Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Met de neus in de boeken (1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van Met de neus in de boeken
Afbeelding van Met de neus in de boekenToon afbeelding van titelpagina van Met de neus in de boeken

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.39 MB)

Scans (11.52 MB)

ebook (8.20 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Illustrator

Peter van Straaten



Genre

proza

Subgenre

column(s) / cursiefjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Met de neus in de boeken

(1983)–S. Carmiggelt–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 53]
[p. 53]

Publiceren heeft gevolgen

Mijn in 1962 verschenen bundeltje Kroeglopen bevat een verhaal, dat de titel ‘Het loon der dapperen’ draagt. Ik laat het hieronder volgen.

 

Er stond een Duitser in het café, die zei dat het bier lekker was, doch niet zo lekker als bij hem thuis. De jongens van alle dagen lieten het bij gereserveerde knikjes en toen hij weg was, liet iemand het woord je mof vallen.

‘Ach ja,’ zei de kastelein. ‘Nou komen ze wat bréngen, moet je rekenen.’

Hij kreeg niet veel weerwerk.

Naast me aan de tapkast stond een zware man van een jaar of vijftig. Hij sprak: ‘Ik ben óók nog in Duitsland geweest. In de oorlog. Ja, niet als toerist, maar als gevangene. Dat kwam zo. Ik had een buurman, ene Cohen, en die had ik verborgen. Maar dat mocht niet. Nee, dat mocht helemaal niet. Affijn - verraden werk en ze pikken me op.’

Hij nam een grote slok van zijn bier.

‘Nou ben ik altijd gewend geweest om van me af te praten,’ vervolgde hij. ‘Dus daar op dat politiebureau doe ik dat ook. Maar dát wouwen die Duitsers niet hebben. O nee! Ik krijg meteen een klap. En ik driftig. Ik geef er een terug. Nou, toen was ik helemaal stuk. De hele club viel over me heen. En de bak in. Eerst hier. Toen in zo'n Duits tuchthuis. En eindelijk het kamp. Daar heb ik twee jaar in gezeten. Tot de bevrijding toe.’

Hij staarde met sombere ogen in het verleden.

‘Je had het daar slecht hoor,’ zei hij. ‘Ze gaven je niks te bikken. En ik ben altijd een grote eter geweest. De eerste tijd in dat kamp dacht ik, dat red ik niet. Maar toen had ik geluk. Ik kreeg een baantje. In de keuken. En mijn maat werd broodsnijder. Nou, toen was ik helemaal klaar. We hebben

[pagina 54]
[p. 54]

nog een hoop mensen kunnen helpen. De Hollanders gaven we brood. En een enkele Bels en een Fransoos. Italianen niet. Dat waren valse kereltjes. Ja, ik wil niks zeggen over een volk. Misschien hadden wij het daar slecht getroffen.’

Hij liet zijn glas opnieuw vullen en sprak glimlachend: ‘Die Lagerfiihrer, dat was helemaal geen slecht mens. Ik deed wel eens een karweitje voor hem en dan stond hij te roken en dan gooide hij soms zo'n grote peuk weg. En die raapte ik op. Vond hij goed. Daar zei hij nooit iets van. Nou, ik rookte die peuken op en de kleine stompjes die ik overhield, gaf ik aan andere jongens. Die vermengden de tabak dan met as en met hele fijne snippertjes hout en daar draaiden ze dan óók weer saffies van. Ach ja, het was behelpen.’

Zijn gezicht versomberde weer.

‘Het ergste vond ik dat slaan,’ zei hij. ‘En dat deden ze nog niet eens zelf. Dat lieten ze Tsjechen en Polen doen. Er was één zo'n klein, slecht ventje bij en die sloeg toch zó hard, hè. Met een knuppel. Toen we door de Amerikanen bevrijd waren, toen heb ik hem toch een hengst voor zijn kop verkocht, zeg. Ik zei: “Hier, die had ik nog in mijn gedachten.” Ja, daar had ik wel even schik in.’

Hij zweeg. Er was een eind gekomen aan het verhaal dat zoveel duizenden je in dit land vertellen kunnen.

‘Het is lang geleden,’ zei hij. ‘Maar je vergeet het niet.’

Hij hief zijn wijsvinger.

‘Maar nou zal ik je iets vertellen. Gisteravond laat kom ik het café uit en ik ga staan wateren tegen een muur. Komt er een agent die zegt: “Meneer, dat mag u niet doen.’ Ik zeg: ‘Dat weet ik, agent, maar als u een ogenblik wacht, dan zal ik me eventjes legitimeren.” En ik haal mijn portefeuille uit mijn zak en ik toon hem een papier - want daar heb ik een papier van - waaruit blijkt, dat ik drie jaar als politieke gevangene in Duitsland heb gezeten. En die agent, die leest dat en zegt: “O meneer dat verandert, gaat u dan maar rustig uw gang.”’

[pagina 55]
[p. 55]

Hij keek me triomfantelijk aan.

‘Dat heb je er wel van,’ zei hij.

Inderdaad vrienden, er is een loon der dapperen.

 

Tot zover het verhaal uit de bundel Kroeglopen.

Ik schreef het destijds op uit de mond van ome Joop, een brave, nu al lang ontslapen man, die elke dag in het buurtcafé te vinden was.

Waarom reproduceer ik het vandaag?

Omdat ik een brief ontvangen heb van een leraar, die het vak Nederlands geeft op een school in West-Duitsland. In de les gebruikt hij dit verhaal uit Kroeglopen. En over de interpretatie van de tekst is een verschil van mening ontstaan tussen hem en de (Duitse) inspecteur voor het vak Nederlands.

Ik citeer: ‘De inspecteur beweert dat de hoofdfiguur van uw tekst, die als gevangene in Duitsland moest lijden, aan de verzoeking bezweken is zich bij de Duitse kampleiding geliefd te maken; zodoende zou hij zich schuldig hebben gemaakt aan collaboratie. De inspecteur meent voor zijn opvatting steun te vinden in de volgende gegevens van de tekst: de formulering “ene Cohen” getuigt, volgens de inspecteur, van een minachting voor de joodse medeburger. Het feit dat de hoofdfiguur alleen aan het woord is, nadat hij zijn verhaal begonnen is, zou betekenen dat de mensen in het café verstijven in ijzige afkeuring. Het “wateren tegen de muur’ vindt de inspecteur een bewijs van de onwaardige houding van de hoofdfiguur, een verschrikkelijke aanfluiting van de eer van het verzet. Ik ben de mening toegedaan dat de hoofdfiguur een held is, die gewoon menselijk en ook een beetje naïef handelt; juist zijn menselijke zwakheden doen hem voor mij des te geloofwaardiger overkomen. De inspecteur echter, die zelf uit een anti-Hitler gezin afkomstig is, meent zijn opvatting als de enig toelaatbare, te moeten doordrukken uit eerbied voor het verzet.’

[pagina 56]
[p. 56]

Ik moet hier rechtspreken. En ik schaar me, met alle respect voor de inspecteur, geheel achter de leraar. Ome Joop een collaborates, omdat hij peukjes opraapte? En een minachter van de joodse medeburger die hij nota bene in zijn huis verborg? Toe nou. Hij was een held zonder pathos, die nooit voorzien heeft nog eens een rol te zullen spelen op een Duitse school anno 1976. Het kamp heeft hem voortijdig geveld. Kort voor zijn dood zei hij in die kroeg tegen me: ‘Dat slaan was toch niet goed voor je gestel.’

[pagina 57]
[p. 57]


illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken