Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Alle de werken. Deel 1 (1862)

Informatie terzijde

Titelpagina van Alle de werken. Deel 1
Afbeelding van Alle de werken. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Alle de werken. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (28.12 MB)

Scans (56.30 MB)

XML (4.35 MB)

tekstbestand






Editeur

J. van Vloten

Illustrator

Johan Wilhelm Kaiser



Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Alle de werken. Deel 1

(1862)–Jacob Cats–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De jongelingh met de pijl in 't oogh, singht.

Stemme: Jonckvrou, mijn hert, mijn ziel, mijn sin, etc.

 
Gesellen, hoort een droef geval,
 
Dat heden is geschiet,
 
Een stuck dat u behagen sal,
 
Al is'et my verdriet.
 
Het is meest aller menschen aert,
 
Te nemen haer vermaeck,
 
Wanneer'er iemant qualijck vaert;
 
Siet, wat een vreemde saeck!
 
 
 
Ick sagh hier lest een schoone maeght,
 
Het puyckjen van de stat,
 
Die heeft mijn ydel oogh behaeght,
 
En stracks wras ick gevat;
 
Het docht my, dat een snelle schicht
 
Als uyt den hemel viel,
 
En regel-recht door mijn gesicht
 
My trof tot in de ziel.
 
 
 
Daer was ick wonder vreemt gestelt,
 
En in een droeven staet,
 
Mijn geest was nimmer ongequelt,
 
'k En wist my geenen raet,
 
Nu heb ick 't aerdigh dier gevrijt,
 
Doch 't is maer tijt verquist;
 
Want siet (o wat een groote spijt!),
 
Mijn aenslagh is gemist!
 
 
 
Ick quam op heden by haer staen,
 
Maer eer ick spraeck begon,
 
Soo hietse my daer henen gaen,
 
Soo leppigh alsse kon:
 
Ick eysch te, voor de leste reys,
 
Een soentjen tot besluyt;
 
Maer sy ontseyde mijnen eysch,
 
Ick moest ten huysen uyt.
 
 
 
Sal ick nu smelten in verdriet,
 
En treuren jaren langh,
 
Neen, mackers, dat en doen ick niet,
 
Ick sluyt'et met gesangh.
 
Ick hadde God wel eer gebeên,
 
Soud' my niet dienstigh zijn,
 
Dat ick dan met een blauwe scheen
 
Mocht raken uyt de pijn.
 
 
 
Nu ben ick heden afgeseyt,
 
En vry niet sonder smaet;
 
Wel, God die heeft'et soo beleyt,
 
En 't is tot mijnder baet.
 
Dit stel ick in mijn sinnen vast,
 
En houd' het voor gewis,
 
Een ander is my toegepast,
 
Die my al nutter is.
 
 
 
Men siet, dat noyt een bloemtje sluyt
 
Dat noyt een roos vergaet,
 
Of daer en schiet een ander uyt,
 
Die wel soo geestigh staet.
 
Daer wort'er menigh afgeseyt,
 
En 't is hem grooten druck;
 
Maer soo hy 't al wel overleyt,
 
Het dient hem tot geluck.
 
 
 
Ick weet een die het is geschiet,
 
En wat hem is ontmoet,
 
Al kreegh hy schoon de vrijster niet,
 
Het was hem wonder goet.
 
Verstaet eens hoe sijn druck genas
 
(Hy heeft'et my vertelt):
[pagina 610]
[p. 610]
 
Hy kreegh'er een, die beter was,
 
En oock van meerder gelt.
 
 
 
Wel aen, vergeet het ongeval,
 
Mijn hert! en grijpt een moet;
 
Wie weet wat ons gebeuren sal,
 
Na bitter komt het soet.
 
Daer woont een vrijster hier ontrent,
 
Wou die my gunstigh zijn,
 
Sy is voor goet en schoon bekent,
 
Ick ware buyten pijn.
 
 
 
Wel, peerel, dien ick heb gevrijt,
 
Ick wensch u goeden dagh,
 
Ick blijf uw dienaer t'aller tijt,
 
Soo veel ick immer magh;
 
'k En sal niet laken uwe jeught,
 
Al moet ick henen gaen,
 
Dat is een stuck, dat niet en deught,
 
Al wort het veel gedaen.
 
 
 
Nu bid ick u, o schoone maeght,
 
En seght geen vryer af,
 
Of siet dat ghy u sedigh draeght,
 
Of immers niet te straf.
 
Een minnaer, die zijn afscheyt krijght,
 
Lijt vry geen kleyne pijn,
 
En als een hert soo deerlijck hijght,
 
Wilt dan noyt vinnigh zijn.
 
 
 
Ey lieve, soo het meer geschiet,
 
Dat heden is gebeurt,
 
En schelt een droeven minnaer niet,
 
Terwijl hy staet en treurt:
 
Want schoon hy niet verkrijgen kan
 
Sijn lust en herten wensch,
 
Wilt ghy hem niet voor uwen man,
 
Noch acht hem voor een mensch.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken