Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Weet ik veel (1963)

Informatie terzijde

Titelpagina van Weet ik veel
Afbeelding van Weet ik veelToon afbeelding van titelpagina van Weet ik veel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.81 MB)

Scans (7.39 MB)

ebook (5.72 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Illustrator

Charles Boost



Genre

proza

Subgenre

bloemlezing
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Weet ik veel

(1963)–S. Carmiggelt–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 42]
[p. 42]

Het leven genieten

De heer Vaalders en zijn vrouw werden destijds in nederige arbeidershuisjes geboren, maar zij behoorden tot een lichting, die jong was met een wereld vol onbelemmerde ruimte, waarin alleen échte sukkels niet uit de voeten kwamen. Hun weinig oorspronkelijk, doch zuinig en bedrijvig leven bracht dan ook het rendement van een klein fortuintje op en toen het lot daar - blind als het is - nog twee late erfenissen van even zuinige broeders aan toe kwam voegen, vormden zij opeens een welgesteld echtpaar in ruste, met liggende gelden, die voor niemand hoefden te worden bewaard, want een zoon om het allemaal weer te verbrassen hadden ze niet.

‘We hebben altijd hard gewerkt - nu gaan we eens van het leven genieten,’ zei de heer Vaalders. Maar hoe doe je dat? Het grootste talent voor deze aardige kunst vindt men meestal bij mensen, die de middelen missen om het te financieren.

‘We nemen een auto,’ sprak zijn vrouw feestelijk, of ze de taart aansneed.

‘Ja, maar dan met een chauffeur,’ zei haar man, want hij is een vriendelijke, doch uiterst bevreesde persoonlijkheid, die nog geen kinderstepje zou durven besturen.

Het stoutmoedige plan deed een stoet van welbespraakte mannen verschijnen, die om strijd hun merk aanprezen en van alles riepen over zuigers, bougies en voorwielaandrijvingen.

‘We willen een zwárte auto,’ zei mevrouw Vaalders, want dat was essentieel in haar lang gekoesterde dagdroom - wegglijden in zo'n donker glimmende autoriteiten-slee, achter de houten rug van een bestuurder in zwart kamgaren, onpersoonlijk voor zich uitstarend onder de strenge lakklep.

Er kwám een zwarte. En er kwam een chauffeur, in precies het gedistingeerde gewaad dat die twee zich hadden voorgesteld. Nu hebben rijke mensen veelal de door u en mij zo humanistisch afgekeurde gewoonte, arrogant en koud om te gaan met hun ‘bedienden’, als waren dat tweederangs schepselen. ‘Weet je

[pagina 43]
[p. 43]

waarom ze dat doen?’ vroeg een oude kelner in een stuk van Priestley eens aan een piccolo: ‘Omdat het ze niet schelen kan wat we van ze denken.’

Maar het echtpaar Vaalders had wél het geld maar niet de filosofie van de rijkdom. Die chauffeur was voor hen een vreemde meneer, met wie ze nu telkens in een klein, haastig voortrijdend vertrekje moesten zitten. De kunst van het bevelen, die met het zog wordt ingedronken, verstonden zij niet en eigenlijk waren zij een beetje bang voor Willem.

Want naar die naam luisterde de man. En hij luisterde naar nog zoveel méér. Hij hoorde hun benepen gesprekken, achter in de wagen:

‘Zeg Marie - ik zou wel een koppie koffie blieven.’

‘Nee, laten we nog even wachten. Willem heeft net gestopt. Het is zo vervelend om het telkens te vragen.’

In uitspanningen en restaurants zaten ze altijd met hem aan één tafel en zagen bedremmeld hoe hij naschte, want zélf mochten ze bijna niets hebben, met het oog op allerlei organen die er de brui aan gegeven hadden. Dat hij zich te goed deed, namen zij hem niet kwalijk, maar zij leden sterk onder zijn bazig aandeel in de conversatie. Hij leek op het oude Pathé-journaal: wist alles, zag alles en gaf alles onvervalst weer. Soms zei hij onderweg: ‘Nee, meneer, hier moet u niet gaan eten, dat is slecht, maar ik weet wel een goed zaakje verderop.’ En dan moesten ze weer iets exclusiefs binnen, waar hij dadelijk aan het banketteren sloeg. ‘Want als je zo'n hele dag achter het wiel zit, mevrouw, nou, dan lust je wel een hapje.’

In het buitenland ging hij mee op wandelingen en uitstapjes. Hij prees of verwierp watervallen en vergezichten en kwamen ze in een stad, dan kon hij plotseling voor een etalage staan en uitroepen: ‘Kijk, dat is de tas waar mijn vrouw al zo lang van droomt, wat jammer dat ik geen vreemd geld bij me heb.’ Zwijgend tastte de heer Vaalders op zulke ogenblikken in zijn achterzak.

Na een paar maanden was het zover, dat zij 's avonds in de huiskamer of 's nachts in bed urenlang over Willem praatten met elkaar. Allebei namen ze een keer op zich, het hem eens flink te

[pagina 44]
[p. 44]

zeggen, maar als het puntje bij paaltje kwam dorsten ze toch niet, want de man had iets staalachtigs in zijn ogen, dat reeds het eerste woord op de lippen van de oude mensen deed besterven. Ze begonnen nu indirect tegen hem te ageren, door hem niet meer te ontbieden. Weken lang wisten ze hem, krantjes lezend of zich lui op de borst krabbend, in de garage. Soms reed hij opeens met de auto uit, zoals men een raspaard afdraaft. In de aanvang waren het maar korte vingeroefeningen, maar allengs bleef hij langer weg in eigen beheer, zonder dat ze wisten of dorsten vragen waarheen hij ging.

Het kwam wel voor dat hij des morgens opeens het huis binnenstapte, de kin vol baardstoppels en de uniformjas nauwelijks dicht. Gevaarlijk polemisch klonk dan de stem waarmee hij vroeg: ‘Moet er vandaag niet gereden worden?’

‘Nee, dank je, Willem,’ zei de heer Vaalders.

‘Iets niet in orde?’ klonk het uitdagend.

‘O nee, nee - maar mevrouw is niet zo wel, weet je.’

Hij trok eens aan zijn sigaret.

‘Gisteren liep ze anders nog door de tuin,’ zei hij. ‘Ze zag er best uit.’

En dan keerde hij terug naar de garage, breed lopend en tegen de kiezelsteentjes schoppend als een humeurig graafje. Binnen deed de heer Vaalders zijn verslag.

‘En ik zeg tegen hem: “Nee Willem, als we je nodig hebben zullen we je wel roepen.” En toen kon hij gaan, hè - met een lang gezicht.’

‘Toch kan het zo niet voortduren,’ sprak zijn vrouw zorglijk. ‘Ik zou wel eens willen weten waarom niet,’ riep de man. ‘Als ik niet rijden wil, dan wil ik niet rijden en daarmee basta.’

Maar omdat de spanning te geladen werd gingen ze toch maar weer eens naar de Veluwe, zagen hem eten, hoorden zijn luide stem de stellige beweringen doen, die zo ver buiten hun bedeesde levenssfeer lagen en kwamen stil en verdrietig thuis.

‘Er moet iets gedaan worden,’ zei de heer Vaalders, ontmoedigd in zijn bed gezeten.

En er wérd iets gedaan. Stilletjes leerde mevrouw in de stad, waar

[pagina 45]
[p. 45]

zij zich per trein heen begaf, chaufferen. Toen ze na veel hangen en wurgen haar rijbewijs veroverd had, lieten zij een fikse neef overkomen en die heeft, op een achtermiddag, Willem ontslagen. In de huiskamer hoorden zij gniffelend de hooglopende stemmen uit de garage, maar ten slotte zagen ze de man toch wegstappen, de drie maanden salaris nors in de binnenzak van het droompak stekend.

 

Dat was dat.

Er werd een fles wijn opengetrokken aan tafel en als een held vereerd ging de neef ten slotte heen. Hij had wel tien keer moeten voordoen, hoe Willem keek toen de slag hem trof, want de oude mensen waren hem zo diep gaan haten, dat zijn nederlaag voor hen een exquis gerecht was - het enige trouwens, dat ze mochten hebben.

Toen begon het bange rijden. Het roepen van ‘Kijk nou uit, Marie, ginds komt een wagen aan.’ Of: ‘Móét het zo hard?’ En: ‘Laten we liever naar huis gaan, ik voel me niks op mijn gemak.’ Op het laatst wilde de heer Vaalders niet meer mee en ging zij maar alleen, want ze hadden die auto nu eenmaal. Toen ze echter een keer, later dan verwacht was, in de buurt van het villadorp huiswaarts reed, zag ze opeens hoe haar man, onzegbaar verlaten en ontredderd in de motregen aan de kant van de rijksweg stond. Haastig stopte ze en vroeg:

‘Wim, wat doe je daar?’

‘Je bleef zo lang weg,’ zei hij. ‘Ik had geen rust - ik dacht, ik loop haar maar tegemoet...’

‘Maar je bent wel een uur van huis,’ riep ze.

Hij knikte desolaat.

‘Laten we 'm nou wegdoen,’ zei hij opeens. ‘Toe nou. Ik vind het zo'n pestding.’

Zijn door de regen bespet gezicht zag er betraand uit, toen ze zwijgend en heel langzaam naar huis reden. Al de vólgende avond stond de advertentie in de krant en toen de nieuwe eigenaar, blij met het spotkoopje, de zwarte slee het hek uit reed, stonden ze hand in hand voor het raam te glimlachen.

[pagina 46]
[p. 46]

En toen zijn ze van hun leven gaan genieten. Wat wandelen, een beetje tuinieren, de klok repareren, lekker al het koper poetsen en eens een keertje naar de cinema - net als vroeger. Nee, die neef kan rustig slapen. Straks krijgt hij ze allemaal, de centen.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken