Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zedighe sinne-belden ghetrocken uyt den on-gheschreven boeck van den aerdt der schepselen (1694)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zedighe sinne-belden ghetrocken uyt den on-gheschreven boeck van den aerdt der schepselen
Afbeelding van Zedighe sinne-belden ghetrocken uyt den on-gheschreven boeck van den aerdt der schepselenToon afbeelding van titelpagina van Zedighe sinne-belden ghetrocken uyt den on-gheschreven boeck van den aerdt der schepselen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (16.04 MB)

ebook (20.48 MB)

XML (0.57 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

emblematiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zedighe sinne-belden ghetrocken uyt den on-gheschreven boeck van den aerdt der schepselen

(1694)–Joannes à Castro–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 160]
[p. 160]

54. Sinne-beldt.



illustratie

 
Het licht, dat snachts door vensters schynt
 
Door 't Sonne-licht des daghs verdwijnt.
 
DOen lest-mael, op mijn reys den avont was verschenen
 
En dat het Sonne-licht by naer heel was verdwenen
 
Soo dat ick op een hey my heel in 't doncker vondt,
 
Om dat noch Maen noch Sterr' geen licht van boven sont:
 
Doen wist ick niet wat te doen, om ergens aen te randen,
 
Om uyt de grouwe zee aen vaste haef te landen,
 
In 't doncker sonder wegh, gestelt in groot gevaer:
 
Ick stont dan weynigh stil, en siet ick wird gewaer
 
Iets lichts soo verr' ick moght met mijn gesicht berecken:
 
VVaer om, ick voor-nam in Godts naem daer he'en te trecken
 
Vyt réde, dat dat licht moets schynen ergens uyt
 
Een huys, oft vleck, oft dorp, dat menschen-woon beduyt.
[pagina 161]
[p. 161]
 
Ick volghde dan het licht, en ben recht uyt-gekomen,
 
En heb daer in een huys mijn nacht-rust voorts genomen:
 
Maer dat my wonder docht: soo saen de Sonne scheen,
 
En 't keers-licht met den dagh by naer geheel verdween:
 
Soo dat men buyten huys geen licht meer konde mercken:
 
Het welck ons Sinne-beldt gaf ons verstandt te wercken,
 
Om uyt den aerdt te sien: wat dat kleyn lichten zijn
 
Ten op-sicht vande Son met haeren hellen schijn.
 
Soo moest den kleynen mensch niet roemen jet te wesen,
 
Al waer hem eenigh licht van deugden in-gerésen:
 
Doch wéten; dat hy maer is schijn-licht inden dagh,
 
Dat by het Sonne-licht sich niet verthoonen magh.

Voorder op hetselve.

AL is 't dat ons Sinne-beldt twee zedighe leeringen besluyt, die ons in het besonder elck de zedigheydt uyt den aerdt konnen aen-wijsen; 't sal my ghenoch wésen de eerste hier in 't kort voor te stellen met weynighe reghels, om die niet on-ghemerckt te laeten voor-by-gaen: men moet den wéten, dat de wereldt die het licht behaet, alle haere menschen schier in den duysteren nacht, berooft van wegh en licht besluyt, maer dat aldaer oock menschen woonen die deughdigh zijn, die door hun kleyn deughdigh licht inden duyster verre uyt-schijnen: soo dat oock andere die in den duyster dólen sonder wegh ende licht, door ons kleyn licht van uyt-schijnende deughden, bewóghen en ghetrocken worden, om uyt het gevaer te komen, dit licht in-volgen, tot een seker haeve van hunne behoudenisse: Waer om wy moeten sien uyt te schijnen in deughden in de dese duysternisse naer het ver-

[pagina 162]
[p. 162]

maen vanden Evangelist: Ga naar voetnoot(a) Sic luceat lux vestra &c. Alsoo laet u licht schijnen voor de menschen, op dat zy sien moghen al uwe goede wercken &c. Soo nochtans (dat de tweede Leeringh aenraeckt van ons Sinne-beldt) dat wy ons licht van ons goede wercken als eenen niet moeten achten ten op-sicht van het on-beschreven licht vande Sonne der rechtvaerdigheydt, want daer die schijnt, zijn alle minder lichten verduystert ende als niet: En wy ons selven kennende voor eenen grooten niet ten op-sicht van sulcken licht: soo sullen wy niet achten, dat wy ghedaen hebben, maer ons bedroeven dat wy niet meer en doen ten op-sicht van het Goddelijck licht, als wy wel doen ten op-sicht van ons wormen-aes dat noch eens voeden sal het rot-stinckende slijm van onse gemeyne Moeder daer wy uyt geboren zijn, ende haest her-keeren sullen, gelijck wy onder-worpen zijn: Noch oock om allen de ellenden daer wy in-gewentelt zijn, noch om de gevaeren van onse ziel die wy onder-staen: soo dat dese bedenckingh ons wel zedigh leert te peysen altijdt wat dat ons on-breckt als wat wy hebben, die niet meer en hebben als Godt ons geeft.

voetnoot(a)
Matth. 5. cap.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken