Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zedighe sinne-belden ghetrocken uyt den on-gheschreven boeck van den aerdt der schepselen (1694)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zedighe sinne-belden ghetrocken uyt den on-gheschreven boeck van den aerdt der schepselen
Afbeelding van Zedighe sinne-belden ghetrocken uyt den on-gheschreven boeck van den aerdt der schepselenToon afbeelding van titelpagina van Zedighe sinne-belden ghetrocken uyt den on-gheschreven boeck van den aerdt der schepselen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (16.04 MB)

ebook (20.48 MB)

XML (0.57 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

emblematiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zedighe sinne-belden ghetrocken uyt den on-gheschreven boeck van den aerdt der schepselen

(1694)–Joannes à Castro–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 179]
[p. 179]

58. Sinne-beldt.



illustratie

 
Een moffel-hontje trots en quaedt
 
Wel eenen dogge teghen-staet.
 
SOo lest-mael eenen dogh van Engels-ras gekomen,
 
En dat hy sijnen wegh had' door de stadt genomen
 
Met deftigheydt in 't gaen; soo wierdt hy t'allen kant,
 
Van kleyne kefferkens met bassen aen-gerandt:
 
Doch daerom niet on-stelt, vervolghde sijne ganghen,
 
Als al te slechte re'en, om twist gaen aen te hangen,
 
Met soo een licht gespuys; maer had een' bleyckers hondt
 
Hem erghens aen-gerandt, dan had gy soo van stondt
 
Gesien met wat geweldt, hy tegen sijns gelijcken,
 
Bloedt-gierigh op-gehist sijn tanden sou doen blijcken:
 
Maer soo ick wil mijn les van zeden doen verstaen
 
Soo gaet mijn leering 'tmeest' den trots van Menschen aen
[pagina 180]
[p. 180]
 
Daer Godt als eenen dogh aen-randt van sijns gelijcken
 
Ick segh van d'Engelen, die Godt niet wilden wijcken,
 
Heeft hun soo vast gevadt, dat hy van boven af
 
Hun tot den af-grondt heeft geworpen tot een straf:
 
En siet wy kefferkens, wy menschen, trots, verméten,
 
Genomen uyt het slijck, wy derven ons vergéten,
 
En door hoo-veerdigheyt we'er-staen Godt hooge maght,
 
Die oock van d'Engelen der glori' wordt geacht:
 
Hoe sal hy trotsheydt in soo eenen aerdt-worm spaeren
 
Daer gy de geest en siet, en wat hun is her-vaeren
 
Door op-geblaesentheydt, hoe dat zy zijn verdomt,
 
Daer al de boosheydt nu, uyt d'hooverdije komt.

Achter-volgh op het selve.

GHelijck wy het eerste Deel gesloten hebben met de Oodtmoedigheydt, die den gront-steen is, daer alle Deughden moeten op ghebouwt worden: Soo beginnen wy het tweede Deel, met de Hoo-veerdigheydt de fonteyne daer alle boosheydy uyt-vloedt. Ende dat ten op-sicht van ons, die soo kleyne ende verworpen aerdt-wormen zijn, die ons door het bedrogh des duyvels, wel souden willen ghelijck maecken aen Godt, oft ten minsten sijn geboden niet onder-staen: maer die Godt weder-staet, Godt hem het meest teghen-staet; hoe als dan den slechten mensch staen, gelijcker geschreven staet: Ga naar voetnoot(a) Godt weder-staet den hoo-veerdigen, die nochtans soo krachte-loos is? Oft vermagh dan den mensch jet teghen Godt, oft Godt tegehen mensch? dat en verstaen ick niet: wel aen dan luystert wel toe; Godt weder-staet den hooveerdigen, op dat hy gheen quaedt en doet, waer door hy

[pagina 181]
[p. 181]

quaedt wordt. Den hooveerdigen die staet tegen Godt om het goedt te laeten, waer van hy goedt soude mogen worden. Godt weder-staet den hooveeridgen, op dat hy den alder-boosten niet en soude worden en hy weder-staet Godt en sijn Goddelijcke gratien om in sijn boosheydt te blijven ende niet beter te worden; ô wat verkeertheydt baert ons d'hooveerdigheydt! die den centrum oft het middel-punct is, uyt het welck inden omme-loop allen de linien van boosheydt ghetrocken worden. Men moet den hooveerdighen geen straf toewenschen, sijn grootste straf is hooveerdigh te zijn, de op-geblaesentheydt is den tyrannischen Koningh, die hem 't meest sal plaeghen: waer den sacht-moedighen David soo oodt-moedelijck badt: Ga naar voetnoot(a) Dat my niet overkome den voet van hooverdij: de réde hier van gheeft den H. Ambrosius segghende: Ga naar voetnoot(b) Op dat ick niet en sondige, dat ick niet en valle, en niet en valle om uyt-gejaeght te worden uyt het Paradijs met Adam: want hy en konde op den voet van hooveerdigheydt niet vast blijven staen: de hooveerdicheydt en heeft gheen standt en als zy valt soo en kan zy niet op-staen: 'tis eenen grooten val naer den welcken gheenen anderen vasteren standt is, als in het quaedt, en in de straf van het quaet te wachten is: Wilt ghy dan u verheffen voor Godt? leert oodt-moedich zijn: want die sich veroodt-moedicht, sal verheven worden.

voetnoot(a)
Iacobi. 4.
voetnoot(a)
Psalm. 35.
voetnoot(b)
Amb. in eundem ps.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken