Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Handleiding tot de natuurlyke opvoeding of Robinson Crusoë, geschikt ten dienste der jeugd (1780)

Informatie terzijde

Titelpagina van Handleiding tot de natuurlyke opvoeding of Robinson Crusoë, geschikt ten dienste der jeugd
Afbeelding van Handleiding tot de natuurlyke opvoeding of Robinson Crusoë, geschikt ten dienste der jeugdToon afbeelding van titelpagina van Handleiding tot de natuurlyke opvoeding of Robinson Crusoë, geschikt ten dienste der jeugd

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.12 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen
vertaling


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Handleiding tot de natuurlyke opvoeding of Robinson Crusoë, geschikt ten dienste der jeugd

(1780)–J.H. Campe–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 213]
[p. 213]

Tiende avond.

(De Vader vervolgt zyn verhaal.)

Robinson, al zedert lang gewoon, bidden en werken met elkanderen te paaren, viel eerst zyne kniën neder, om God te danken, dat hy hem wederom behouden had; en vervolgens sloeg hy yverig de handen aan 't werk, om de ingestorte steenen en aarde uit zyne wooning weg te ruimen. De aarde was schielyk naar buiten gebragt: doch nu lag nog onder aan het groote stuk steenrots, dat wel in twee stukken gebroken was, maar evenwel, zelfs tegenwoordig, nog grootere krachten, dan die van een' enkelen mensch, scheen te vereischen, om hetzelve van zyne plaats te beweegen.

Hy beproefde of hy den kleinsten deezer steenen voort kon wentelen: maar te vergeefs! Hy ondervond, dat dit werk zyne krachten verre te boven ging. Daar stond hy dus al weder in diepe gedachten, en wist niet wat te doen.

[pagina 214]
[p. 214]
jan.

ô Ik weet wel, wat ik gedaan zou hebben.

vader.

En wat? Laat eens hooren.

jan.

Wel! Ik zou een' hefboom gemaakt hebben, gelyk wy onlangs deeden, toen wy den balk op onze voorplaats wilden voortwentelen.

willem.

Daar ben ik niet by geweest; eilieve! wat is dat voor een ding, een hefboom?

jan.

Dat is een dikke lange stok; dien steekt men met een eind onder den balk, of steen, dien men van zyne plaats beweegen wil, en dan legt men een klein houten blok, of een' steen onder den stok, maar zo digt, als mooglyk is by den balk, dien men voortwentelen wil; daarna vat men den stok by het andere lange eind, en drukt denzelven zo sterk, als men maar kan, op het kleine blok; dan ryst de balk, en men kan denzelven met weinig moeite voortrollen.

vader.

Hoe dat geschied, zal ik u op een' anderen tyd duidelyker maaken; maar hoort nu, wat robinson deed.

Na langen tyd vruchteloos daarover gepeinsd te hebben, schoot hem ten laatste dien zelfden uitweg te binnen. Hy herinnerde

[pagina 215]
[p. 215]

zich, in zyne jeugd wel ééns gezien te hebben, dat allen de werklieden dus deeden, wanneer zy zwaare dingen wilden verplaatzen; en hy haastte zich thans om dat eens te beproeven.

Het gelukte hem. Binnen een half uur had hy de twee steenen, die vier menschen alleen met hunne handen niet van deeze plaats hadden kunnen vervoeren, gelukkig uit zyn hol gewenteld. En nu had hy het vermaak van te zien, dat zyne wooning nog wel ééns zo ruim als te vooren, en tevens, naar allen schyn, volmaakt veilig en zeker was. Want tegenwoordig bestonden zo wel de zydmuuren als de zolder uit eene enkele rots, waarin nergens zelfs de kleinste kloof of barst niet te zien was.

klaas.

Eilieve! waar was zyne spin gebleven?

vader.

Het is goed, dat gy my daaraan doet denken; die had ik haast vergeten. Doch inderdaad kan ik van haar ook niets meer zeggen, dan dat zy, naar allen schyn, onder den ingestorten zolder begraven wierd. Ten minste robinson zag dezelve nooit weder, en zyne andere vrienden, de Lama's, deeden hem het gemis derzelve vergeeten.

[pagina 216]
[p. 216]

Thans waagde hy het naar den vuurbraakenden berg te gaan, waar uit alstoen nog een zwarte rook oprees. Hy stond verbaasd op het zien van de menigte gesmoltene stoffen, die rondom op een' grooten afstand gestroomd, en nog niet koud waren geworden. Hy durfde voor deeze keer de verschrikkelyke en tevens prachtige vertooning van den rookenden kolk slechts van verre beschouwen, omdat vooreerst zyne vrees, en ten andere de nog al te heete Lava hem verhinderden, nader te komen.

Toen hy zag, dat de stroom van de Lava zynen loop genomen had naar die streek, daar zyne aardappelen groeiden: ontstelde hy niet weinig door de gedachte, dat de vuurige stroom welligt die geheele streek zou verwoest hebben; hy kon derhalven niet rusten, vóór hy zich van het tegendeel overtuigd had. Dus liep hy naar die plaats, en vond tot zyne groote vreugd alle de planten onbeschadigd. Van dat oogenblik af aan besloot hy, op verscheidene plaatsen van zyn eiland op goed geluk aardappelen te pooten, om daardoor het ongeluk van door het een of ander rampspoedig toeval op éénmaal verstoken te raaken van zodanig eene heerlyke vrucht voor te ko-

[pagina 217]
[p. 217]

men. Wel is waar, naar zyne meening was de winter thans voor de deur; maar hy dacht: wie weet, of deeze plant niet van dien aart is, dat zy geduurende den winter in den grond goed blyft?

Dit voorneemen ten uitvoer gebragt hebbende, begon hy wederom, aan zyne keuken te werken. Ook daarby had hem het verschrikkelyke Natuur-verschynsel, waarby hy gelukkig gered was, grooten dienst gedaan. Gy moet weeten, dat de vuurbraakende berg tevens met veele andere dingen ook eene menigte kalksteenen uitgeworpen had. Gewoonlyker wyze moeten deeze eerst in een' oven gebrand worden, om die broos te maaken éér men gebluschten kalk daarvan bereiden kan. Doch zulks was by deeze steenen niet noodig, naardien de brandende berg datgeen reeds bewerkt had, hetwelk anders de kalkoven doen moet.

robinson behoefde dus niets anders te doen dan een gat in den grond te graaven, de kalksteenen daarin te gooijen, voorts water daar op te gieten, en dan te roeren. Op deeze wys wierd de kalk gebluscht en tot het metselen bereid. Daarna mengde hy een weinig zand 'er onder, sloeg voorts de han-

[pagina 218]
[p. 218]

den aan 't werk, en had rede om over zyne eigene bekwaamheid voldaan te weezen.

Middelerwyl had de berg opgehouden te rooken; en daarom durfde robinson het waagen om naar den kolk te gaan. Hy vond zo wel de kanten deszelven, als den bodem bezet met gestolde Lava, en nergens eenigen rook hoegenaamd meer ziende te voorschyn komen, had hy groote rede om te hoopen, dat het onderaardsche vuur geheelenal gebluscht, en dat 'er dus voor het toekomende geene vuurbraaking verder te vreezen was.

Gestreeld door deeze hoop, was hy thans enkel daarop uit, om zich een' voorraad van levensmiddelen voor den winter te verzaamelen. Met dat oogmerk ving hy, het een voor en het ander na, tot agt Lama's toe, op dezelfde wyze, als hy de eersten gevangen had. Deeze ging hy allen slachten, behalven één' bok, dien hy liet leeven, om zyne drie tamme Lama's gezelschap te houden; en het vleesch van de geslachte beesten hing hy voor het grootste gedeelte in zyne keuken op, om het te rooken. Maar vóór hy zulks deed had hy hetzelve eenige dagen in het zout gelegd, omdat hy zich herinnerde wel-

[pagina 219]
[p. 219]

eer te huis gezien te hebben, dat zyne Moeder op dezelfde wyze plagt te doen.

Dit was zekerlyk al een vry groote voorraad van vleesch; en nogthans vreesde hy, dat dezelve nog niet toereikend zoude weezen, ingeval de winter zeer streng was en lang aanhield. Hy wenschte daarom nog eenige Lama's te vangen; maar dat wilde hem niet meer gelukken. Want de beesten hadden tegenwoordig al lucht gekregen van de laagen, die hy hen legde, en waren op hunne hoede. Hy diende dus een nieuw middel te bedenken, om hen in zyne magt te krygen.

Ook dat vond hy; zo ryk en onuitputbaar is het menschelyk verstand, met betrekking tot de hulpmiddelen, die tot ons geluk kunnen dienen, indien het slechts behoorlyk geoefend en geslepen word! Hy had waargenomen, dat de Lama's, wanneer zy hem by de beek in 't oog kreegen, telkens met den grootsten haast over een' kleinen heuvel naar het bosch liepen. Deeze heuvel was aan de andere zyde bezet met kreupelbosch, in de gedaante van eene haag, en achter deeze was eene steilte van omtrent vier voeten hoog. Hy zag dat de Lama's telkens over die haag

[pagina 220]
[p. 220]

met een' zet van den heuvel afsprongen; en dat was hem genoeg.

Hy maakte een ontwerp om op deeze plaats een' diepen kuil te graaven, en dus de Lama's, wanneer die van boven af daarin sprongen, te vangen. Zyn onvermoeide yver voltooide dit nieuwe werk van zyne uitvinding in minder dan twee dagen; daarna dekte hy den kuil met groene takken, en had 's anderendaags het vermaak, van twee vry groote beesten daarin te zien springen en die te vangen.

Nu dacht hy van vleesch genoegzaam voorzien te zyn. Hy zoude niet geweten hebben, waar hy hetzelve den winter bergen zou, byaldien de Hemel niet tevens door de aardbeeving daartoe raad geschaft, en hem een' behoorlyken kelder bezorgd had. Gy moet weeten, dat digt by zyn hol een ander stuk van den berg omtrent twee vademen diep ingezakt was, en daardoor was een tweede hol geformeerd, dat zynen ingang mede op robinsons voorplaats had. Uit dien hoofde had hy tegenwoordig wooning, keuken en kelder vlak by elkanderen, even als of dezelve met opzet en door kunst dus gemaakt waren.

[pagina 221]
[p. 221]

Thans stonden hem nog drie dingen te doen, om tegen den gantschen gewaanden winter genoegzaam van alles, dat hy noodig had, voorzien te weezen. Te weeten, hy diende nog hooi voor zyne Lama's te maaken, zich van brandhout te voorzien, en allen de aardappelen uit te graaven, om die insgelyks in zynen kelder te brengen.

Van het hooi, dat hy in groote menigte opdeed, ging hy op zyne voorplaats eene schelf maaken, gelyk de boeren by ons gewoon zyn te doen, en zo menigmaal hy op nieuw hooi daarby deed, trapte hy hetzelve zó vast, dat de regen niet gemakkelyk daardoor dringen kon. Maar hy moest by dat werk eerst leergeld betaalen.

Hy had de voorzichtigheid niet gebruikt, van het hooi eerst door en door te laaten droogen. En als dat niet geschied, en het hooi evenwel vastgetrapt word, begint hetzelve heet te worden, te rooken, en ten laatste wel zelfs in brand te raaken. Daarvan had hy in zyne jeugd nooit gehoord, omdat hy zich met de land huishoudkunde nooit bemoeid had. Dan hy ondervond in zyne tegenwoordige omstandigheden, hoe goed het was, acht te geeven op alles, en

[pagina 222]
[p. 222]

tevens te trachten zoveel kundigheden te verkrygen, als men met mooglykheid verkrygen kan, al voorzag men ook nog niet, waar dezelve ons eens konden te pas komen.

Hy was niet weinig verwonderd, toen hy eensklaps zyne hooischelf zag rooken; maar hy stond nog meer te kyken, toen hy, de hand daarin steekende, voelde, dat het hooi van binnen brandend heet was. Hy kon niet nalaaten te denken, dat 'er vuur in was, schoon de wys en manier, hoe hetzelve daarin kon gekomen zyn, hem volstrekt onbegrypelyk was.

Hy sloeg dus schielyk de handen aan 't werk om het hooi weder 'er af te haalen. Doch hy stond zeer venwonderd toen hy nergens vuur zag, maar wel vond, dat het hooi over 't algemeen heet en vochtig was. Hy begon dus ten laatste vanzelf op goede gronden te denken, dat door de vochtigheid alleen de hette veroorzaakt was, schoon hy niet begreep, hoe dat kon geschieden.

jan.

Maar hoe kan dat ook eigentlyk weezen, dat de vochtigheid alleen iets heet maaken kan?

vader.

Lieve jan, daar zyn duizend verschynselen van dien aart in de Natuur, en

[pagina 223]
[p. 223]

het menschelyk vernuft, dat al zedert veele eeuwen daarover gedacht heeft, heeft het geluk gehad van de waare oorzaaken van eene menigte derzelve, duidelyk te leeren kennen. Deeze oorzaaken worden ons verklaard in eene weetenschap, waarvan gy nog niets, ja zelfs niet eens den naam hebt hooren melden; zy heet de Natuurkunde, anders ook de Physica. In dezelve word ook van dit aanmerkenswaardig verschynsel, gelyk mede van veele andere zeer zonderlinge natuurlyke dingen, verslag gedaan en rekenschap gegeven; en zo gy voortgaat met den behoorlyken yver te besteeden tot het leeren van die dingen, waarmede wy ons tegenwoordig bezig houden, dan zullen wy u ook onderwyzen in deeze wetenschap, die u onuitspreekelyk veel vermaak geeven zal. Tegenwoordig zoude het vergeefsche moeite weezen, daarvan te spreeken, omdat gy hetgeen ik zeide, toch niet zoud begrypen.

robinson liet dus zyn hooi op nieuw droogen, en maakte daarna wederom eene schelf, die wind en weêr wederstaan kon. Om dezelve nog meer daartegen te voorzien, maakte hy daarover een rieten dak, dat

[pagina 224]
[p. 224]

in vastigheid weinig voor onze rieten daken behoefde te wyken.

De volgende dagen besteedde hy om zo veel droog hout naar zyne wooning te brengen, als hy noodig oordeelde. Daarna ging hy zyne aardappelen uitgraaven, en won daarvan een' aanzienlyken voorraad. Deeze bewaarde hy in zynen kelder. Eindelyk ging hy ook alle de rype citroenen afschudden, om die mede tot den winter te bewaaren; en nu behoefde hy niet meer bekommerd te zyn voor onderhoud en voedsel geduurende het ruw saisoen.

Dan dit ruw saisoen begon nog niet te komen, schoon de maand October reeds ten einde liep. In plaats van dit begon het te regenen, en wel zodanig zonder ophouden te regenen, alsof de lucht geheelenal in water veranderd was. robinson wist in 't geheel niet wat hy hier van denken zou. Al veertien dagen had hy geenen voet uit zyne wooning verder kunnen verzetten, dan naar den kelder, naar de hooischelf, en naar de beek, om voor zich en zyne Lama's levensmiddelen en water te haalen. Den overigen tyd was hy genoodzaakt door te brengen als een die in eene gevangenis opgesloten is.

[pagina 225]
[p. 225]

Helaas! hoe lang viel hem toen de tyd! Niets te doen te hebben, en geheel alleen te weezen, welk een ondraaglyk ongemak dat is, daarvan kunt gy u nog in 't geheel geen denkbeeld maaken, Kinderen! Had iemand hem een boek, of papier, pen en inkt kunnen bezorgen, gaarne had hy voor elk blad éénen dag van zyn leven gegeven. O, zeide hy menigmaal zuchtende, ben ik in myne jeugd niet een groote dwaas geweest, dat ik het leezen en schryven somtyds voor eenen last, en het ledigloopen voor een vermaak hield! Het langwyligst boek zou tegenwoordig een schat voor my zyn, één vel papier en pen en inkt was my tegenwoordig meer waardig dan een koningryk!

In dien tyd, daar hem de langwyligheid dus drukte, dwong hem de nood, om zyne toevlucht te neemen tot allerleije bezigheden, die hy nog nooit geoefend had. Al lang had hy daarover gedacht, of het hem niet mooglyk was, om eenen pot en eene lamp te maaken, twee dingen, die zynen toestand zeer veel zouden verbeterd hebben. Hy liep dus, niettegenstaende het zeer sterk regende, om eenen voorraad potaard te haalen, en sloeg voorts de handen aan 't werk.

[pagina 226]
[p. 226]

Zeker is het, dat hy daarin ook niet schielyk kon slaagen; hy moest eerst menige vruchtelooze proeven neemen: doch niets beter te doen hebbende, vond hy zyn vermaak daarin, dat hy zyn werk, zo menigmaal het voltooid maar nog niet geheel zonder gebreken was, weder tot een' klomp kneedde, om hetzelve op nieuw te beginnen. Dus doende versleet hy eenige dagen in aangenaame bezigheid; tot dat ten laatste de pot en de lamp volkomen klaar en zó wel uitgevallen waren, dat het volslagen moedwil zou geweest zyn, dezelven nog ééns aan stukken te breeken. Hy zette dezelven dus in zyne keuken neder, niet verre van het vuur, om die langzaam te doen droogen. Daarna voer hy voort nog andere potten en pannen, van verschillende gedaante en grootte, te maaken; hoe langer hy met dat werk bezig was, hoe bedrevener hy in 't zelve wierd.

Ondertusschen bleef de regen nacht en dag aanhouden. robinson zag zich derhalven genoodzaakt om nog ander huislyk werk te bedenken, om niet door de verschrikkelyke langwyligheid geplaagd te worden. Zyn eerste werk was een net te maaken om te visschen. Hy had al te vooren

[pagina 227]
[p. 227]

een' vry grooten voorraad bindtouw gedraaid, en dit kwam hem tegenwoordig zeer wel te pas. Vermits hy den behoorlyken tyd daartoe nam, en genoegzaam geduld had, om eene zaak, waarin hy in den beginne niet wel slagen kon, tienmaal en meer op nieuws te onderneemen: zo vond hy ten laatste de rechte kunst om knoopen te maaken, en verkreeg daarin zo groote vaardigheid, als by ons de Dames in het knoopen van beurzen en mofjes ooit kunnen bezitten. Gy moet weeten, dat hy mede een gereedschap van hout uitgevonden en met zyn steenen mes gesneden had, dat vry wel geleek naar de naalden, die men by ons tot het breiden van netten gebruikt. Door middel van dat gereedschap vervaardigde hy eindelyk een net, dat voor onze gewoonlyke vischnetten in deugdzaamheid en nuttigheid weinig behoefde te wyken.

Daarna kreeg hy den inval, om ééns te zien, of hy niet veelligt ook eenen boog en pylen maaken kon? Wat kookte zyn bloed, toen hy deezen inval verder overdacht, en de groote voordeelen overwoog, die de boog hem verschaffen kon. Met denzelven kon hy Lama's dooden, vogels schieten en - hetgeen hy hem boven alles woog - met den-

[pagina 228]
[p. 228]

zelven kon hy zich in zyne wooning verdeedigen, wanneer hy met den tyd door de wilden mogt overvallen worden. Hy brandde van verlangen, om den boog klaar te zien, en liep, in spyt van regen en wind, om het daartoe bekwaame hout te zoeken.

Alle soorten van hout scheenen hem niet even dienstig. Hy koos derhalven eene soort, dat hard en tevens taai was, opdat het zich wel liet buigen, en tevens zyne oude gedaante wederom poogde aan te neemen.

jan.

Dat elastiek was, is 't niet zo?

vader.

Wel getroffen! Ik dacht niet, dat gy de betekenis van dat woord onthouden had; daarom wilde ik het niet gebruiken.

Na een weinig zoekens, hout van die soort gevonden én gekapt hebbende, droeg hy hetzelve naar huis, en begaf zich aanstonds aan het werk. Maar helaas! hoe sterk ondervond hy tegenwoordig, dat hem een degelyk mes ontbrak! Wel twintig en meermaal moest hy snyden, om 'er zoveel af te krygen, als wy met onze staalen messen in eene enkele keer kunnen doen. Niet minder dan agt geheele dagen verliepen met dat werk, schoon hy van den ochtend tot den avond daaraan be-

[pagina 229]
[p. 229]

zig was. Ik weet luiden, die dat vast zo lang niet uitgehouden hadden.

willem.

(Tegen de anderen.) Daar heeft Vader ons in 't oog!

vader.

Gy hebt het wel geraden, willem; en dunkt u niet, dat ik gelyk heb?

willem.

O ja! maar in 't toekomende zal ik vast ook achtereen voortwerken, als ik eens iets begonnen heb.

vader.

Gy zult wel doen; ten minste robinson bevond zich zeer wel daarby. Tot zyne onuitspreekelyke vreugd was de boog den negenden dag klaar, en nu ontbraken hem slechts eene koord en pylen. Had hy 'er om gedacht, toen hy de Lama's slachtte, dan zoude hy vast eene proef genomen hebben, of hy van de darmen deezer beesten misschien snaaren maaken kon, dewyl hem bekend was, dat men in Europa deeze gewoonlyk van schaapedarmen maakt. By gebrek van dien draaide hy intusschen een eindje bindtouw en wel zó vast, als hy maar kon. Daarna ging hy aan 't maaken van pylen.

Had hy nu een klein stuk yzer kunnen krygen, om de pylen vooraan met eene scherpe punt te voorzien; wat had hy daarvoor niet alwillen geeven! Doch deeze wensch was

[pagina 230]
[p. 230]

vruchteloos. - Aan den ingang van zyn holstaande, en daarover denkende, hoe hy het gebrek van eene yzere punt kon goedmaaken, vielen zyne oogen by geval op den klomp gouds, die nog steeds op den grond lag, als eene verachtelyke zaak. Gaa, nutteloos ding, zeide hy, den klomp met den voet wegstootende, gaa yzer worden; zo gy wilt, dat ik u in eere houden zal! Dit gezegd hebbende, achtte hy denzelven naderhand niet eens meer waardig om zyne oogen 'er op te slaan.

Na langen tyd daarover gedacht te hebben, schoot hem ten laatste te binnen, dat hy eens gehoord had, dat de Wilden de graaten van groote visschen, ook wel eens scherpe en puntige steenen, gebruiken om hunne pylen en spiezen te punten; en hy besloot, hen daarin na te volgen. Ten gelyken tyd nam hy het besluit, om ook eene spies te maaken.

Dat wierd terstond in 't werk gesteld. Hy liep naar het strand en was zó gelukkig eenige graaten en steenen, zo als hy die wenschte, te vinden. Daarna kapte hy een' rechten en langen staf tot eene spies, en keerde naar huis, door en door nat van den regen.

In eenige dagen waren spies en pylen klaar.

[pagina 231]
[p. 231]

Aan de spies had hy een' puntigen steen, onder aan de pylen sterke getande vischgraaten, en boven aan vederen vast gemaakt, die, gelyk elkeen weet, zeer veel 'er toedoen om de pylen beter te doen vliegen.

Thans nam hy eene proef of zyn boog goed was gebruikt te konnen worden. Hoe onvolkomen dezelve ook was, en door gebrek van yzere gereedschappen noodzaaklyk zyn moest; vond hy denzelven nogthans goed genoeg om vogels en andere kleine beesten daarmede te dooden; zelfs twyfelde hy geenzins, of hy zou daarmede eene gevaarlyke wond kunnen toebrengen aan een' naakten Wilde, byaldien hy denzelven slechts digt genoeg by zich liet komen. Wat de spies betreft, zo had hy nog grootere rede om daarover voldaan te weezen.

Nu scheenen zyne potten en zyne lamp genoegzaam gedroogd te zyn. Hy wilde dus gebruik 'er van maaken. Eerst deedt hy eenen klomp vet van de ingewanden der Lama's in een' van de nieuwe pannen, om hetzelve te smelten tot smeer, dat hy, in plaats van olie, voor zyne lamp dacht te gebruiken. Maar hy zag toen tot zyn grootste leedweezen, dat het vet, zodra het gesmol-

[pagina 232]
[p. 232]

ten was, in de aarde van de pan introk, en op de buitenste zyde weder to voorschyn kwam, dus dat slechts weinig daarvan in de pan bleef. Hy maakte daaruit het besluit op, dat de lamp en de potten vast het zelfde gebrek zouden hebben, en dusdoende hem van weinig dienst zouden zyn; en het bleek dat het ook inderdaad zo was.

Een verdrietig geval! Hy had zich reeds zó zeer verheugd, dat hy nu in 't kort de avonden voortaan by het licht van de lamp zou kunnen doorbrengen, en eens weder warme soup zou kunnen eeten; en nu scheen deeze zoete hoop geheelenal in rook verdwenen!

willem.

Dat was evenwel ook ongelukkig!

vader.

Dat was het vast; en zekere luiden zouden daarover verdrietig geworden zyn, en den geheelen boel weggeworpen hebben. Maar robinson was al vry wel tot geduld gewend, en had ééns voor al het vast besluit genomen, niets onvoltooid te laaten, dat hy maar eenigzins kans zag voltooid te krygen.

Hy ging derhalven in zyn studeerhoek (dus noemde hy eenen hoek van zyn hol,

[pagina 233]
[p. 233]

daar hy gewoon was te gaan zitten, als hy wat bedenken wilde) zitten, en wreef zyn voorhoofd. Wat mag toch wel de oorzaak weezen, dacht hy, dat de potten in Europa, die nogthans ook van potaard gemaakt zyn, zo veel vaster zyn, en in 't geheel niets inzuigen? - Dat komt doordien zy verglaasd zyn. - Verglaasd? Ei! Ik wilde wel weeten wat dat toch eigenlyk is, en hoe zy dat doen! - Oho! ik geloof, dat ik het gevonden heb! Ja, ja, zo zal het vast weezen! - Heb ik niet eens gelezen, dat behalven het zand nog verscheidene andere stoffen, onder anderen ook de potaard, glasachtig zyn, en door een sterk vuur daadelyk tot glas kunnen gemaakt worden? - Zy zullen dus vast op deeze wyze doen; zy brengen de potten in een' brandenden oven; en als de potaard begint te smelten, neemen zy dezelve weder daaruit, opdat dezelve niet geheel en al tot glas worde. Ja, ja, zo doen zy vast! Dat moet ik eens nadoen.

Zo gezegd, zo gedaan! Hy ging in zyne keuken een groot vuur aanleggen, en wanneer het in vollen brand was, stak hy eene van zyne aarde pannen 'er midden in. Maar wat gebeurde? Het duurde niet lang, of men

[pagina 234]
[p. 234]

hoorde - krak! en de pan was in veele stukken gesprongen. - Ei my, zeide robinson, wie had dat kunnen denken?

Hy ging nog ééns in zyn studeerhoek zitten. Wat, dacht hy, kan daar wel de oorzaak van weezen? - Laat eens zien! Heb ik wel ooit iets ondervonden, dat naar dit verschynsel gelykt? - Wel ja! Als wy 's winters een glas koud water of bier op den heeten kachel wilden zetten, om het warm te maaken, ging dat niet ook bersten? - En wanneer gebeurd dit niet? Als het op den kachel gezet wierd, wanneer die nog niet volkomen warm was, of als wy een stukje papier 'er onder legden. - Oho! ik begin 'er op te komen! Ja, ja, zo zal het weezen; men moet slechts het vaatwerk niet eensklaps op het vuur, maar hetzelve eerst allengs laaten warm worden. - Ook moet men wel toezien, dat de eene hoek niet vroeger heet worde, dan de andere. - ‘Vivat myn oude bol!’ riep hy vol vreugd, en rees op, om eene tweede proef te neemen.

Deeze gelukte al vry beter. De pan sprong niet in stukken; maar 'er wilde evenwel ook geen verglaasd in komen.

‘En waarom toch niet?’ dacht robinson

[pagina 235]
[p. 235]

al weder. ‘Het vuur, zou ik zeggen, was toch sterk genoeg geweest; - ik wilde wel weeten waaraan het nu nog schort!’ Na lang daarover gepeinsd te hebben, geloofde hy eindelyk den spyker op den kop geslagen te hebben, te weeten, hy had de proefgenomen met een vuur, dat niet besloten was in een' oven, maar in de vrye lucht brandde. Van dat vuur ging de hette veel te schielyk over en verspreidde zich te veel naar alle kanten, dan dat de potaard daardoor had kunnen zó gloeijende worden, als tot het verglaazen noodig is. Getrouw aan zyne grondstelling van niets onvoltooid te laaten, besloot hy derhalven, een' geheelen pottenbakkersoven aan te leggen. Dan met dat werk diende hy naar voordeeliger weêr te wachten.

Het regende nog zonder ophouden, en eerst na verloop van twee maanden begon de lucht eindelyk weder op te klaaren. Nu, dacht robinson, dat de winter begon, en ziet! de winter was al over. Naauwlyks kon hy zyne eigen oogen gelooven, toen hy zag, dat het alles bezielende vermogen der lente weder nieuw gras, nieuwe bloemen en nieuwe bladen deed te voorschyn komen; en nogthans was het inderdaad zo. De zaak was

[pagina 236]
[p. 236]

hem onbegrypelyk, en evenwel zag hy dit met zyne eigen oogen. ‘Dat zal my,’ dacht hy by zich zelven, ‘eene waarschouwing weezen, om in het toekomende niet voort iets volstrekt te ontkennen, hetgeen ik niet begrypen kan!’

moeder.

Ging hy, dat gezegd hebbende, niet naar bed?

willem.

Och Moeder lief, wy hebben immers allen nog in 't minste geen' vaak!

vader.

Een bepaald en zeker bericht heb ik desaangaande niet gekregen. Ondertusschen, in de oude geschiedenis van zyn eenzaam verblyf op het eiland aangaande deezen dag verder niets aangetekend vindende, word ik zelf daardoor op de gedachte gebragt, dat hy met deeze woorden naar bed ging. En zo zullen wy ook maar doen, om, naar zyn voorbeeld, morgen ochtend te gelyk met de zon wederom te kunnen opstaan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken