourschepen, welke met het Convoi reeds sedert eenige dagen voor den wal leggen, in Texel nog niet kunen binnen loopen. En evenwel was het mede een oogmerk van onze reis naar de Helder, deeze Oost-Indische schepen te zien binnen komen.

‘ô De wind kan immers vandaag of morgen omloopen!’

vader.

Wel nu, ik zal u dan eene gewigtiger rede zeggen! Wat zouden onze nieuwe vrienden Cornelis en Pieter, die eerst over vier weeken by ons komen, van ons denken, als wy dit plaisierreisje ondernomen hadden,

[pagina 193]
[p. 193]

zonder eerst hunne komst af te wachten, om hen mede te neemen? Zouden zy niet over ons klaagen, zo menigmaal wy naderhand van de vermaaken deezer reize spraaken, en zou alsdan het herdenken van deeze vermaaken ons allen nog vreugd kunnen veroorzaaken? Neen, vast niet! Wy zouden ons zelven telkens de heimelyke verwyting doen, dat wy ten opzichte van hen niet betracht hadden, hetgeen wy wenschten, dat zy ten onzen opzichte betrachten mogten, als wy thans in hunne plaats en zy in onze waren. - Dus, wat zegt gylieden?

Zy zweegen allen.

vader.

Gy weet, ik heb nimmer myn woord gebroken; derhalven zo gy daarop aandringt, dan zullen wy vertrekken. Doch zo gylieden zelven my daarvan ontslaat, dan doet gy my, en onze aanstaande vrienden en uzelven een grooten dienst. Spreekt nu! Wat gelieft gy te doen?

‘Wy zullen wachten,’ was het antwoord, en op deeze wyze wierd het schoon plaisierreisje tot nadere gelegenheid uitgesteld.

Men kon duidelyk zien, dat deeze zelfsverlochening aan eenigen van hen duur kwam te staan. Deeze waren ook den ge-

[pagina 194]
[p. 194]

heelen dag lang niet zo welgemoed en vrolyk, als zy gewoonlyk anders waren.

Dat gaf den Vader aanleiding, om met het eindigen van den dag, op de volgende wyze tot hen te spreeken:

‘Kinderen, hetgeen ulieden heden overgekomen is, zal u in't vervolg van uw leven nog zeer dikwyls overkomen Gy zult dan op het een, dan op het ander aardsch geluk vasten staat maaken; uwe hoop zal zeer gegrond schynen, en uw verlangen naar hetzelve zal ongemeen vuurig zyn. Doch in het zelfde oogenblik, dat gy naar het gewaande geluk denkt te tasten, zal de alwyze goddelyke voorzienigheid plotselyk eene onverwachte verandering uitwerken, en gy zult u in uwe hoop deerlyk te leur gesteld vinden’

‘De oorzaaken, waarom uw hemelsche Vader dus met u handelen zal, zult gylieden maar zelden zó duidelyk en zó zeker bezeffen, als gy deezen ochtend de oorzaaken kond bezeffen, waarom wy vandaag naar de Helder niet wilden reizen. Want God oneindig wyzer zynde dan ik ben, ziet ook telkens tot in de verste toekomst, en laat tot ons best ons veelmaals dingen

[pagina 195]
[p. 195]

overkomen, waarvan wy de gezegende gevolgen eerst lang naderhand, of zelfs wel eerst in het eeuwige leven zullen ondervinden.’

‘Indien nu in uwe jeugd u alles altoos naar wensch gegaan was; indien gy hetgeen gy hoopte te verkrygen, telkens ten bepaalden tyde daadelyk verkregen had: ô Kinderen, hoe duur zoud gy dat in uw toekomend leven moeten bekoopen, hoe zoude uw hart daardoor gewend worden aan voorspoed, en hoe ongelukkig zoude dit hart zo gewend aan voorspoed, u in 't vervolg maaken, wanneer eens de tyd daar zou zyn, dat alles niet meer zo geheelenal naar uwen wensch gaan zal, als tegenwoordig! En deeze tyd zal komen, myne waarde Kinderen, hy zal voor u komen zó zeker als hy voor alle andere menschen gewoonlyk komt. Want daar is tot nogtoe geen mensch gevonden, die heeft kunnen zeggen, dat het hem in alle dingen volmaakt naar wensch gegaan was.’

‘Wat staat u derhalven in dat geval te doen, lieve Kinderen? - Niet anders dan dat gy in uwe jeugd u oefent, om

[pagina 196]
[p. 196]

u dikwyls aan een vermaak te onttrekken, dat gy voor alle dingen in de waereld gaarne zoud willen genieten. Deeze veelmaals herhaalde zelfverlochening zal u sterk maaken, sterk van gemoed en hart, om in het toekomende met bedaarde standvastigheid te kunnen verdraagen alles, dat de wyze en goede God ten uwen beste over u beschikken zal.’

‘Zie daar, Kinderen, de sleutel van het gedrag, dat wy bejaarden somwylen omtrent u houden, en dat u meestal zeer raadselachtig schynt! Gy zult nog zeer wel weeten, dat wy u dikwyls een vermaak weigerden, het welk gy gaarne had willen genieten. Somtyds zeiden wy u de redenen, waarom wy u hetzelve weigerden, (te weeten, wanneer gy in staat waart, deeze redenen te bezeffen,) maar somtyds ook niet, (te weeten, wanneer gy nog niet in staat waart, dezelve te bezeffen.) En waarom deeden wy zo? - Veelmaals enkel en alleen om u te oefenen in het geduld en de gemaatigdheid, allen menschen zo noodig om zich te bereiden tot het toekomend leven!’

‘Thans weet gy ook, waarom ik alle

[pagina 197]
[p. 197]

deeze dagen by aanhoudendheid geweigerd heb, om u de geschiedenis van robinson verder te vertellen. Zoveel tyd had ik immers gemakkelyk kunnen uitbreeken, als noodig was, om u ten minste een nader bericht te geeven, wegens het geval, waarmede ik onlangs geëindigd en waaromtrent ik u in eene naare onzekerheid gelaten heb. Maar neen! ik zeide u geen enkel woord meer daarvan, schoon gy my daaromverzocht, en schoon ik zeer ongaarne u iets weiger.’ Waarom deed ik dat, charlotte?

charlotte.

Om ons te leeren geduld te oefenen.

vader.

Zeer wel getroffen! En trouwens, zo gy met den tyd voor ééne zaak my dank zult weeten, zal het vast daarvoor weezen, dat ik u geleerd heb, zonder groot ongenoegen iets te missen, schoon gy een zeer groot verlangen by u zelven gevoelde om hetzelve te bezitten. -

Dus verliepen wederom eenige dagen, dat 'er van robinson niets verteld wierd. Doch ten laatste kwam het lang gewenscht uur, dat de Vader door niets verder verhinderd

[pagina 198]
[p. 198]

wierd, om den algemeenen wensch te voldoen. Hy ging derhalven in zyn verhaal dus voort:

Het was nacht, gelyk ik onlangs reeds gezegd heb, en onze robinson lag gerust op zyne legerstede te slaapen, en de getrouwe Lama's laagen aan zyne voeten. Eene diepe stilte heerschte door de geheele Natuur, en robinson droomde, naar gewoonte, van zyne Ouders, wanneer onverwacht de aarde op eene buitengewoone wyze bewogen, en onder dezelve zó verschrikkelyk een gehuil en gekraak gehoord wierd, als of veele onweders te gelyk losborsten. robinson wierd met schrik wakker, en sprong op, zonder te weeten, wat hem overkwam en wat hy doen wilde. In dat zelfde oogenblik volgde de eene vreeslyke schudding op de andere; het vervaarlyke onderaardsche gedruis wierd by aanhoudendheid gehoord; te gelyker tyd ontstond 'er een vreeslyke Orkaan, die boomen uit den grond rukte, en steenrotsen deed nederstorten, en de hooge bruischende zee tot in den diepsten afgrond in eene selle beweeging zette. De gantschen Natuur scheen beroerd, en naby haar einde te zyn.

In doodsbenaauwdheid liep robinson uit het hol naar buiten op zyne voor-

[pagina 199]
[p. 199]

plaats, en de vervaarde Lama's deeden het zelfde Nog naauwlyks waren zy 'er uit gelopen, of de stukken der steenrots, die boven het hol hingen, stortten op de legerstede neder. robinson, dien de vrees vleugels byzette, vluchtte door de opening van zyne voorplaats, en de Lama's volgden hem in de grootste benaauwheid.

Zyn eerste voorneemen was, om eenen berg, daar digt by gelegen, te beklimmen op dien kant, daar hy boven op eene opene vlakte zag, om door de nedervallende boomen niet gedood te worden. Hy wilde daarnaartoe loopen; maar plotselyk zag hy met de grootste ontsteltenis, dat op die zelfde plaats de berg zich opende, en uit een' ruimen kolk rook en vuurvlammen, asch, steenen en eene gloeijende stof, Lava genaamd, uitbraakte. Ter naauwer nood kon hy zich met de vlucht bergen, omdat de gloeijende Lava, als eene snelloopende rivier, afstroomde, en groote stukken steenrots uit de ingewanden des bergs uitgeworpen, rondom op een' verren afstand nedervielen.

Hy liep ylings naar het strand. Maar daar wachtte hem eene nieuwe schrikkelyke vertooning. Een geweldige wervelwind, die

[pagina 200]
[p. 200]

van alle kanten waaide, had eene menigte wolken opééngepakt, en van deze stortte thans eensklaps zodanig een watervloed af, dat de geheele landstreek aldaar romdom eene openbaare zee wierd. Zodanig eene buitengemeene storting van water noemt men eene Waterhoos.

Ter naauwer nood bergde robinson zich op eenen boom; maar zyne arme Lama's wierden door het geweld des waters weggerukt. Helaas! hoe sterk wierd zyn hart ontroerd door hun naar gekerm, en hoe gaarne had hy dezelve zelfs met gevaar van zyn eigen leven willen redden, had de snelle stroom dezelven niet reeds te verre weggevoerd.

De aardbeeving hield nog eenige minuuten aan; en daarna bedaarde eensklaps alles. De wind ging leggen; de vuurkolk hield allengs op vuur te braaken; het onderaardsch gedruisch wierd stil; de lucht klaarde weder op, en al het water liep weg, in minder dan een kwartier.

willem. (Met een' diepen zucht.)

God dank! dat het over is! De arme robinson! en de arme Lama's!

charlotte.

Ik ben recht in naarheid over hem geweest!

[pagina 201]
[p. 201]
kootje.

Maar waarvan komen toch de aardbeevingen?

jan.

Dat heeft Vader ons al voor lang gezegd, toen gy nog niet hier waart.

vader.

Zeg gy het hem eens, jan!

jan.

In de aarde zyn veele groote en ruime holen, als kelders; nu, deezen zyn gevuld met lucht en dampen. Daar zyn voorts ook veele brandstoffen in de aarde, by voorbeeld zwavel, pik, harst en dergelyken. Deeze beginnen somtyds heet te worden en in brand te raaken, als 'er eenig vocht by komt.

willem.

Eenig vocht? Ei loop! Kan dan hetgeen nat is, eenige hette voortbrengen?

jan.

Vast en zeker! Heb je niet gezien, als de metselaars koud water op ongebluschte kalk gieten, dat die alsdan terstond begint op te borrelen en te kooken, alsof die op het vuur stond; en evenwel daar is geen vuur. - Nu luister wel; op de zelfde wyze raaken ook de dingen binnen de aarde aan 't branden, als het water daarby komt; en wanneer dezelve dus branden, dan zet de lucht, die in de groote holen besloten is, zich zó geweldig uit, dat zy daarin geene genoegzaame plaats meer heeft. Dan zoekt dezelve

[pagina 202]
[p. 202]

met geweld uit te breeken, en doet daardoor de aarde schudden, tot dat zy zich ergens eene opening maakt. Uit deeze opening barst dezelve alsdan als een stormwind uit, en rukt eene menigte van de brandende en reeds gesmoltene stoffen met zich voort.

vader.

En deeze stof, die uit gesmoltene steenen, mynstoffen, harsten enz. bestaat, noemt men Lava. Ik heb ergens eens gelezen, dat men zelfs een' vuurspuwenden berg in 't klein naboossen kan; zo gy wilt; zullen wy eens de proef daarvan neemen.

allen.

ô Ja! ô ja! lieve Vader!

jan.

En hoe word dat gedaan?

vader.

Men gaat slechts zwavel en yzervylsel op eene vochtige plaats in den grond begraaven; dan word dit mengsel vanzelf heet en raakt aan 't branden, en zo heeft men in 't klein hetgeen een vuurspuwende berg in 't groot is. Met den eersten zullen wy eens de proef daarvan neemen.

Wanneer robinson afklom van den boom, waarop hy zich geborgen had, was zyn gemoed zodanig aangedaan over alle de rampen, die hem tegenwoordig op nieuw overgekomen waren, dat het hem in het geheel niet in de gedachten kwam, dien voor zyne herhaalde

[pagina 203]
[p. 203]

verlossing te danken, die het oogschynlykst levensgevaar van hem afgekeerd had. Trouwens zyn toestand was tegenwoordig weder zo beklaaglyk als ooit. Zyn hol, het eenigst veilig verblyf, dat hy tot nog toe gevonden had, was, naar alle vermoeden, ingestort en gedempt; zyne lieve getrouwe Lama's waren door het water weggespoeld; al zyn werk, dat hy tot hiertoe gemaakt had, was vernield, aile zyne fraaije ontwerpen voor het toekomende waren in rook verdwenen! Wel is waar, de berg had opgehouden vuur uit te braaken; doch daar rees uit den open kolk nog een dikke zwarte damp op, en het was zeer mooglyk, dat dezelve van nu af aan altyd een brandende berg zou blyven. En was dat zo, hoe kon robinson dan een oogenblik gerust weezen? Moest hy niet elken dag voor eene nieuwe aardbeeving, voor een' nieuwen brand vreezen?

Deeze akelige denkbeelden benamen hem ten eenemaale dat weinigje moeds, dat hy nog overgehouden had. Hy bezweek onder den last van zyn' kommer, en in plaats van zich te wenden naar de eenigste waare bron van allen troost, naar God, had hy zyne oogen alleenlyk gevestigd op de elende van

[pagina 204]
[p. 204]

zyn toekomend bestaan, en deeze elende kwam hem als onuitspreeklyk groot en zonder uitkomst te vooren.

Krachteloos door angst en benaauwdheid ging hy leunen tegen den boom, waarvan hy afgeklommen was; en uit zyn beklemd hart kwamen zonder ophouden zuchten voort, die veeleer een naar gekerm dan zuchten waren. In deeze troostelooze houding bleef hy staan, tot dat de dageraad den nieuwen dag verkondigde.

willem tegen vriend R.

Nu zie ik, dat Vader evenwel gelyk had.

vriend R.

Waarin?

willem.

Ja, ik dacht laatst dat robinson zich nu al geheel gebeterd had, en dat onze lieve Heer denzelven nu wel van zyn eiland verlossen mogt. Toen zeide Vader, dat onze lieve Heer zelf dat het best wist, en dat wy daarover niet konden oordeelen.

vriend R.

En wat nu?

willem.

Ja, nu zie ik zeer wel, dat hy zekerlyk zoveel vertrouwen op God nog niet heeft, als hy behoorde te hebben; en dat onze lieve Heer zeer wel deed, dat hy hem nog niet verloste.

klaas.

Dat heb ik ook al gedacht, en

[pagina 205]
[p. 205]

nu ben ik hem in 't geheel niet meer zo genegen als te vooren.

vader.

Uwe aanmerking, Kinderen, is volmaakt gegrond. Trouwens wy zien, dat robinson nog op verre na niet dat vast, onwankelbaar en kinderlyk vertrouwen op God had, hetwelk hy, na zo veele blyken van Gods goedheid en wysheid, door hem zelven ondervonden, billyk behoorde te hebben. Doch laaten wy, éér wy hem wegens deeze fout veroordeelen, ons zelven één oogenblik in zyne plaats stellen, en ons eigen hart vraagen, of wy, in zyn geval, wel beter zouden gedaan hebben? Wat dunkt u, klaas, zoud gy wel, als gy robinson geweest waart, meer gerustheid en vertrouwen getoond hebben?

klaas. (Met eene flaauwe en onzekere stem.)

Dat weet ik niet.

vader.

Herinnert u eens dien tyd, toen u, wegens uwe zeere oogen, eene spaansche vlieg moest gezet worden, de u eenige pyn veroorzaakte. Heugt u nog, hoe neêrslagtig gy toen somtyds wierd? En dat was evenwel slechts eene geringe en ras voorbygaande smart, die slechts twee dagen aanhield! Ik weet, dat gy u tegenwoordig in een gelyk geval

[pagina 206]
[p. 206]

veel standvastiger zoud toonen; maar of gy al sterk genoeg zoud weezen, om alles, dat robinson lyden moest, met eene godvruchtige en kinderlyke onderwerping te draagen - wat dunkt u, myn lieve klaas, heb ik geene rede om daaraan te twyfelen? -

Uwe stilzwygendheid is het gepastste antwoord op deeze vraag. Gy zelf kunt nog niet volkomen weeten, hoe gy u in een dergelyk geval gedraagen zoud, omdat gy u nog nooit daarin bevonden hebt. Daarom alles, dat wy tegenwoordig kunnen doen, bestaat daarin, dat wy by gelegenheid van de kleine rampen van weinig belang, die ons zouden kunnen overkomen, ons gewennen om onze oogen telkens op God te vestigen, en telkens lydzaam, en telkens getroost te zyn. Alsdan zal ons gemoed van dag tot dag sterker worden, om ook grootere rampen te verdraagen, wanneer het God eens mogt behaagen, ons eenigen te laaten overkomen.

De ochtenstond brak aan, en het opgaande en verblydend licht des dags vond den armen robinson in die zelfde troostelooze houding, zo als hy tegen den boom was gaan leunen. In zyne oogen was geen slaap gekomen, en zyn gemoed had zich met geene an-

[pagina 207]
[p. 207]

dere gedachten bezig gehouden, dan met de akelige en zwaarmodige vraag: ‘Wat zal 'er nu van my worden?’

Ten laatste rees hy op, en ging al waggegelende als een, die droomt, naar zyne verwoeste woonplaats. Doch hoe aangenaam wierd hy verrast, schoon hy in den beginne eenigzins daarover versteid stond, wanneer hem by zyne wooning op het onverwachts zyne - wat denkt gy wel? - zyne lieve Lama's frisch en gezond te gemoed kwamen loopen! In den beginne geloofde hy zyne eigen oogen niet, maar alle twyfel verdween welhaast by hem. Zy kwamen aanloopen, likten hem de handen, en uitten hunne vreugd over zyne wederkomst door huppelen en blaeten.

Op dat oogenblik ontwaakte het hart van robinson, dat zo lang van alle gevoel geheel scheen beroofd te zyn. Hy sloeg zyne oogen nu op zyne Lama's, dan naar den hemel, en traanen van vreugde, van dankbaarheid en van berouw over zyne kleinhartigheid rolden langs zyne wangen. Daarna overhoopte hy zyne weder gevonden vrienden met blyde liefkoozingen; en ging door hen

[pagina 208]
[p. 208]

verzeld verder, om te zien, wat 'er van zyne wooning geworden was?

gerrit.

Maar hoe zouden de Lama's zich toch geborgen hebben?

vader.

Naar alle vermoeden had de watervloed hen voortgesleept naar eene kleine hoogte, daar hunne voeten wederom grond konden krygen; en dewyl het water even schielyk weder wegliep, als het van den hemel nedergestort was, zo keerden zy waarschynlyk naar hunne woonplaats terug.

robinson stond thans voor zyn hol, en vond daar eene nieuwe oorzaak, om zeer beschaamd te weezen, ziende, dat ook aldaar de schade op verre na zó groot niet was, als hy in zyne kleinhartigheid zich dezelve verbeeld had. Wel is waar, de zolder, die uit één stuk steenrots bestond, was ingestort, en had tevens veel aarde daar rondom doen instorten: maar het scheen echter niet onmooglyk, deeze aarde en deeze slukken van de rots weder uit het hol te krygen, en alsdan was zyne wooning nog ééns zo ruim en gemakkelyk, als zy te vooren geweest was.

Daarby kwam nog eene zaak, waaruit ten klaarste bleek, dat alles, hetgeen hier voorgevallen was, door Gods wyze voorzienigheid,

[pagina 209]
[p. 209]

gewrocht was, geenzins om robinson te kastyden, maar veeleer om haare liefderyke voorzorg voor zyne behoudenis te toonen. Want de plaats daar het stuk steenrots gehangen had, naauwkeurig nagaande, vond hy tot zyne groote verbaasdheid, dat rondom hetzelve losse aarde geweest was, en dat het dus in 't geheel niet vast gezeten had. Derhalven was niets waarschynlyker, dan dat het ten een' of anderen tyd vanzelf zou ingestort zyn. Dit voorzag God naar zyne alweetendheid, en hy voorzag naar alle vermoedens tevens, dat dit stuk steenrots instorten zou juist op een' tyd, dat robinson in het hol was. Doch naardien Gods wyze goedertierenheid besloten had dien mensch nog langer in het leven te spaaren; zo had hy, al van den beginne der waereld af aan, den aardbodem zodanig gemaakt en ingericht, dat juist op dien zelfden tyd op dat eiland eene aardbeeving voorvallen moest. Zelfs het onderaardsch gedruisch en het gehuil van den stormwind, hoe verschrikkelyk en vervaarlyk het ook in de ooren van robinson klinken mogt, had tot zyne behoudenis moeten medewerken. Want was de aardbeeving zonder eenig geruisch ontstaan, dan zou ro-

[pagina 210]
[p. 210]

binson, naar alle vermoeden, daar door niet wakker geworden zyn; en alsdan zou het nederstortend stuk van de steenrots hem vast en zeker verplet en op eene jammerlyke wyze van het leven beroofd hebben.

Ziet daar, Kinderen, op deeze wyze had God al wederom voor zyne behoudenis gewaakt op eenen tyd, wanneer hy verkeerdelyk waande, door denzelven verlaten te zyn; en Gods liefderyke voorzorg was tot Robinsons behoud werkzaam geweest juist door die verschrikkelyke gebeurtenissen, welke hy als zyn grootst ongeluk aanmerkte.

En om deeze gezegende en troostelyke waarheid by u zelven te ondervinden, zult gy, myne Waarde Vrienden, in uw toekomend leven menigvuldige gelegenheid hebben. Indien gy slechts gelieft naauwkeurig acht te geeven op die wegen der goddelyke voorzienigheid, welke zy met u houden zal: dan zult gy by allen de droevige voorvallen van dit leven, die u in het toekomende nog staan te wachten, telkens de volgende twee waarheden zeer gegrond vinden, te weeten:

 

In de eerste plaats, dat de menschen zich altoos verbeelden, dat het ongeluk, hetwelk

[pagina 211]
[p. 211]

hen overkomt, grooter is, dan het inderdaad is, en voorts

 

In de tweede plaats, dat alle onze tegenspoeden door God, uit hoofde van wyze en goedertierene oorzaaken, over ons beschikt worden, en daarom op het laatst altoos medewerken tot ons waar geluk en welzyn.

 

Ja, Kinderen - verheugt u ook over deeze troostelyke waarheid! - daar leeft

 
daar leeft een god, die zyne schepslen mint,
 
dit zien wy, waar wy de oogen keeren,
 
de felle storm, de zoele zomerwind,
 
de regen, en de droogte kunnen 't leeren.
 
het elykt ons als het onweer woed,
 
daar berg en bosschen zich beweegen;
 
en als het zich naar elders spoed,
 
dan blykt het uit den zachten regen.
[pagina 212]
[p. 212]
 
't genot van voorspoed en geluk,
 
dat 't al naar onzen wensch doet buigen,
 
kan ons zo wel als ramp en druk
 
van deeze waarheid overtuigen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken