Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Weet ik veel (1963)

Informatie terzijde

Titelpagina van Weet ik veel
Afbeelding van Weet ik veelToon afbeelding van titelpagina van Weet ik veel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.81 MB)

Scans (7.39 MB)

ebook (5.72 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Illustrator

Charles Boost



Genre

proza

Subgenre

bloemlezing
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Weet ik veel

(1963)–S. Carmiggelt–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 14]
[p. 14]

Drie tijdgenoten

I

Zo nu en dan ontmoet ik Stanley in zijn stamcafé. Hij is een korte, stevige man van negenenzestig jaar, acrobaat in ruste. Vroeger was hij chef van de Stanley Brothers, een befaamd luchtnummer. Hij is nu te oud voor het vak, maar hij praat er graag nog eens over.

‘In 1920 gingen we voor het eerst over de grens met het nummer,’ zegt hij. ‘We waren geboekt in Marseille. In het Palais du Christal. Je had ze moeten horen, hier in het vak. “Dat wordt een sof!” riepen ze. “Die krijgen daar de beurt.” Maar we zijn er rustig heengegaan. En een succes! Ze braken de tent af. Want zo iets hadden ze nog nooit gezien. We waren het eerste zingende luchtnummer ter wereld, moet je rekenen. Gekleed als de lustige matrozen. En we zongen: “Dan zweef ik in de lucht. En ben in vogelvlucht. En denk ik al de tijd. Aan mijn tehuis terug.” Dat liedje had ik zelf gemaakt. Nou, ze klapten hun handen stuk. En we kregen meteen de hele tournee: Algiers, Oran, Casablanca, Rabat, Constantine. Ja hoor. Wij zijn mensen van gewicht geweest in al die plaatsen.’

Zijn helblauwe ogen schitteren bij deze herinneringen aan de grote tijd.

‘Ik ben in Parijs gaan wonen en ik heb een Franse vrouw getrouwd,’ vervolgt hij. ‘Uit Maubeuge kwam ze. Prima vrouw. Maakte al onze kostuums zelf. 't Wordt met 6 april 32 jaar dat ik van haar af ben. Want we hebben pech gehad. 't Eerste kind, een jongen, dood geboren. Ik heb 't niet eens gezien. Ik stond die avond in Grenoble. 't Tweede kind - een meisje - was een couveusekind. Maar er was geen couveuse vrij. Hard hoor. Dat heeft die vrouw niet kunnen verwerken. Ze raakte in de war.’

Hij schudt triest het hoofd en leeft dan weer op.

‘Ik heb de mensen altijd geholpen,’ zegt hij. ‘Maar veel dankbaarheid oogst je niet. Ik heb 'n jongetje een truc geleerd voor

[pagina 15]
[p. 15]

noppes - een prachttruc. Ik had 'm zelf verzonnen, maar ik dacht: ‘Ik ben er toch te oud voor.’ Dus ik leg hem die truc uit. Toen zegt hij: ‘Oom Stanley’ - want hij noemde me altijd oom Stanley - ‘dat kan niet. Als ik dat doe dan val ik en als ik val weet ik niet waar ik héén val.’ Ik zeg: ‘Jochie, je moet 'm leren aan de lons.’ Hè? Da's een riem met een touw er aan. Toen zegt hij: ‘Nee, oom Stanley, dat irriteert me huid.’ Ik zeg: ‘Jochie, de Cordona's, het grootste luchtnummer ter wereld, hebben alles aan de lons geleerd.’ En toen begon hij te vloeken. Nou ben ik diep gelovig, dat heb ik van huis meegekregen, dus ik zeg - en ik weet 't nog precies. 't was in een loods in de Rustenburgerstraat - dus ik zeg: ‘Als jij gaat vloeken doe ik m'n jas aan en ik kom nooit meer terug.’ Toen zegt hij: ‘Dan zal ik 't maar doen.’ Nou zit hij met die truc in Australië. Maar dacht je dat hij me wat stuurde? Ja, ansichtkaarten. Maar daar kan ik niks voor kopen.’ Hij neemt een slokje uit zijn glas en begint meteen weer te stralen. ‘Aardige dingen heb ik ook meegemaakt,’ zegt hij. ‘Een keer loop ik in Parijs en ik kom Conrad Wil tegen, zó'n xylofonist, vijf jaar conservatorium, een Belg. Ik zeg: Conrad, waarom sta jij nooit in de Alhambra?’ Want daar werkten wij geregeld. Hij zegt: ‘Stanley, alle impresario's hebben het geprobeerd, maar ze willen me daar niet.’ Toen zeg ik tegen hem: ‘Jij komt morgenmiddag met je vrouw in het kroegje in de Rue de Malte, naast het theater zitten en ik bezorg je een contract.’ En zo gebeurde het. Ik ging naar monsieur Bovais, de directeur van de Alhambra en ik zeg: ‘Monsieur Bovais, ik heb 'n pracht van 'n nummer voor u.’ En ik laat foto's zien. Toen zegt hij: ‘Ach Stanley, wat moet ik nou met zo'n man, die op van die kwattareepjes staat te timmeren?’ In 't Frans zei hij dat natuurlijk. En ik zeg: ‘Monsieur Bovais, op mijn verantwoording, néém hem en dat balkon komt naar beneden.’ Goed, hij heeft het gedaan. En een succes! Later had monsieur Bovais het er nog vaak over.

‘Stanley, wat heb jij er toch een kijk op,’ zei hij dan.’

Hij glimlacht voldaan en besluit:

‘Ja, dat was vroeger. Maar in 1959 kom ik Tom Manders tegen. Zó'n jongen, Tom. En hij zegt: “Stan” - want hij noemt me

[pagina 16]
[p. 16]

altijd Stan - “Stan, in hoe lang ben jij nou al niet in Parijs geweest?” Ik zeg: “In geen twaalf jaar.” En Tom zegt: “Zou jij er dan niet weer eens naar toe willen?” Ik zeg: “Ja, maar ik heb geen centen.” Toen zegt hij: “Dan ga je op mijn kosten.” En dat heeft-ie gedaan óók. Hij gaf me zó vijf meier in het handje. En een prachtig grijs kostuum heeft-ie me gegeven. Dat had tweehonderdvijftig gulden gekost, bij de House of England. En een mooie Zweedse hoed. Die had-ie nog liggen. En zo ben ik gegaan, op 31 augustus. Tom zei tegen me: “Stan, geniet, maar doe geen domme dingen.” Want hij kent me. En ik zei: “Tom, dat komt dik in orde.” En ik ben daar gaan wonen bij de mensen, waar ik vroeger met m'n vrouw heb gewoond. Ik heb Tom wel veertig kaarten gestuurd. Het was fijn, hoor. In de Alhambra ben ik ook nog geweest. 't Was allemaal erg veranderd. En monsieur Bovais was dood. 't Programma heb ik ook gezien. Aardig programma. Maar toch niet die echte mooie nummers van vroeger. Nee, dat is voorbij.’

II

In de Bussumse studio's ontmoet ik zo nu en dan Richard, die er het ambt van grimeur uitoefent. Hij is daarenboven een vindingrijke verteller en een bekwame spotter. Aangezien medewerken aan een televisieuitzending voornamelijk bestaat uit wàchten, komt dat goed uit. De conversatie van Richard is doorspekt met een aantal onserieuze, telkens weerkerende uitdrukkingen, die ik niet graag zou willen missen. Bij vrijwel ieder die ter sprake komt, heeft hij goede reden te zeggen: ‘óók een begaafde alkoholiékus’, met de klemtoon op de ie, terwijl alle uitzendingen die Bussum met zoveel ijver en toewijding oplevert, hem steevast de samenvatting ‘immoreel gedoe’ ontlokken.

Richard heeft zijn jeugd in Frankrijk doorgebracht. Zijn vader was een befaamde zanger die, toen de Nederlandse Opera voor de oorlog ten onder was gegaan, met zijn gezin naar de Rivièra trok en een huis huurde, met het doel dit als pension te exploiteren. Daar hij net het verkeerde huis gekozen had, dat stond op een

[pagina 17]
[p. 17]

voor toeristen hoogst onaantrekkelijke plaats, droeg deze onderneming een voornamelijk zorgwekkend karakter. Voor Richard bracht zij echter met zich mede, dat hij in het zonnige zuiden de lagere school en het lyceum bezocht, zodat hij een der weinige Nederlanders is, die in Nice jongens uit zijn klas op straat tegen komen kan.

En niet alleen in Nice.

Een van zijn vroegere makkers heeft zich in Corsica gevestigd en het verhaal dat hij me over hèm deed, zou ik u vandaag, om uw gedachten even te verzetten, willen over vertellen.

In vroeger jaren, toen Richard nog ongehuwd en daardoor wat mobieler dan nu was, placht hij in zijn vakantie naar Corsica te gaan. Hij beleefde dat eiland en zijn weerbarstige bewoners intenser dan de gewone toerist, want dank zij zijn vriend, die er thuishoorde, werd hij door de inheemsen geaccepteerd.

De broodwinning van die voormalige klasgenoot was zeer curieus. Corsica kende in die dagen de zegeningen der televisie nog niet en vooral in de kleine, hoog in de bergen gelegen dorpen, bestond er geen enkel vertier. De vriend nu, beschikte over een oude, afgeleefde taxi, een projectieapparaat en een halfdozijn versleten Franse speelfilms. Daarmee trok hij - gedurende de vakanties in Richards gezelschap - het land in.

In zo'n dorp werd dan, in de gelagkamer van de plaatselijke kroeg of de een of andere schuur, een voorstelling gegeven. De vriend verzorgde de projectie, terwijl Richard aanplakbiljetten op bomen bevestigde en de kassa beheerde. De pastoor en de politie hadden vrij toegang - dat was een heilig beginsel.

Nu weet ieder die wel eens in het zuiden is geweest, dat de elektrische stroom daar gemakkelijker uit valt dan op ons goed aangeveegd stukje van de wereld. Geschiedde het tijdens de filmvoorstelling, dan liep men niet te hoop voor de kassa, om het geld terug te eisen, zoals we hier te lande zouden doen, maar reageerde men met een fijn, door en door praktisch begrip voor de situatie.

Er werden kaarsen ontstoken en de dorpelingen schaarden zich in een grote kring heen om Richards vriend, die de rest van de

[pagina 18]
[p. 18]



illustratie

[pagina 19]
[p. 19]

film dan met enige verve vertélde. Als hij met zijn verhaal gereed was, gingen de mensen tevreden huiswaarts.

Dat wil zeggen - meestal.

Maar één keer liep het anders.

De vriend had die avond wat onbeheerst gestoeid met de lokale Pastis en toen de stroom uitviel had hij, in zijn wazigheid, geen flauw idee welke film eigenlijk aan de orde was. Vertrouwend op zijn goed gesternte begon hij, uit de vrije hand, een fantastisch verhaal te boetseren, waarnaar zijn auditorium aanvankelijk geduldig luisterde. Maar opeens stond een reus van een kerel op en zei ernstig:

‘Menteur! Tu mens.’

Want hij was jaren tevoren eens in Marseille geweest en daar had hij die film gezien.

III

In de stad ontmoette ik Germ de Jong.

Ook als u hem niet kent, ziet u onmiddellijk dat hij een schilder is, want dat staat op hem geschreven. En als hij zijn mond opendoet, is u helemáál zeker. Zijn discours heeft namelijk de ongebondenheid van de artiest van de oude stempel - wat nors, en zo vrij als de wind.

Ik gaf hem een hand en zei:

‘Je ziet er vrolijk uit vandaag.’

We frequenteren namelijk hetzelfde café en een paar jaar terug hief hij de barrière van het leeftijdsverschil op, door te zeggen: ‘Noem me maar Germ.’

‘Ja, ik heb iets leuks meegemaakt,’ antwoordde hij.

En terwijl wij langzaam opliepen door de steeg, vertelde hij wat. Op een morgen zat hij thuis, in zijn atelier. Er werd gebeld en voor de deur stond een man, een arbeider, niet jong meer. Hij droeg een pak onder de arm en zei:

‘Meneer De Jong, ik wou graag een onderhoud met u hebben.’ ‘Waarover?’

[pagina 20]
[p. 20]

‘Over de herkomst van dit voorwerp.’

Hij wees op het pak.

‘Kom binnen,’ zei Germ de Jong.

In het atelier begon de man het papier te verwijderen.

‘Hoe kom je eigenlijk aan mijn adres?’

‘Uit het telefoonboek.’

Het pak was open. Er kwam een tekening van Germ de Jong uit. (‘Een goeie tekening, uit Frankrijk. Ik wou dat ik 'm terug had.’) Er zat een lijst omheen. Het glas was gebarsten.

‘Dat is toch een tekening van u, hè?’ vroeg de arbeider.

‘Ja. Hoe kom je er aan?’

‘Dat zal ik u vertellen,’ zei de man, ‘Ik liep gisterochtend door de P.C. Hooftstraat. 't Was vroeg. De vullisbakken stonden buiten. Maar de reiniging was nog niet geweest. Nou, bij een van die bakken, zo er tegen aan geleund, stond dit.’

Hij wees op de ingelijste tekening met het gebarsten glas.

‘Ik heb het mee naar huis genomen,’ besloot hij.

Germ de Jong vroeg:

‘En wat kom je nou doen?’

Met ernstige ogen keek de man hem aan en zei:

‘Ik kom vragen of ik 't houden mag.’

‘Waarom wil je 't houden?’

‘Omdat ik 't zo mooi vind.’

(‘'t Was zo'n arbeider, waarvoor ze indertijd die volksconcerten in mekaar getimmerd hebben,’ zei Germ de Jong in de steeg tegen mij.)

‘Nou, dan mag je 'm houden,’ had hij gezegd.

De man lachte verheugd.

‘Dank u wel meneer De Jong,’ zei hij.

Hij stak zijn hand in zijn broekzak en vroeg:

‘Mag ik u een shagje aanbieden?’

‘Nee, neem een sigaret van mij,’ antwoordde Germ.

En toen de man had toegetast:

‘Wil je soms iets drinken?’

De bezoeker was voorzichtig bezig, de tekening weer in te pakken.

‘Een glaasje wijn? Een borrel?’

[pagina 21]
[p. 21]

‘Nee, dank u wel meneer De Jong.’

‘Drink je niet?’

De man stond op en nam het pak weer onder zijn arm.

‘Dat is het niet,’ zei hij. ‘Maar ik wil liever gauw naar huis.’ En ter verklaring:

‘Om mijn vrouw te vertellen, dat we 'm houden mogen. Wat zal ze blij zijn.’

Germ de Jong glimlachte in die steeg voldaan tegen me.

Toen zei hij, met zijn wat gebarsten stem:

‘'n Mooi succesje, hè?’



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken