Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Weet ik veel (1963)

Informatie terzijde

Titelpagina van Weet ik veel
Afbeelding van Weet ik veelToon afbeelding van titelpagina van Weet ik veel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.81 MB)

Scans (7.39 MB)

ebook (5.72 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Illustrator

Charles Boost



Genre

proza

Subgenre

bloemlezing
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Weet ik veel

(1963)–S. Carmiggelt–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 22]
[p. 22]

Begin nooit een blad

Toen ik eens geheel zonder middelen stond, doch niettemin een vrouw en een wenend kind met het werk mijner handen voeden moest, nam ik onder invloed van lichtzinnige vrienden en met behulp van enig geleend geld, een noodlijdend weekblaadje over van een man, die zich haastig wegspoedde toen ik hem de koopsom had overhandigd. Opgeruimd begaf ik mij naar de drukkerij waar, op de zolder, een kantoorlokaaltje mocht worden gebruikt ten gerieve van het blad, welks directeur en hoofdredacteur ik sinds enige uren was.

De drukkerij werd gedreven door een rijkbesnorde zonderling die veel weg had van een der Marx brothers. Hij barstte dadelijk in een smalend, droefgeestig lachen uit, toen ik parmantig bekende de nieuwe eigenaar van het periodiek te zijn. ‘De sluwe vos!’ mompelde hij, blijkbaar doelend op de vorige. Zich tot mij wendend, zeide hij daarop: ‘Ik heb er nooit in geloofd - in het blad. En ge moet goed begrijpen, dat ik er geen geld in steken wil.’ Opeens werd hij vuurrood van onverklaarbare ergernis en begon driftig een kleurig wijn-etiket te drukken. Daarop trad zijn broeder binnen, een dikke, sterk vibrerende man met nog grotere knevel, gehuld in een broek die tot onder de armen was opgehaald, zodat men van zijn overhemd maar weinig gewaar werd. Door een onmatig leven was hij vervallen tot een staat van lichamelijke voosheid, die hem onafgebroken op een raspende manier deed hoesten. De ganse dag ging hij aldus blaffend door het gebouw, steeds op weg naar een onduidelijk doel, want men kon niet in de gang lopen of hij kwam er aan, kuchend en de deuren behoedzaam openend.

In het kantoortje maakte de koorts welke de ondernemer kwelt zich in volle hevigheid van mij meester. Ik schreef verscheidene pochende brieven en begon allerlei personen op te bellen. Zo beval ik ook de heer Potvraat, die met de advertentie-acquisitie van het blad belast zou worden, onmiddellijk bij mij te komen. Deze man nu zou een jaar van mijn leven vergallen, maar dat

[pagina 23]
[p. 23]

wist ik nog niet toen hij binnentrad met een omzichtigheid of het ganse kantoor vol glaswerk stond. Hij was zowat zestig jaar en had de navrante elegance van iemand, die een zeer oud pak steeds weer opperst en ontvlekt. In vroeger jaren had hij als directeur leiding gegeven aan een bekende badinrichting, maar kuiperijen van onoprechte vrienden dreven hem, naar zijn zeggen, van die stoel. Hij had er een slecht gestyleerd flux de paroles uit overgehouden en een aimable heerachtigheid, die vliesdun over de gevaarlijke rancune van de raté lag.

Binnentredend, begon hij mij onmiddellijk toe te juichen. Hij prees mij als een pienter jongmens, dat eindelijk had begrepen, hoe in dit zaakje het goud voor het oprapen lag en legde meerdere malen zijn hand vertrouwelijk op mijn arm, voornamelijk om zijn gouden pinkring te tonen, die hij naar alle waarschijnlijkheid voor deze visite bij een uitdrager had gehuurd. In een eendracht, die als een zoete, kleffe wolk om ons hing, maakten wij allerlei plannen en nog zie ik hem tenslotte weggaan - de wandelstok in de hand en de vale aktentas behoedzaam meedragend, als zat er een door hem van de romp gescheiden mensenhoofd in verborgen. Inderdaad bracht hij allerlei advertentiën aan - bij voorkeur van kleine, door imbecielen of radeloze weduwvrouwen gedreven bedoeninkjes, die de tweede kwitantie al reeds terugstuurden en gingen huilen of vechten als de in mijn dienst staande wisselgrijsaard aandrong. Met de heer Potvraat had ik over deze affaires eindeloze, bijzonder uitmergelende discussies, die steeds op zaterdagmiddag in mijn woning plaats vonden. Des morgens kwam de kwitantieloper het geld, dat hem niet geweigerd was, afdragen. De drukker kreeg dan zijn deel en de geringe rest zou mij zijn toegevallen, indien de heer Potvraat niet zulk een verpletterende overredingskracht had bezeten.

Nóg zie ik hem binnentreden - een vastberaden lach op zijn gezicht, dat, met baard en knevel, niet onknap was, doch van een hondse hardheid worden kon, als zijn beroepsvriendelijkheid door hebzucht werd weggeveegd. Steeds begon hij, mij een recht goede middag toe te wensen en nooit liet hij na, te informeren hoe het stond met de gezondheid van vrouw en kind. Mijn antwoorden

[pagina 24]
[p. 24]

boezemden hem veel belang in. Hij savoureerde ze met een gelaat vol vrome deelneming, nam enige ogenblikken stilte in acht, gelijk de radio doet na een s.o.s. en legde dan zijn verdoemde hoed op een kastje in de gang - want ik liet hem nooit in de huiskamer. Daarop bracht hij een lijstje te voorschijn, waarop hij de bedragen geschreven had, die hem naar zijn mening als provisie toekwamen. Daar het totaal steeds hoger was dan het geld dat ik overhad, stond ik voor de abstracte plicht, het merendeel zijner pretenties te betwisten op gronden, die ik ad hoe moest creëren. Mateloos was de kwelling dezer gesprekken, gruwelijk de aanblik van zijn lijstjes, die hij in een zo sierlijk en krullerig schoonschrift calligrafeerde, dat reeds de uiterlijke vorm zijner aanspraken een ontmoedigende onaantastbaarheid vertoonde.

Meer dan een uur stonden wij vaak in die gang, lovend en biedend en zo nu en dan onderbroken door mijn vrouw, die er door moest met een pan melk of een schaal etensresten. Toen ik hem een keer had vastgepraat werd hij opeens wit van haat.

‘Ik wil nou eens wat geld in mijn poten hebben!’ schreeuwde hij hees. ‘Ik wil eindelijk eens wat hébben.’

Maar hij herstelde zich gauw, begon weer te glimlachen en hervatte zijn zuigende argumentaties. Had hij tenslotte wat gevangen, dan stak hij het geld in een kleine, marokkaans lederen portefeuille en het was aangrijpend, hem dan te zien wegstappen - flanerend, met loerende blik en de gespannen zekerheid van een armoedzaaier, die één keer zal bevelen. Want hij verbraste alles nog diezelfde avond door te gaan dineren bij kaarslicht.

Na een jaar was het blad failliet. Ik hield een kist vol cliché's over en een grote hoeveelheid mooie enveloppen, want daarvan had ik in de eerste dagen flink wat laten aanmaken. De laatste riemen papier deed ik versnijden tot velletjes waarop men brieven schrijven kan. Toen ik eindelijk de oude drukkerij verliet, zei de baas met de snor somber: ‘Ja, ik heb het gezegd - het zou niets worden.’ En zijn broeder stond even stil om mij aan te kijken met de pijnlijke lach, die een kind soms vertoont als het op het potje zit te drukken. Daarop hervatte hij zijn hoestende zwerftocht en was al spoedig in de gang verdwenen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken