Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar (1996)

Informatie terzijde

Titelpagina van Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar
Afbeelding van Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaarToon afbeelding van titelpagina van Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.61 MB)

Scans (45.11 MB)

ebook (4.04 MB)

XML (2.92 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Luijten



Genre

proza
poëzie

Subgenre

emblematiek
proefschrift
studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar

(1996)–Jacob Cats–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 76]
[p. 76]

6 Karakterisering van de bundel

Nu echter bleef ik staan, en begon ik te peinzen terwijl ik naar dat onwijselijk grote schaakbord keek en mij afvroeg wat iemand met het maken daarvan bedoeld kon hebben; want zoals altijd, veronderstelde ik dat er in elk menselijk handelen een bedoeling of strekking aanwezig moest zijn.
Gerard Reve, Het Boek Van Violet En Dood

1 De geïntendeerde lezers en potentiële kopers

Informatie over de lezers en kopers van de bundel is voor een deel uit de teksten zelf en deels uit externe gegevens te verkrijgen. Naast de direct aangesprokenen weerspiegelen de uitgaven die in de loop van de tijd zijn verschenen tot op zekere hoogte de maatschappelijke gelaagdheid van het publiek.

De in het boek herhaaldelijk toegesproken ‘verstandige’, ‘gunstighe’ en ‘vernuftige’ lezer, of lezer zonder meer, blijft zeer algemeen, evenals het weinig bepaalde ‘Gij’ (‘Ghy daerom wieje zijt, die wenst te zijn gherust’) en ‘mens’ (‘o mensch’). Hetzelfde geldt voor constructies als ‘Letter op die't aengaet’ en de neutrale slotregel van de voorrede: ‘Leest dan, wie ghy zijt’. Deze formuleringen beogen een ruime lezersgroep.Ga naar eind1

Daarnaast zijn er ook iets specifiekere aanspreekvormen en men kan in de Sinne- en minnebeelden een aantal categorieën van aangesprokenen onderscheiden, die voor een deel parallel lopen aan de drievoudige opzet van de bundel. Tegenover hen slaat Cats soms een waarschuwende of vermanende, dan weer een adviserende of uitleggende toon aan. Zo nu en dan lijkt het of de schrijver converseert met zijn lezers - iets wat bij Roemer Visscher ook voorkomt - en van vele voorbeelden, anekdoten en gedenkwaardige uitspraken die te berde worden gebracht, kan men zich voorstellen dat ze naast het bieden van lering en vermaak, tevens fungeerden als conversatiestof.Ga naar eind2

In de eerste afdeling neemt de jeugd de belangrijkste plaats in: ‘Comt siet hier, soete jeugt’; ‘Waret niet beter, o soete jeucht’ en ‘Vermijt u, domme jeught’. Voorts, meer in het bijzonder, de jongeman en de vrijer in: ‘Jongh gesel’; ‘Ghy, die een frissche maeght uyt reyner minne dient’; ‘Jonge lieden, leert door Venus garen breken’ en ‘Maer hoort eens vrijers hoort, en vry de les onthout’. Daarnaast wordt ook tot het meisje, de maagd en vrijster expliciet het woord gericht: ‘O teere maeght’; ‘Ghy, die nu zijt gevrijt, begint een ander leven’; en ‘Teer spruytje, jeugdich hout, ick bidde weest te vreden’. Cats had zich bovendien al in

[pagina 77]
[p. 77]

een speciaal opdrachtgedicht gewend tot de jonge (huwbare) vrouwen van Zeeland.

Vanzelfsprekend ontbreken de ouders niet. Zij figureren in de middelste afdeling steeds wanneer er trouwlust in het spel is of wanneer het over huwelijkse zaken gaat: ‘Soo u dochter dese daghen, Is gheworden yemants vrou’; ‘Ghy daerom letter op, en hout de vrijster uyt’ en: ‘U dochter heeft een ey in haren schoot genomen’. Ook wordt er aandacht geschonken aan de opvoeding van hun kleine kinderen.

Verder zijn er de talrijke vertrouwelijke en intieme aanspreekvormen, zoals Lieve, vrienden en gezellen, meestal in de vorm van een uit- of aanroep: ‘Ey lieve!’; ‘Ey siet eens, vrienden, siet’; ‘Vriendinne kent u selfs’; ‘Neemt, vrienden, op u selfs, en op u saken acht’ en ‘Ghesellen, so ghy wenscht van druck te zijn bevrijt’. Deze en verwante zinsnedes staan over het algemeen in een context waar bemoedigende woorden worden gesproken of waar Cats hoopt op een onvoorwaardelijke instemming met zijn zienswijzen.

De schrijver spreekt ook, en dan met name in de derde afdeling, tot God, de christen en de ziel: ‘En laet, o God, mijn deel niet inde werelt zijn!’; ‘Wel aen dan, wie ghy zijt, ghy Christelijck ghemoet’; ‘Christen mensch’ en ‘Weerde ziel, verlaet den ouden mensch’. Mensen op oudere leeftijd moeten zich niet inlaten met zaken die bij de jeugd horen, zoals verliefdheden, want die zijn schadelijk en schandelijk. Zij dienen ingetogen en godvruchtig te zijn en zich met ernst voor te bereiden op de naderende dood.

Kortom, Cats richt zich tot een breed publiek waarin diverse leeftijdscategorieën worden onderkend: de verliefden tijdens hun adolescentie en hun voorhuwelijkse periode, de verstandigen op middelbare leeftijd binnen het gezinsleven en de samenleving, evenals de serieuze ouderen die zich voornamelijk bezighouden met wijze raad en godsdienstige bezinning. Dit brengen ook de lofdichten naar voren. De drempeldichter Jacob Luyt bijvoorbeeld, moedigt uitdrukkelijk de verschillende lezersgroepen aan de bundel ter hand te nemen. Hij spreekt eerst tot het ‘jeughdich Volck, in't minnen onervaren’, daarna tot het

 
ghesetter Volck, die met verstant end' reden,
 
Naer wijsheyts Even-naer, dijn paden wilt betreden,

en hij richt zich vervolgens tot de gelovige lezer:

 
o heylich Volck, ghenomen uyt veel volcken,
 
Die steets, met hert end' sin, gaet dringhen door de wolcken,
 
Tot in den Hemel toe, die 't werelts Doen veracht.

Wel wordt de godsdienstigheid, begrijpelijk, losgekoppeld van een leeftijd; vandaar dat Luyt hier het neutralere woord ‘volk’ gebruikt.Ga naar eind3 Gelet op de algehele opzet en de gekozen aanspreekvormen zouden eigenlijk

[pagina 78]
[p. 78]

alle drie de leeftijdsgroepen met hun specifieke gerichtheden zich in het boek terug moeten kunnen vinden.

 

Niet alleen in Cats' opdrachtgedicht aan de Ionck-vrouwen (r. 131-132), ook in het inleidende ‘Lier-dicht’ van de anonieme emblematische Jeucht-spieghel uit 1610 worden de jongelui ervoor gewaarschuwd zich niet al te zeer te laten leiden door hun lusten. Deze bundel wordt in 1617 uitgebreid en krijgt dan als titel Nieuwen ieucht spieghel. ‘Ter eeren van de jonge dochters van Nederlant’ staat dan op de titelprent en de opdracht is tot hen gericht. De prentbijschriften in deze verzameling zijn uitgesproken moraliserend.Ga naar eind4

Vergelijkbaar is ook de teneur in het voorwerk van D.P. Pers' Bellerophon uit 1614. De opdracht luidt hier: ‘Des dichters aenradinghe totte Eerlijcke Wetenschappen, aen de Nederlantsche Ionkheyd’ en het gedicht zet als volgt in:

 
O Ieugd! o Wulpsche Ieugd! die heel sich gaet begeven
 
Om naer u dertle lust te krommen 't buyghsam leven,
 
Laet af dees ydle vreughd, en dees brood-dronckenheyd,
 
Die u gedweegh gemoed gevangen henen leyd.

Pers biedt zijn jonge lezers het volgende alternatief:

 
Wendt u verstand en sin tot Goddelijcke saecken,
 
Soo sult ghy alleenskens tot het rechte wit geraken.

Uitzonderlijk is het dus niet dat Cats op vrolijke noten ernstige laat volgen. Hij ging er blijkbaar wel van uit dat de kooplustige en koopkrachtige jeugd (de jeunesse dorée), die zo verzot was op boeken waarin Cupido een hoofdrol vervulde, overgehaald moest worden.Ga naar eind5

Doordat in de bundel diverse levensfasen van de mens een plaats krijgen, zal een behoorlijk groot publiek er ook veel herkenbaars hebben gevonden. De bevolkingsgroepen die zijn weergegeven op de prenten vormen een afspiegeling van de verschillende leeftijden én van de maatschappelijke lagen: van jong tot oud en van hoog tot laag. Zij geven niet alleen aan dat het boek over hen gaat, maar ook dat ze er behartenswaardige zaken in kunnen vinden. Daarbij zal de bewust gehanteerde, begrijpelijke, stijl een gunstig effect hebben gehad op de omvang van het publiek, dat telkens een afgeronde uitleg gepresenteerd krijgt en niet zelf op zoek hoeft naar mogelijke betekenissen of verbanden. De pedagogische, filosofische en stichtelijke overwegingen worden helder en ondubbelzinnig aangeboden. Want als er bij Cats al sprake is van duisterheid dan is die erg kortstondig. Hij streeft inzichtelijkheid ofwel verstaanbaarheid (perspicuitas) na en stelt zich dienstbaar op.Ga naar eind6 Er zijn amper ingewikkelde combinaties van betekenisdragers binnen de picturae en van lexicografische of grammaticale labyrinten kan men evenmin spreken. De lezer, ook de minder geschoolde, zal daarom weinig problemen hebben met de res picta en res significans. De uitgebeelde zaken en

[pagina 79]
[p. 79]

voorvallen, soms licht versluierd, zijn herkenbaar of snel te plaatsen: ze maken deel uit van de ervarings-, belangstellings- of kenniswereld van Cats' tijdgenoten en voor een deel is dat ook voor ons nog het geval.

Toch wil dit niet zeggen dat het dictum ‘Cats voor het volk’ van toepassing is op de eerste uitgaven van de Sinne- en minnebeelden. Die zijn nog kostbaar van uitvoering en bevatten toespelingen die uitgaan van lezers met een referentiekader dat uitstijgt boven het gemiddelde. Al eerder werd in dit verband opgemerkt: ‘Cats richt zich in de eerste plaats tot de “haute bourgeoisie”, maar het succes van zijn boeken bewijst dat ook andere groepen zijn idealen hebben gedeeld; hier dringen moderne uitdrukkingen als gegoede middenstand, gezeten burgerij en “upper middle class” zich op.’Ga naar eind7

Het boek leende zich wel om binnen die kringen door lezers met uiteenlopende eruditie op verschillende manieren gelezen te worden. Dit geldt zowel voor de drie talen, voor de afzonderlijke onderdelen in de drie afdelingen, alsook voor de verwijzingen en allusies daarbinnen. Telkens treedt er een wisselwerking op tussen de prent en de betekenistoekennende motto's, bijschriften en citaten.Ga naar eind8 Omdat men na verloop van tijd aan de repeterende drieslag gewend raakt, bestaat de kans dat de lezer vooraf gaat bedenken welke uitleggingen zullen gaan komen, met als paradoxaal gevolg dat hierdoor de spanning, hoe relatief dat begrip ook is, zowel af- als toe kan nemen. Afhankelijk van de kennis en (lees)ervaring worden betekenissen of toespelingen voorzien of opgepikt, en zal een (onverwachte) toepassing van een motief worden beoordeeld. Een polyglottische bundel - in 1618 geen uitzondering binnen de emblematiek - kan vanzelfsprekend een groter en zelfs internationaal publiek bereiken, maar het zal toch vooral de erdoor ontstane variëteit en diversiteit zijn geweest, die meertalige lezers zullen hebben gewaardeerd.Ga naar eind9

Vanaf het midden van de jaren '20 en vooral in de jaren '30 van de zeventiende eeuw verschijnen er beknotte edities die voor grotere bevolkingsgroepen toegankelijk en bereikbaar worden. Citaatloos, met alleen de Nederlandse teksten en in een goedkope, soms zelfs onbeholpen, uitvoering; de prenten worden kleiner en eenvoudiger.Ga naar eind10 Na verloop van tijd is er voor elk wat wils: voor de maatschappelijke bovenlaag en voor de sociaal lager geplaatsten. Pas dan is Cats' aanspreking ‘Leest dan, wie ghy zijt’, echt mogelijk en van kracht. Van de oorspronkelijke royale en gecompliceerde opzet is in de meeste gevallen weinig meer te bespeuren.Ga naar eind11 Met de komst van Alle de wercken in 1655 wordt die vroegere vorm weer hersteld.

2 Opbouw, karakter, functie. hoe emblematiseert Cats?

2.1 De structuur van de bundel

Men kan zich afvragen of er in de ordening: een onderliggend retorisch of moralistisch discours is; picturale (of picturaal-associatieve)

[pagina 80]
[p. 80]

opeenvolgingen zijn; (tevens) sprake is van reeksen van bronnen. Met andere woorden, bestaat er een verband tussen de opeenvolgende embleemprenten of de emblemen als geheel? Is er wanneer men de bundel beschouwt vanuit het perspectief van de auteur in dit opzicht een ordeningsprincipe te onderkennen, en hoe zal de lezer deze mogelijke structuur ervaren?

Voordat ik op deze vragen inga, moet gewezen worden op het verschil in opzet tussen de bundel Silenus uit 1618 en Proteus uit 1627. Aanvankelijk lag in Silenus de nadruk op de drie afdelingen en dus op de levensfasen van de mens, wat voor een belangrijk deel weerspiegeld werd in de drie titelprenten. Wanneer later het geheel in elkaar wordt geschoven, volgen de tweeënvijftig emblemen elkaar in een zich herhalende drieslag op. In zekere zin is de titelprent van Proteus dan misleidend vanwege de uitzonderingspositie die Cupido erop inneemt, gezeten op een troon in het hart van de voorstelling. Rechtvaardigheid en Geloof staan geheel buiten het centrum en zijn onderdeel geworden van de cartouche. Binnenkomer is en blijft toch de liefde (wat natuurlijk ook in de opzet van de afzonderlijke emblemen het geval is) en dat zal ongetwijfeld mede zijn ingegeven door commerciële overwegingen. Een dergelijke blikvanger verkoopt nu eenmaal goed. Cats verbond de scherts, geestigheid en de fraus-gedachte (dat wil zeggen die van het bedrog) ook juist met de liefde in het vroegere voorwoord, dat hier ongewijzigd gehandhaafd bleef.

Sommige embleemboeken werden ingericht als loci communes-verzamelingen waarbij werd uitgegaan van een ordening op - humanistische - rubrieken. Vanaf 1548 werd Alciato's Emblematum liber gegroepeerd op onderwerpen en gemeenplaatsen. Initiatiefnemer was de uitgever Guillaume Roville die de bundel structureerde aan de hand van de rubrieken ‘Deus sive religio virtutes’, waaronder Fides, Justitia en Concordia (Geloof, Rechtvaardigheid en Eendracht), en ‘Vitia’, waaronder Stultitia, Avaritia en Gula (Dwaasheid, Hebzucht en Gulzigheid). Daarna volgde een reeks algemene categorieën zoals Natura, Princeps en Matrimonium (Natuur, Vorst en Huwelijk), met als laatste groep de Arbores (Bomen). Een jaar later verschenen twee Franse uitgaven waarbij de vertaler Barthelémy Aneau een belangrijke rol speelde.Ga naar eind12 Vóór die tijd was er voor de lezer nauwelijks samenhang in de bundel te ontdekken. De volgorde die Alciato aanhield, was die van de Anthologia Graeca, waarop veel epigrammen waren gebaseerd.

In P.C. Hoofts Emblemata amatoria (1611) kan men een petrarkistisch discours onderkennen,Ga naar eind13 terwijl in Vondels Den gulden winckel (1613) de vierenzeventig ter sprake gebrachte geschiedenissen (exempla) en eigenschappen deels door de voorgestelde persoon, deels door hun moraal en deels door hun overeenkomstige bron met elkaar worden verbonden. Maar er zijn ook emblemen die elkaar toevallig opvolgen.Ga naar eind14 In Roemer Visschers Sinnepoppen (1614) zijn enkele aaneenrijgingen te onderkennen,

[pagina 81]
[p. 81]

het principe noemt men catenatio: thematisch verbonden emblemen, in de vorm van dierenreeksen en (of) ontleend aan een gemeenschappelijke bron.Ga naar eind15

Bij een nadere beschouwing kan men in de Sinne- en minnebeelden geen strakke, volgens selectiecriteria opgezette, volgorde terugvinden. Hoewel Cats binnen de afzonderlijke emblemen ruimschoots gebruik maakte van citaatverzamelingen, die op thema waren gegroepeerd, is van een echte ordening op loci communes geen sprake, en een duidelijke lijn volgens welke de emblemen elkaar (min of meer dwingend) opvolgen, tekent zich niet af.

Slechts één keer koppelt Cats twee emblemen expliciet aan elkaar. In de uitgave van Silenus uit 1618 tekende hij bij het embleem over de zeelamprei aan: ‘Merckt dat dit sinne-beelt vast is aen 't voor-gaende.’Ga naar eind16 Het betreft hier een variatie op een thema: zoals de schildpad eeuwig zijn schild draagt en de lamprei voortdurend boven water wordt beschenen door de zon, zal de verliefde de gloed en vlam der liefde overal met zich meedragen. De schakel blijft dus beperkt tot de amoureuze duiding; een zwakke, visuele, echo is er in een zwemmende vis en in de schepen op de achtergrond van de prent. Dat Cats de lezer slechts in dit ene geval op een koppeling opmerkzaam maakt, impliceert volgens mij dat hij er niet van uitging dat die een dergelijk verband op voorhand ook elders zou leggen.

Een zekere vorm van variërende herhaling wordt niet geschuwd, zowel visueel, thematisch als wat betreft de ontlening en/of overlevering, al laten de categorieën zich niet altijd scheiden:

 

Visueel (en inhoudelijk). De personen en dieren zijn afwisselend verspreid over alle tweeënvijftig prenten opgenomen en zo nu en dan komt een serie (van drie of meer) achter elkaar voor.Ga naar eind17 Cupido treedt over vijf emblemen vier keer op (nr. ix-xiii) en de wolkenhand zit verdeeld over verschillende plaatsen in hele bundel. Overheersend zijn de uitgebeelde handelingen en activiteiten die worden verricht door mensen (inclusief de hand uit een wolk) en het typische gedrag van dieren.

De embleemprenten xxxvii en xxxviii zou men associatief op kunnen vatten als elkaars pendanten: de prikkende naald van de borduurster kan de ijver verbeelden, terwijl de stekende angel van de spin de vadsige slang bestraft. Verder is de weinig verfijnde doedelzak van xlii misschien te beschouwen als contrast met de zo nobele luit op embleemprent xliii. Tenslotte volgt op een piramide een prent met het dode lichaam van een man, en hierop weer een vlinder die metamorfoseert uit een levenloze cocon (l, li en lii). Afgezien van dit laatste voorbeeld zijn de koppelingen echter niet erg vanzelfsprekend.

 

Thematisch. De amoureuze thema's zijn onder te verdelen in drie groepen: petrarkistische gedachten over de aard, werking en kracht der liefde; oproepen tot eerbaarheid, ingetogenheid en matigheid; en de

[pagina 82]
[p. 82]

beschouwing van de liefde als opstap tot het huwelijk. In de eerste gaat het om de effecten van de liefde en (de gunst van) de geliefde op de minnaar, in termen van aantrekking-afstoting; slavernij-vrijheid; lijdengenot en koel-vurig; in de tweede om de beheersing in al haar facetten en in de derde om de consequenties van het vrijen en het doel van de liefde, met als aanmoediging - tijdig - te trouwen. Al deze aspecten worden in een willekeurige volgorde gepresenteerd.

Hetzelfde geldt voor de thema's in de tweede afdeling. Ook die zijn uitgesmeerd over de bundel en ook hier vervalt Cats in herhalingen, zonder dat er echte patronen zichtbaar worden. De behandelde onderwerpen zijn terug te voeren op de begrippen matigheid, voorzichtigheid, waakzaamheid, wijsheid, rechtvaardigheid, standvastigheid, naastenliefde, vriendschap en tevredenheid. Aan de andere kant wordt er gewaarschuwd voor het scala aan ondeugden dat hiertegenover staat: kwaadsprekerij, schijn, bedrog, domheid, afgunst, onachtzaamheid, hoogmoed, zelfgenoegzaamheid, hebzucht en eerzucht. Verder gaat het om zaken als het belang van een goede opvoeding en de juiste huwelijkse aanpak.

Binnen de derde afdeling is er evenmin sprake van een bindende structuur. Nu zijn het voornamelijk christelijke deugden en ondeugden, en de aard en werking van het geloof waarop meer dan eens wordt ingegaan. Sleutelbegrippen zijn ootmoed, lijdzaamheid, liefde, godsvrucht; en besproken kwesties: het overtuigd belijden, de geleidelijke groei in het geloof, het voorbereiden op de dood en de afkeer van het werelds genot en van de zonde, het weerstaan van de listen van de duivel, het verkeerd uitleggen van de Schrift evenals natuurlijk de zegeningen van het ware geloof, de gelukzaligheid, verlossing en vernieuwing van de christen. Het enige patroon dat hier valt te ontdekken, is wederom dat van de repeterende afwisseling.

 

Ontlening (bronnen) en overlevering. Het verhaal wordt voorspelbaar: de literaire en emblematische ontleningen lijken niet in een doelbewuste volgorde te zijn geplaatst. Verwerkingen van (vooral) Plinius, Plutarchus, Cardanus, Lipsius, Martialis en Seneca, en van emblematici als Camerarius, De Villava, Visscher en Heinsius treft men zonder systeem en verspreid over de bundel aan. Ook het zoeken naar samenhang in de overlevering levert weinig op. Dat Pan (nr. v) volgt op een aapembleem kan te maken hebben met de klasse waartoe de satyr in de bestiaria werd gerekend.Ga naar eind18 Ook zou men de opeenvolging van het embleem over Pan en dat over de specht (nr. vi) in verband kunnen brengen met de twee overleveringen die er zijn over de ouders van Pan.Ga naar eind19 Maar de kans dat Cats dit soort domino-verbindingen bewust heeft aanbracht en de lezer die herkende, lijkt me gering.

 

De conclusie kan zijn dat voor wat betreft de opbouw is gestreefd naar verscheidenheid.Ga naar eind20 Wel is er een (kleine) kop en een staart. Aan de ene

[pagina 83]
[p. 83]

kant het openingsembleem met de liefde als allesbeheersende kracht die maakt dat de mens altijd op zoek is naar zijn wederhelft (eventueel te zien in combinatie met de titelprent en met Cupido die voorin de bundel op enkele prenten figureert) en aan de andere kant de dood die gaandeweg het eind in woord en beeld een belangrijkere plaats inneemt. De piramide en het dode lichaam voor het instortende huis leiden de lezer via een contemplatie over het einde van het aardse leven naar de zich tot vlinder ontpoppende rups, symbool voor de vernieuwing en verlossing.

In plaats van een overzichtelijke, coherente, volgorde binnen de bundel is er sprake van een hechte opbouw binnen de emblemen. De onderdelen in het afzonderlijke embleem zijn doorgaans op elkaar betrokken of vormen elkaars pendant, en de strekking is er telkens terug te brengen tot afgeronde thema's. Het boek is in die zin meer verticaal van opzet dan horizontaal, en zo zal het ook gelezen zijn. De lezer van Proteus, die in jo-jo-bewegingen door het boek gaat, wordt niet gedwongen het van voor naar achter door te nemen, maar krijgt een voortdurende afwisseling van thema's gepresenteerd. Afgezien van een enkel mini-clustertje, zijn er geen echte reeksen, geen omlijnde groepen te onderkennen. De bundel biedt eerder een caleidoscopische variëteit, een collectie mengelingen (miscellanea).Ga naar eind21 Men kan in feite willekeurig een embleem opslaan en het lezen, enigszins vergelijkbaar met hoe men tegenwoordig vaak bladert, kijkt en leest in bepaalde tentoonstellingscatalogi.Ga naar eind22 Het spreekt vanzelf dat het beeld van het menselijk doen en laten wel steeds completer wordt naarmate men verder in het werk doordringt.

2.2 ‘Dit soude misschien niet qualicken passen...’Ga naar eind23

Anders dan de amoureuze verzamelingen van Heinsius, Vaenius en Hooft heeft Cats' Sinne- en minnebeelden niet meer tot doel voornamelijk speels en concettistisch divertissement te bieden. De veel omvattende bundel van over de driehonderd bladzijden diende niet meer exclusief als een geschenkboek dat blijk gaf van verliefdheid. Daarvoor was het werk te omvangrijk en ook te nadrukkelijk een vat van humanistische, bijbelse en christelijke tekstplaatsen geworden. Toch zijn er aanwijzingen dat heel wat (jonge) lezers en lezeressen niet verder kwamen dan de aanvankelijk nog van de rest gescheiden ‘minnebeelden’. Cats zelf zegt althans exemplaren gezien te hebben waarvan alleen het eerste deel beduimeld was:

Wy meynen verstaen te hebben dat by sommige lesers eenige van dese boucken gevonden worden, die, even soo verre als het eerste deel sich verstrect, opte snede al vry wat afgesleten ende ontverwet zijn, maer inde vordere deelen noch versch ende nieu; het welcke wel mochte een teycken wesen dat het eerste deel rakende de jonckheyt ende hare saken, met neerstigheyt mochte doorlesen zijn, maer dat middeler tijt de vordere stucken onghemoeyt ende in haer wesen zijn gebleven [...].Ga naar eind24
[pagina 84]
[p. 84]

En dat was natuurlijk niet de bedoeling. Vandaar de herschikking die beter doordacht was en waarin nog eens werd benadrukt dat men de bundel moest zien als een verzameling drievoudige emblemen met daarbinnen elkaar logisch en noodzakelijk opvolgende stadia. De amoureuze afdeling moest telkens als opstapje worden beschouwd, als een begin- en niet als eindpunt.Ga naar eind25

Deze gedachte wordt eveneens naar voren gebracht in het ‘Ad lectorem’. De verhouding 1:3 is een symbool van één en hetzelfde lichaam dat drie fasen zal doorlopen in de geestelijke vervolmaking:

En dit in alle gevallen onder handhaving van dezelfde prenten. Om andere redenen, maar ook hierom, namelijk om mijzelf en anderen ervan te overtuigen dat de mens (ook al behoudt hij de uiterlijke vorm van zijn lichaam) de innerlijke gaven van de geest moet veranderen en om te laten zien hoe wij van die onstuimige en woelige jeugd tot de bedaarde standvastigheid van de volwassen leeftijd en vandaar met een prijzenswaardige verandering naar de ernstige ouderdom over moeten gaan.Ga naar eind26

Met de in elkaar geschoven afdelingen werd de amoureuze tak onlosmakelijk verbonden met de didactische en religieuze emblematiek en in feite betekende dit het demasqué van de liefdesemblematiek als een op zichzelf staand genre. De opzet van drie-in-één, waarover zo lovend werd gesproken, zal een van de oorzaken zijn geweest voor het succes van het boek.

De amoureuze gedeelten zijn in belangrijke mate te beschouwen als een aangepaste Ars amatoria of Remedia amoris. Herhaaldelijk staan er, evenals bij Ovidius, adviezen en wenken over hoe je het in de liefde kunt en - vooral - moet aanpakken. (Was het niet Apollo in eigen persoon die Ovidius ‘adviseur van de schalkse liefde’ had genoemd?).Ga naar eind27 En er wordt niet alleen veelvuldig uit Ovidius geciteerd, er zijn zeker zovele toespelingen, vergelijkbare voorbeelden en overeenkomstige stilistische wendingen. Eén keer roept Cats zelfs uit: ‘Je hebt geen gelijk Naso!’, een extra aanwijzing dat hij op de stoel van de klassieke liefdesraadgever was gaan zitten.Ga naar eind28

Meer dan eens zegt hij, als kenner van het menselijk hart, zich te baseren op wat hij om zich heen ziet: hoe de dingen gaan, wat de luimen van een meisje zijn, waar de valstrikken liggen en wat de gevolgen van erotische geneugten kunnen zijn. Behalve adviezen, zowel voor jongens als meisjes, zijn er dus ook waarschuwingen. Zoals Ovidius zich nadrukkelijk richt tot de jeugd van Rome, richt Cats zich in zijn eerste afdeling én in zijn opdrachtgedicht tot de (Zeeuwse) jeugd. Ten opzichte van 1618 werd de bundel in 1627 enigszins ‘ontzeeuwst’; de taal werd Hollandser en enkele specifiek Zeeuwse elementen verdwenen.Ga naar eind29

De tweede afdeling geeft voornamelijk een staalkaart van algemeen menselijke deugden en ondeugden. Naast feitelijke lering, weetjes, voorvallen en bijzonderheden in de wereld, gaat het hier vanzelfsprekend

[pagina 85]
[p. 85]

ook om de les áchter het gebodene. Vondel schreef in zijn gedicht voorafgaand aan Den gulden winckel dat het embleembijschrift ‘den zin en leerlyckheyd van 't Beelde’ verklaart, en Cats verwoordt deze werking, met een aanroeping tot de ratio, aldus:

 
Seght doch eens, mijn Vernuft, en helpt ons uytten droom,
 
Leert watter voor een leer, ontstaet uyt dese stroom.Ga naar eind30

De schrijver stapt, sprekend in de ik-vorm, als observator rond (of doet dit voorkomen) en vestigt daarbij de aandacht op bepaalde zaken, licht toe en legt uit. De didacticus Cats doet dat vanaf zijn debuut en hij zal het blijven doen, vooral in de verzameling Hof-gedachten, dat is: Invallen by gelegentheit, of op 't gesichte van boomen, planten, bloemen, kruyden en diergelijcke aerdt-gewassen, verweckt in 't buyten-leven van den schrijver, op Sorgh-vliet en Invallende gedachten op voorvallende gelegentheden. In de Spiegel van den ouden ende nieuwen tijdt neemt hij iets in ogenschouw en peinst dan: ‘Ick moet uyt dit bedrijf een goet bedencken trecken.’Ga naar eind31 Dat ‘bedrijf’, daar gaat het de emblematicus om, betreft vooral natuurlijke aangelegenheden. Het zijn drijfveren en bijzonderheden die in het gedrag van mens en dier besloten liggen, vertrouwde handelingen, of (wonderlijke) processen die zich in de natuur afspelen, en waarin zich de goddelijke wet en het heilsplan openbaren. In feite kan alles in de geschapen wereld hiertoe dienen, want alles draagt een betekenis. Zoals Roemer Visscher in zijn programmatische openingsembleem van de Sinnepoppen al aangaf, is alles immers vervuld van God: ‘lovis omnia plena’ (afb. 9).Ga naar eind32

Uit de ons omringende wereld zijn lessen te trekken en de voorgestelde figuur - en daarmee indirect ook de lezer - komt dikwijls oog in oog met een emblematisch geladen object, zelf tot de oplossing. Zoals de onteerde vrijster, staande voor een omgehakte cypres, zich realiseert:

 
Nu overlegh ick vast waer op dit is te duyden,
 
En watmen leeren mach van boomen ofte kruyden;
 
En siet! als ick ter deegh ontsluyte mijn verstant,
 
Soo ben ick even self, gelijck als dese plant:
 
Maer waerom dus bedeckt? ey! laet ons klaerder spreken,
 
Ick wil aen dese plaets ontdecken mijn gebreken [...].Ga naar eind33

Samen met de lezer komt zij zo tot een onthulling van het verhulde, in dit geval de eigen tekortkomingen. Niet als bij donderslag maar gefaseerd, want de ervaring leert dat veel zaken beter tot hun recht komen als ze enigszins versluierd zijn. In de woorden van Cats: ‘De bevindinghe leert ons dat veel dingen beter aert hebben alse niet ten vollen gesien, maar eeniger-maten bewimpelt en overschaduwet ons voorkomen.’Ga naar eind34

Hij gebruikt in zijn emblemen, er werd hierboven al eerder op gewezen, ook natuurlijke, dat wil zeggen alledaagse, uitdrukkingswijzen, zowel in woord als in beeld. Hiëroglyfische- of fantasievoorstellingen komen op de gravures niet voor en met uitzondering van Pan die een

[pagina 86]
[p. 86]

vuur omarmt (nr. v), de riviergod Alphaeus (nr. xxiii) en de Dood die een krokodil berijdt (nr. xlvi) zijn er geen mythologische of allegorische uitbeeldingen. Over de reikwijdte van een aldus vormgegeven ethica merkte Montaigne al op: ‘Men kan de hele moraalfilosofie even goed op het alledaagse leven van een privé-burger toepassen als op een leven met rijkere inhoud. Iedere mens draagt het totaalbeeld van de menselijke natuur in zich.’Ga naar eind35 Wel hebben aan sommige uitbeeldingen literaire bronnen ten grondslag gelegen, zoals enkele passages uit het werk van Justus Lipsius, waardoor de res pictae tevens uitdragers worden van reeds geformuleerde ideeën.Ga naar eind36

De deugd wordt geprezen, voor ondeugd gewaarschuwd. Alleen door kennis te hebben van virtus en vitium kan de mens namelijk op een ethisch verantwoorde manier de weg van zijn leven aflopen.Ga naar eind37 Verspreid over de bundel krijgen de hoofdzonden een plaats: hovaardigheid, hebzucht, onkuisheid, haat, gulzigheid, boosheid en luiheid. Verstand en wijsheid moeten voorkomen dat verderfelijke hartstochten en begeerten macht over de mens krijgen en de schrijver verschaft hem tevens voorbeelden waaraan hij zich kan spiegelen. Daartoe is een aantal wenselijkheden, voornemens en ambities, deels ook al verwoord en verbeeld in de verzamelingen imprese, tot embleem getransformeerd. Cats staat verbetering en veredeling voor en wil - tamelijk pragmatisch - handvatten geven voor gedrag dat sexueel, moreel en christelijk correct is, daarbij uitgaande van de gedachte dat als iemand wordt geconfronteerd met afschrikwekkende voorbeelden hem deze behoedzaam zullen maken, en goede voorbeelden navolging zullen vinden. Het goede in de mens moet daarom worden opgewekt en ontwikkeld: dit komt hemzelf, de kerk en de maatschappij ten goede.

Cats presenteert een reeks gedragsregels aan de hand van normen en argumenten. De tweede afdeling van de Sinne- en minnebeelden kan gezien worden als een verzameling ‘emblemata moralia et aeconomica’, vergelijkbaar met Roemer Visschers emblemen over de gezinshuishouding, het gemeenschapsleven en de staat, en met Cats' eigen omwerking in 1627 van zijn Maechden-plicht.Ga naar eind38 Er wordt, met name in de proza-uitleggingen, veel betoogd (wat wel toevertrouwd is aan een jurist) en de citaten dienen vaak als argumenten bij die betogen.Ga naar eind39 Zij confronteren de lezer onafgebroken met wat christelijke en andere gezagsdragers, in het bijzonder stoïsche, te berde hadden gebracht en met die kennis is men beter in staat zelf een goed oordeel te geven. Prent, motto en gedicht krijgen in het proza een verbredend vervolg dat, zoals bij De Brune in 1624, ‘parallelle voorbeelden, associatieve uitbreidingen en woordovereenkomsten’ te zien geeft.Ga naar eind40

Cats wordt niet moe te wijzen op het belang van de middenpositie die de mens dient in te nemen; men moet oppassen niet boven zichzelf uit te stijgen en eveneens zien te voorkomen te diep af te glijden. Omzichtigheid is geboden en wordt daarom met verve gepredikt. ‘Voorzichtigheid

[pagina 87]
[p. 87]

werd zijn lijfspreuk’, aldus Meertens, die deze deugd het thema van de bundel noemde.Ga naar eind41

 

Zinnebeelden, zegt Cats, gaan niet alleen over de zinnen van de mens en zijn evenmin slechts bedoeld ter streling van zijn zintuigen (vergelijk ‘oculis subiiciens’ in de ondertitel van Silenus). De betekenis die uit het beeld gehaald wordt, dient tevens als voedsel voor de ziel en het geestesoog.Ga naar eind42 Inzichtgevend voor deze zienswijze zijn onder meer Cats' overwegingen in de voorrede en het slotembleem van zijn Spiegel waar hij bij een prent van een fruitboom dicht:

 
Gy die u in den tuyn by wijlen gaet vertreden,
 
En wil niet al den tijt in uwen lust besteden;
 
Voedt niet alleen het oogh, of uwen gragen mont,
 
Maer weet dat gy oock hier de ziele voeden kont.Ga naar eind43

En bij een alsmaar groeiende krokodil in Proteus:

 
De groote crocodil die noyt en laet te wassen,
 
Die is met alle vlijt ons ziele toe te passen [...].Ga naar eind44

In alle rust, maar alert, ontleent hij aan de natuur:

 
Want t'wijl ick eensaem stae en poogh
 
Mijn geest te voeden door het oogh,
 
Soo vind' ick sonder twijffel wat
 
Dat dienstigh is te zijn gevat.Ga naar eind45

Cats verzoekt de lezer te kijken, te bezien of op te letten wat er gaande is (misleidend daarbij is dat hij heel wat onderwerpen ontleende aan boeken waarin anderen vóór hem gelijkaardige observaties hadden gedaan). Dit zien heeft dan niet alleen meer betrekking op de prent, maar vooral ook op het inmiddels verkregen inzicht, dat op het zien is gevolgd. Dat is wat men zich moet realiseren. Vandaar formuleringen als: ‘Dus gaetet met den mensch’, ‘Ziet daer een eygen beeld!’, en ‘Let hoe de saecken gaen’.Ga naar eind46

De zinsneden behelzen tegelijkertijd een roep tot het onthouden van de boodschap. In de ogen van verscheidene schrijvers uit de oudheid, middeleeuwen en renaissance konden (literaire) vormen waarin woord en beeld tot een eenheid werden gecombineerd - en dus bij uitstek emblemen - functioneren als vruchtbare geheugensteunen. De didactische doeltreffendheid van dit samengaan heeft men al vroeg ingezien.Ga naar eind47 Thomas Farnaby gaf althans in zijn Index poeticus (London 1646) een lijst met embleemboeken die dienstbaar konden zijn in de schoollokalen, waaronder emblematisch werk van Jacob Cats.Ga naar eind48 Cats' spreekverzen evenals de zo herkenbare en opvallende onderwerpen van de afbeeldingen moeten wel bevorderlijk zijn geweest voor het onthouden van de naar voren gebrachte gedachten en lessen. (Juist de alexandrijn, de versmaat waarin Cats dichtte, werd mnemotechnisch bijzonder effectief geacht). Ook een huidige lezer van emblemen zal erkennen dat heel wat

[pagina 88]
[p. 88]

duidingen van beelden juist door de karakteristieke afbeeldingen in het geheugen zijn blijven hangen. Zo bezien dienen emblemen de kunst van het geheugen, de ars memoria. Ideeën over deze memoria-functie treft men ook aan bij iemand als Adriaen van de Venne. Hij noemde de afbeeldingen (de ‘Beeldekonst’) die ten dienste stonden van de memorie, voedsel voor de overdenking en de ‘Vrugt en stut van't vernuft’.Ga naar eind49

Geliefde onderwerpen uit de Brieven van Seneca keren met regelmaat terug. Cats roept op te streven naar morele volmaaktheid en verkondigt dat de mens zich moet laten leiden door de weg die de natuur heeft uitgestippeld; dat hij de dood noch mag verlangen, noch moet vrezen.Ga naar eind50 De meditatieve gedichten in de religieuze afdeling monden nogal eens uit in overdenkingen over de dood en over het verkrijgen van het eeuwig leven bij God. Dikwijls anticiperen de motto's op een dergelijke berustende conclusie, die zo ook in existentiële zin een rustpunt is.Ga naar eind51 Het proza in de derde afdeling, die in het teken staat van de nederigheid, godsvrucht, lijdzaamheid, de genade Gods en een actieve geloofsbeleving, doet soms denken aan flarden uit een preekGa naar eind52 of loopt uit in een gebed.

 

De emblematicus Cats geeft een veraanschouwelijking van abstracte, ethische en godsdienstige begrippen op basis van gelijkenissen in de werkelijkheid. De begrippen worden teruggebracht tot openbaringen ervan binnen herkenbare handelingen en voorvallen in het leven van alledag en gedrag binnen de dierenwereld. Vanwege de driedelige uitleg moeten die in wezen meerduidig zijn. De mening dat afbeeldingen en metaforen de meest directe en indringende manier zijn om de mens de - goddelijke - waarheid te laten zien, is van alle tijden en terug te vinden bij de klassieken, de kerkvaders en verkondigd door onder meer de vijftiende-eeuwse neoplatonici.Ga naar eind53

Cats tracht de lezer te overreden om de inzichten die de analogieën opleveren te aanvaarden. Vandaar dat hij zich ergens hardop afvraagt: ‘Dit soude misschien niet qualicken passen ...’, waarop de toepassing volgt. Het is door middel van de ars combinatoria dat het denkproces in werking wordt gezet en betekenissen worden gevonden.

De drie christelijke deugden: geloof, hoop en liefde, en de vier kardinale: wijsheid, rechtvaardigheid, standvastigheid en matigheid, zijn constanten door de bundel heen. Hiermee zijn alle denkbare hartstochten en dwaalleren te overwinnen: in de liefde, het huishouden, het werk, de politiek en het geloof.

2.3 Besluit

De manier waarop Cats met beeldelementen en uitleggingen van zijn voorgangers omging, was divers: hij kopieerde, imiteerde, bewerkte en bedacht zelf. De varietas als vorm van novitas en de ‘spanning’ van een embleem zit in de relatie tussen de uitgebeelde zaken en hun toepassingen.Ga naar eind54 Wanneer hij gebruik maakte van een bepaalde beeldspraak waaraan

[pagina 89]
[p. 89]

reeds in de oudheid (bijvoorbeeld door Plinius en Plutarchus) of in de voorafgaande eeuw (zoals door Erasmus en Lipsius) een ethische betekenis werd gegeven, ontleende hij maar één van de duidingen. Met zijn drievoudigheid was hij vernieuwend binnen de emblematiek en daarmee dwong hij respect af.

Wat hij zelf allemaal doet en ondergaat, staat niet centraal, en slechts zo nu en dan komt hij tot Montaigne-achtig zelfonderzoek. Hij kijkt, interpreteert en de aangeboden lessen die zijn gebaseerd op levenservaring en kennis van de wereld (vooral ontleend aan de literatuur), overstijgen het individuele en zijn algemeengeldig van aard. Zelden is de toon zwaar. Geheel conform de ideeën in de renaissance over de taak van de dichter stelt Cats zich op als geschoolde vakman die niet alleen kennis heeft van de literatuur, in de breedste zin van het woord, maar ook inzicht heeft in de door God zinvol geordende zichtbare wereld. Deze poeta doctus behoort die kennis en dit inzicht op een overtuigende en aangename manier literair vorm te geven. Keer op keer gebeurt dit in de Sinne- en minnebeelden aan de hand van analogieën tussen enerzijds voorvallen in de natuur of het leven van alledag, en anderzijds wenselijk of onwenselijk gedrag van de mens. Via onderwerpen en voorbeelden die deels zijn bedacht en deels gevonden, biedt de bundel een uitgebreide zedenleer.Ga naar eind55

Reeds in zijn debuut is de dichter-docent aan het woord die binnen een universalistische poëtica de rol van opvoeder vertolkt.Ga naar eind56 Het zoeken naar de essentiële waarden van de mens gaf ook de ondertitel van de eerste uitgaven aan: Silenus Alcibiadis, sive Proteus, vitae humanae ideam, emblemate trifariam variato, oculis subiiciens (De Silenus van Alcibiades ofwel Proteus, die ons het begrip van het menselijk leven, drievoudig emblematisch gevarieerd, voor ogen stelt). Cats is iemand die zich geen beperkingen oplegt, maar de loop van het gehele menselijk leven wil behandelen. Dat doet hij niet alleen in de Sinne- en minnebeelden, maar ook in latere werken als het Houwelyck en de Spiegel. De titelprent van Houwelyck vormt er een levendige uitbeelding van (zie afb. 10) en verschillende beschrijvingen wijzen er op. In de ‘Voor-reden’ van de Spiegel staat dat de bundel op ‘den loop van 'smenschen leven bescheydentlic [is] toegepast’, en Cats merkt er verder op: ‘Wy volgen in dit (als mede in voorgaende wercken) d'ordre ende loop van 'smenschen leven [...].’Ga naar eind57

De verwijzing naar Socrates (hij is immers de Sileen van Alcibiades) impliceert vertrouwdheid met de rol die de filosoof in Plato's Symposium vervult.Ga naar eind58 Bedoeld wordt de behoefte om vanuit herkenbare, eenvoudige, onderwerpen tot nieuwe inzichten te komen, precies wat ook Montaigne aangaf toen hij schreef:

Socrates laat zijn denken een natuurlijke, alledaagse gang gaan [...]. Zijn gevolgtrekkingen en gelijkenissen zijn ontleend aan de meest banale en bekende menselijke handelingen; iedereen begrijpt hem [...]. Socrates streeft niet naar lege hersenspinsels: zijn
[pagina 90]
[p. 90]
doel was ons dingen en voorschriften te verschaffen die werkelijk en meer direct van nut zijn voor het leven.Ga naar eind59

De naam van Socrates zou hier moeiteloos vervangen kunnen worden door die van Cats.

De gecompliceerde titel verraadt tevens Cats' wil om aansluiting te vinden bij zijn geleerde voorgangers. De humanistisch ingestelde lezers, die doorgaans laatdunkend stonden tegenover afbeeldingen, hoefden er niet aan te twijfelen dat de prenten op een verantwoorde manier werden aangewend. Terwijl Cats tegemoet kwam aan de behoeftes van lezers uit geleerde kringen (voor hen was het Latijn met de vele impliciete toespelingen en extra verwijzingen bedoeld), borduurde hij eveneens voort op de binnen de liefdesemblematiek populaire thema's en motieven, die bij een groter en jonger publiek in de smaak vielen. Door in dezelfde bundel bovendien plaats in te ruimen voor godsdienstige overwegingen en overpeinzingen, waaraan ernstiger en contemplatiever ingestelde lezers hun goedkeuring konden geven, kreeg de emblematiek een nieuw aangezicht. Niet ten onrechte is geopperd dat het streng-calvinistische klimaat dat het intellectuele milieu van Zeeland domineerde, wel eens van grote invloed zijn geweest op deze omslag binnen het emblematische genre.Ga naar eind60 Een onderhoudende en intelligent vormgegeven bundel als de Sinne- en minnebeelden biedt de lezer de gelegenheid om naast luchtige scherts en intellectuele verruiming te komen tot morele verbetering en religieuze verdieping.

eind1
Vgl. ook de gebruikte aanspreking ‘Quisquis es’ (Wie je ook bent). Aan de dedicatie in 1627, geschreven door Swelinck en gericht tot schout, schepen, burgemeesters, raden en gecommiteerden van verschillende steden, lijken eerder financiële overwegingen ten grondslag te liggen, dan dat zij wijst op een speciale categorie lezers.
eind2
Vgl. Brückner 1975, 9; Porteman 1979, 53 en Porteman 1983, 28-29 en 40-50. Op pagina 29 (noot 29) citeert hij uit Scoperos satyra ofte Thyrsis minne-wit. Tweede druk. S.l. 1654, 275-276:
 
Maer indien ick u souw raden,
 
Slijt voor al eerst Cats zijn bladen,
 
Daer door konje met een draey
 
Klappen als een Papegaey.
 
't Voeght een Juffrouw uytermaeten
 
Soet te quelen, wel te praeten.
eind3
Grootes 1980, 11-13 beklemtoont dat het, los van de opeenvolgende levensstadia, in elk stadium van het leven van de mens gaat om het bepalen van de positie tussen het goddelijke en het aardse, het maken van de juiste keuze tussen goed en kwaad en het verantwoord omgaan met geestelijke en materiële zaken. ‘De keuzemogelijkheid tussen redding en val begeleidt de Christen gedurende zijn gehele leven’ (12). Omdat het onderscheidingsvermogen bij de jeugd doorgaans minder ontwikkeld is, loopt zij grotere risico's.
eind4
Hierover: Meeus 1991. Over de jeugd als kern van het (liefdes)embleem- en romanlezend publiek in de zeventiende eeuw: Porteman 1983, 24-29; L.R. Pol, Romanbeschouwing in voorredes. Een onderzoek naar het denken over de roman in Nederland tussen 1600 en 1755. Diss. Nijmegen. Utrecht 1987, i, 51-56; en Grootes 1987.
eind5
Niet voor niets wendt hij zich dus tot de ‘Zeeusche Ionck-vrouwen’. Zij namen, zo weten we van Jan de Brune de Jonge, het werk van zijn provinciegenoot met enthousiasme ter hand. In Hieronymus Sweerts, De biecht der getroude: zijnde het tweede deel van de tien vermakelikheden des houwelyks verwijt een vrouw haar man dat hij triktrakt in de kroeg, waarop hij zegt: ‘Maar gy weet dat de schriften van Cats u ook plechten te bekoren, en dat die u ook wel het gelt uyt de beurs gelokt hebben; doch datze u als wyze leermeestressen in uw Vrysterlijcke en Vrouwelijcke staat gedient hebben, om u veele plichten aan te wyzen.’ Ed. Amsterdam 1679, 80.
In de voorrede geeft Cats onomwonden aan dat hij met vriendelijk bedrog heeft geprobeerd de jeugdige (‘teere’) lezers te lokken, en hij richt zich dan, als het ware over de hoofden van de jongeren heen, tot de volwassener lezers en tot hun ouders. Zie over de jeugd die door illustraties wordt gelokt o.m.: Köhler 1986, 60; en verder Grootes 1980.
eind6
In tegenstelling tot bijv. de lezer van Rollenhagen. Doordat deze auteur het ideaal van de brevitas voorstaat en de prenten diverse toespelingen bevatten, blijven veel van de emblemen in Nucleus emblematum selectissimorum (1611 en 1613) fragmentarisch en raadselachtig, en wordt van de lezer een actievere rol verwacht. Uiteindelijk moet die zelf de betekenis van het embleem zien te achterhalen. Hierover: W. Harms, ‘Der Fragmentcharakter emblematischer Auslegungen und die Rolle des Lesers. Gabriel Rollenhagens Epigramme.’ In: Deutsche Barocklyrik. Gedichteninter pretationen von Spee bis Haller. Ed. M. Bircher en A.M. Haas. Bern etc. 1973, 49-64. Zie in dit verband ook Jansen 1995, i.h.b. 291-292 en 375.
Vgl. over de functie van Cats' emblematisch werk: Wort und Bild 1981, 54: ‘Überhaupt hat man sich die Funktion dieser Emblembücher vor allem im Sinne von Bilderbüchern, Lehr- und Lesebüchern vorzustellen’, dit min of meer in tegenstelling tot Roemer Visscher die een sterker beroep zou doen op de ‘Scharfsinn des Betrachters’.
eind7
De Vries 1977, 87. Vermeeren (1962, 163) zag de ‘gezeten bourgeoisie’ als eerst in aanmerking komende groep van kopers en lezers. Schöne stelde, iets ruimer dan De Vries, dat Cats' emblematische werken ‘ein Hausbuch des niederländischen Bürgertums geworden sind’ (1968, 61, noot 2). Over het geïntendeerde publiek van Van de Vennes Belacchende werelt (1635) dat zich niet beperkt tot jongere lezers maar ook ‘gelaagd’ genoemd kan worden: Van Vaeck 1994, 629-631 en 863.
Cats merkte over de hoge prijs van de ed. princ. in het ‘Ad lectorem’ op: ‘Meteen na de uitgave van dit werkje, welwillende lezer, kwamen de boekhandelaren bij mij klagen dat de kosten van de boeken door het driemaal afdrukken van de afbeeldingen in de drie afdelingen, buiten proportie stegen en dat de kopers de onnodig hoge prijs bezwaarlijk vonden [...].’ Al in 1618 kan de koper dan kiezen of hij deze uitgave of een iets goedkopere wil aanschaffen, waarin de prenten elk maar één keer voorkomen. (Zie de Bibliografie, nr. b.2, sub 11).
eind8
De makers van de serie postkaarten met 32 embleemprenten uit Cats' Spiegel (waarschijnlijk tussen circa 1920 en 1940 uitgegeven), gingen er vanuit dat de prenten met alleen een motto ook voor zichzelf kunnen spreken. Met dank aan A.-J. Gelderblom te Houten die verscheidene exemplaren uit deze reeks heeft opgespoord.
eind9
Niet alleen verondersteld door Clements 1960, 186: ‘This translating activity showed the emblematists' desire to win larger audiences, of course, but it also corresponded with the high premium which was set upon translations at that time’, maar ook door Becker-Cantarino 1978, 61: ‘Multilingual editions not only appealed to a wider reading public, they were also an indication of the cultured readership in the Low Countries where people read, and usually also spoke, several languages.’ Vgl. verder Luijten e.a. 1994. Al eerder merkte Forster (1961, i.h.b. 180-181) juist in verband met de Sinne- en minnebeelden op: ‘Nicht viele Leser von Cats oder Vaenius werden nur eine der dort vertretenen Sprachen beherrscht haben; die meisten verstanden wenigstens zwei. Die mehrsprachigen Texte boten also einen zusätzlichen Reiz [...].’ Forsters bewering dat in de Nederlandse en Latijnse gedichten ‘genau dasselbe ausgesagt wird’, is onjuist.
In zijn voorwoord tot de Spiegel zegt Cats over de lezer die de meertalige spreekwoorden kan lezen: ‘Ten lesten hebbe ick mede goet gevonden op verscheyde plaetsen menigte van spreec-woorden hier by te voegen in haer oorspronckelicke tale, ten eynde (elcke sprake in haer selven een bysonderen aert hebbende) de leser de talen verstaende, des te beter de rechte geur en eygenschap van de spreuken en spraken soude mogen innemen’ (2*ijverso-[2*iij]recto; cursivering van mij, hl). In adw 1712 i, 481. Cats baseerde zich voor deze uitspraak op een zin in de Latijnse voorrede van Thomas Erpenius in Proverbiorum Arabicorum centuriae duae (1614). Vgl. Smilde 1938, 179.
eind10
Vernederlandsing van bepaalde bundels wil overigens nog niet zeggen dat Latijnse werken niet meer op de markt werden gebracht. Van Schoonhovius' verzameling Emblemata uit 1618 verschenen nieuwe (titel)uitgaven in 1626, 1635 en 1648. Vgl. Landwehr 1988, 249-250, nr. 727-730.
eind11
Er zijn uiteenlopende verschijningsvormen met wisselend formaat, papier, typografie, prenten etc., zoals naar voren komt uit de gereconstrueerde drukgeschiedenis. (Vgl. hoofdstuk 2.3 en de Bibliografie). Over de lezers van Cats schreef Porteman 1977-2, i.h.b. 739-744.
Als Cats in zijn Spiegel spreekt over het doel van zijn werk heeft hij het over lering die ‘alderhande menschen konnen dienstigh zijn’ (2*ijrecto; adw 1712, i, 481). Details in Houwelyck (1625) hebben betrekking op een publiek van stedelingen van vrij grote welgesteldheid. Zie: De Vries 1977, 141-142, noot 66.
Sommige uitgaven stonden een tijd bekend onder de naam ‘Boerenbijbel’, omdat ze in geen boerengezin leken te ontbreken en naast de bijbel een vaste plaats hadden verworven. Aantekening van P.J. Meertens in diens nalatenschap (Provinciale Bibliotheek Zeeland). Vgl. ook Smilde 1938, 147. Een vroege vermelding van de benaming is te vinden in een toespraak van de Utrechtse hoogleraar Jan Kops, Redevoering over Jacob Cats, als verlichter des volks en bevorderaar van het nut van 't algemeen: ‘Men heeft al schertsende zijne werken der boeren-bijbel genoemd.’ In: Proeven van uiterlijke Nederlandsche welsprekendheid ... Haarlem 1817, 63-121, citaat op 70. Met dank aan J.J. Kloek te Loosdrecht voor deze verwijzing; vgl. ook Kloek 1995. In de negentiende eeuw verschijnen er compilaties, zoals Vader Cats, de raadsman voor iedereen [...] Een volksboek, en uitgaven voor specifieke beroepen, zoals het werk met de weergaloze titel Spreuken voor zeelieden, ook nuttig voor die geen zeelieden zijn. Vgl. mc 1887, 33, nr. 256-257.

eind12
Nolde 1964, 160; Miedema 1968, 247; Tiemann 1974, 104; Köhler 1986, 61-64; Laurens 1989, 433-434 en 452-456; en Balavoine 1990, die in verband met de rubricering de betekenis van de uitgever Roville (in samenwerking met zijn drukker Macé Bonhomme) uiteenzet. Een opsomming van de rubrieken in 1548 staat op p. 1, noot 3. Verder gaat zij in op de totstandkoming van de bundels (de contacten tussen Roville, Aneau en Alciato), op de didactische bedoelingen van de nieuwe structuur en op de achterliggende commerciële strategie. Köhler karakteriseerde de groepering als een ‘Orbis pictus ethicus’ en ‘Ethikhandbuch’ (1986, 64 en 94). In deze studie (124-132) is de - latere - onderverdeling overzichtelijk gemaakt aan de hand van de ed. van Johannes Thuilius (Padua 1661).
eind13
Zie Porteman 1983, 22-23: ‘Ook de opeenvolging van de emblemen, op het eerste gezicht vrij rommelig en vrijblijvend, lijkt bij nader toezien vaak te verlopen als een petrarkistisch discours: enumeratief, paarsgewijs, parallel, herhalend, contrapuntisch.’
eind14
Het is een bewerking van Laurentius Haechtanus' Parvus mundi via de eerdere Nederlandse bewerking van Moerman. De ordening van Mikrokósmos, de voorloper van Vondels Gulden winckel, was vanuit de prenten beregeld. Zie de inleiding van Becker bij de facs. ed. uit 1978, xii; en vooral Porteman 1979.
eind15
Zie hierover Van Vaeck 1984. Hij gaat vooral in op het Gouden Eeuw-motief en wijst op enkele ontleningen aan De Dene.
eind16
Nr. xvi in Proteus. Hier is de opmerking komen te vervallen, omdat de amoureuze uitleggingen elkaar niet meer direct opvolgden.
eind17
Vgl. voor de dieren bijv. xxx-xxxv; voor de figuren: xli-xlv.
eind18
‘Among the five types of ape listed in the bestiaries was the satyr, described in the text as having a pleasing appearance and restless movements’, aldus Payne 1990, 38; ook vermeld door George en Yapp 1991, 92-93. Deze zienswijze gaat terug op Plinius, Naturalis historia, viii, lxxx (216) en x, xciii (199).
eind19
Graves 1982, i, 193, nr. 56.2: ‘Hermes is called the son of Zeus Picus (“woodpecker”) [...] as Pan is said to have been Hermes's son by the Nymph Dryope (“woodpecker”); and Faunus, the Latin Pan, was the son of Picus [...].’
eind20
Vgl. ook Grootes 1980, 9: ‘Bijna onbedwingbaar is [...] de geistesgeschichtliche neiging om samenhang en eenheid te postuleren waar bij nauwkeuriger kijken sprake is van verscheidenheid’; en Scholz 1990, 26 en 18: ‘Omdat de emblematiek niet a priori de pretentie heeft om door middel van macrotekstuele structuren omvangrijke gebieden van het menselijk leven te ordenen en overzichtelijk te maken [...], is zij in staat om de sociale werkelijkheid zo te zeggen puntsgewijs te benaderen.’
eind21
Vgl. de paragraaf ‘Les séductions de la miscellanée’ over Barthélemy Aneau ‘qui cherche à faire désordre’ (Balavoine 1990, 9-10). Voor dit soort mengeling wordt ook de benaming farrago gebruikt. Zie Miedema 1968, 247-248.
eind22
De veronderstelling van Ten Berge (1979, 51) dat Cats er in 1627 een embleem bijmaakte en het totaal op tweeënvijftig bracht, opdat de lezer er nu voor elke week een tot zijn beschikking zou hebben, vindt nergens steun; van een zeventiende-eeuwse lezersstrategie waarbij elke week een gedeelte uit deze of een overeenkomstige verzameling werd gelezen, ken ik geen voorbeelden. Meertens was voorzichtig en schreef naar aanleiding van het feit dat Johan de Brunes Emblemata van 1636 er één embleem bijkreeg, zodat het totaal op tweeënvijftig kwam, en dat ook Thronus cupidinis van 1618 hetzelfde aantal emblemen bevatte: ‘I would rather not draw any conclusions from this.’ Facs. ed. 1970, 3. Over het emblematische gedeelte in Thronus cupidinis: R. Wezel, ‘Fons amoris, een nog niet bestudeerde emblematische bron.’ In: Spektator 19 (1990), 160-170.
Anders ligt het natuurlijk in een stichtelijke embleembundel als de Lux evangelica (1648) van Henricus Engelgrave waarin het evangelie aan de hand van de tweeënvijftig zondagen van het kerkelijk jaar wordt behandeld. Vgl. Landwehr 1988, 103-105, nr. 219-244.

eind23
Proteus 1627, embleem XIII.B.6, r. 5.
eind24
Proteus 1627, ‘Aenspraecke tot den leser’, r. 15-22. Het bundeltje Sinn' en minnebeelden Emblemata amores moresque spectantia Emblemes touchants les amours et les moeurs (in of na 1629), met alleen Nederlandse, Engelse en Franse amoureuze verzen, kon wel degelijk als geschenk dienen, wat ook blijkt uit de titelprent. Hierop werden de ruitvormige borden die een man en een vrouw vasthouden bewust opengelaten voor persoonlijke opmerkingen, waarschijnlijk om de naam van de geliefde in te vullen, of misschien voor een familiewapen. Zie afb. b.11.1. Eenzelfde type prent is die voorin Heinsius' Quaeris quid sit amor? Over bundels met liefdesemblemen als geschenkboek: Porteman 1983, 7 en 25.
eind25
Ook te vinden in de reactie van Johanna Coomans. Zij zegt in haar lofdicht op de Sinne- en minnebeelden:
 
Een bouck daer leering is voor alderhande menschen,
 
Voor die en Vreucht en Deucht en die den Hemel wenschen,
 
Ghy leert ons vande min tot beter saecken gaen,
 
Ghy wijst ons totte tucht, en noch een hoogher baen.
In: Zeeusche nachtegael (Middelburg 1623). Facs. ed. Middelburg 1982, 172, r. 3-6. Deze Zeeuwse verzamelbundel viel - waarschijnlijk niet toevallig - uiteen in een deel ‘Minne-sang’, ‘Seden-sang’ en ‘Hemel-sang’. Vgl. verder ook de opbouw van Jacob Coenraedsz May-vogels zeer catsiaanse bundel Vermakelijcke bruylofts-kroon. Amsterdam 1659, die is onderverdeeld in de delen van de dag, gekoppeld aan resp. de ‘jonge jeught, onder-getrouwde, getrouwde en aendachtige’.
eind26
Et haec ... transeundum, r. 48-53.
eind27
Ars amatoria, ii, 495: ‘Lascivi praeceptor Amoris.’ Vgl. bijv. het advies in ii, 177-178:
 
Si nec blanda satis, nec erit comis amanti,
 
Perfer et obdura: postmodo mitis erit.
Indien je uitverkorene niet erg gul is met liefkozingen noch erg gesteld is op je avances, moet je geduldig zijn en doorbijten.
Vert. De Laet s.a., 75.
eind28
Aansprekingen tot de jeugd in Ars amatoria, i, 459 en ii, 733; zie voor Cats: embleem xv. Over het algemeen gebruikt hij (vooral in verband met de speelzieke jeugd) woorden als mallen, malle sinnen, gek en kwant. Het gaat dan telkens om de mens die zich dwaas gedraagt en zich nodeloos laat vangen, pakken of misleiden. Vgl. voor de liefde als ‘mallerie’ tevens Ripa 1644, 293b. Ook wordt er door vele dieren vaak ‘gegaapt’: met open mond of bek gezeten of gelegen, als teken van onoplettendheid, luiheid of hebzucht.
eind29
Vgl.: Smilde 1938, 122-123; en P.J. Meertens, ‘Cats als Zeeuw.’ In: Aandacht voor Cats 1962, 56-73, i.h.b. 66-67. De benaming ‘ontzeeuwst’ is ontleend aan E. Rombauts, ‘Cats en Zuid-Nederland.’ In: Aandacht voor Cats 1962, 47.
eind30
Vondel: ed. Amsterdam 1613, [Aiiijverso]. Cats: Silenus, xliii.b.1, r. 3-4. In een van de latere embleembijschriften komt de jurist in Cats naar boven:
 
Soo heb ick dese saeck een weynich overdacht
 
En met een kort beraet dit vonnis uytgebracht.
Zie: Spiegel 1632, i, 35 (= adw 1712, i, 498).
eind31
Hof-gedachten en Invallende gedachten resp. adw 1712, ii, 349-390 en 391-418. Het citaat in Spiegel 1632, ii, 102 (= adw 1712, i, 599). Vgl. Porteman 1992-2.
eind32
Ontleend aan Vergilius, Eclogae, iii, 60. Scholastici zochten in de omringende wereld naar verborgen verwijzingen en relaties met het goddelijke, naar analogieën en ordeningsprincipes. Vgl. bijv. Thomas van Aquino in zijn Summa theologiae, 1a, 1, 9, 3 (responsio): ‘Dicendum quod conveniens est sacrae Scripturae divina et spiritualia sub similitudine corporalium tradere. Deus enim omnibus providet secundum quod competit eorum naturae. Est autem naturale homini ut per sensibilia ad intelligibilia veniat, quia omnis nostra cognitio a sensu initium habet. Unde convenienter in sacra Scriptura traduntur nobis spiritualia sub metaphoris corporalium’ (Holy Scripture fittingly delivers divine and spiritual realities under bodily guises. For God provides for all things according to the kind of things they are. Now we are of the kind to reach the world of intelligence through the world of sense, since all our knowledge takes rise from sensation. Congenially, then, the holy Scripture delivers spiritual things to us beneath metaphors taken from bodily things). Ed. M. Browne en A. Fernandez. London etc. 1963, 32-35.
Brückner 1975, 4: ‘Der Finger Gottes offenbart sich in der Geschichte durch Beispiele. Die Geschichte ist neben der Bibel und dem Buch der Natur die dritte Erkenntnisquelle für die Wege Gottes in der Welt und seine Pläne mit den Menschen.’ Vgl. ook: Wort und Bild 1981, 13.
eind33
Spiegel 1632, i, 126 (= adw 1712, i, 533). En in de ‘Reys-lesse’, (einde deel i, aparte nummering), 12 (= adw 1712, i, 552-553):
 
De werelt is een wonder boeck,
 
Het maect sijn leser wonder kloeck,
 
Maer wie het sonder oordeel leest,
 
Die blijft gelijck hy is geweest [...].
 
In't korte, waer ghy d'oogen keert,
 
Siet datje 'teen of 'tander leert.
 
Al watmen hoort of watmen siet
 
Die leere wil die leerter yet.
Zie ook Porteman 1992-1, 73-74. Köhler 1986, 96 verbond dit principe met de drie stappen binnen de didactiek van de schoolpraktijk: je een voorstelling maken (iets voorgesteld krijgen), die met verstand uitleggen (of uitgelegd krijgen) en de les die daaruit voortvloeit toepassen (propositio, explicatio en applicatio).
eind34
In de voorrede van Spiegel (= adw 1712, i, 480). Aangehaald in Tot lering en vermaak 1976, 238.
eind35
Essais, iii, ii. Ed. Villey 1978, ii, 905. Vert. De Graaff 1993, 947.
eind36
Vgl. de emblemen ii, xx, xxiii en xxiv. Men kan zich afvragen of het de bedoeling was dat de lezer die literaire vertrekpunten van de emblemen herkende.
eind37
Vgl. voor het embleemboek als ‘tabella virtutum et vitiorum’: Köhler 1986, 59. Pers noemt de Gulden winckel van Vondel (1613) een tot deugd opwekkende verzameling. Vgl. tevens Porteman 1979, i.h.b. 41. Het presenteren van menselijke zwaktes en tekortkomingen behoort ook tot het wezen van de fabel.
eind38
Vgl. voor de ingrijpende omwerking van Maechden-plicht in Houwelyck (1625) en tot Emblemata moralia et aeconomica (1627): Smilde 1938, 128-134; Ten Berge 1979, 98-99. De veranderingen, het betreft hier nieuwe motto's, gedichten en citaten, verantwoordde Cats nergens. Over het begrip ‘oeconomia’: Scholz 1990, 18.
eind39
‘Want 'tis een vaste leer, sy komt uyt wijse boecken.’ In: Spiegel 1632, i, 65 (= adw 1712, i, 5-9).
eind40
Porteman 1990-1, 116. Hij stelde bovendien: ‘De [...] uitgebouwde essays [van De Brune] hebben, in verbinding met het embleem, ofwel het gedrag der jeugd, de res publica of de verhouding tot God als onderwerp. Dit is, onvervalst, de drievoudige doelstelling van Cats' Proteus, maar dan in een andere vorm gegoten.’
eind41
P.J. Meertens, ‘Jacob Cats 1577-1660.’ In: Kroniek van het land van de zeemeermin 2 (1977), 4-14; het citaat op 9.
eind42
Wat het begrip zinnebeeld voor Cats inhield, blijkt ook uit de volgende formulering, naar aanleiding van een vroeg bloeiende amandel: ‘Laet ons dan besluyten met een Sinne-beelt, en seggen,
 
Plustost Meurir
 
Que' Amandrier.
 
 
 
d'Amandel bloeyt vroeg, de moerbesy laet,
 
Maer let eens wie het beter gaet.’
Er hoefde dus niet per se een afbeelding aanwezig te zijn om iets een zinnebeeld te noemen. Cats tilt een voorbeeld uit de natuur naar een emblematisch niveau door aan de zinspreuk, opgenomen in de afdeling ‘Liefdes kort-sprake’, een overdenking over het menselijk handelen te koppelen. Zie: Spiegel 1632 (einde deel 1, aparte nummering), 39 (= adw 1712, i, 561). Voor Alciato was het begrip ‘emblema’ evenmin uitsluitend verbonden met een pictura, maar vervat in het epigram. In de omschrijving van Köhler: ‘Die Verse, die diese “res” schildern, sind als “emblema” anzusehen’ (1986, 55 en 94).
eind43
Vgl. de voorrede, r. 25-33: ‘Om welcke redenen wille wy niet ongevoegelijck en hebben geacht, naer te volgen het gevoelen der gener, die Emblemata, in onse tale Sinne-beelden meynen genoemt te moeten werden: ofte, om datmen door het uytterlijcke beelt eenen innerlijcken sin te kennen is gevende, ende dat mitsdien, niet so seer het beeldt, als den sin, uyt het beelt ontstaende, bedenckelijck is; ofte, om dat dese maniere van schryven, boven andere, sonderlinge de sinnen der menschen is afbeeldende, ende voor oogen stellende; werdende daerom, als by uytnementheydt, Sinne-beelden, ofte der sinnen afbeeldinge genaemt.’ Het citaat uit Spiegel 1632 staat in: iii, (geheel achteraan, met aparte nummering), 14 (= adw 1712, i, 665).
eind44
Embleem xlvi.c.1, r. 1-2.
eind45
Elders noemt Cats de res significans, de betekenis van het voorgestelde, een ‘af-beelt’:
 
De muyl-bant is het Vlees, en 'tpeert, een moedigh beest,
 
Dat is in dese prent een af-beelt van den Geest.
Resp. in: Spiegel 1632, iii, 136 en 142 (= adw 1712, i, 653 en 656). Al eerder gebruikte hij het woord in de Sinne- en minnebeelden (xlix.c.6): ‘Een ghemoedt verheerlijckt met den beelde Godes, is als een af-beeldt ende ghelijckenisse van der eeuwigheydt.’
eind46
Resp. xi.b.1, r. 5; xxv.a.1, r. 5; en vi.c.1, r. 3. Nadrukkelijk ook in xx.b.2. Vaak gebruikte frasen zijn ‘Als je dit doet ... zal dat je overkomen’, gevolgd door ‘Handel daarom ...’, of: ‘Laat dan ook na ...’, ‘Overweeg ...’ etc. Begrijpelijk dat iemand die telkens als praktische raadgever, vermaner en gids optreedt later het epitheton ‘vader’ heeft gekregen.
eind47
Zie hierover F.A. Yates, The art of memory. Chicago 1966 (vertaald als De geheugenkunst. Amsterdam 1988, i.h.b. 136); Tiemann 1974, 52-54 (‘Die Rolle der Mnemotechnik’); A.D. Leeman en A.C. Braet, Klassieke retorica. Haar inhoud, functie en betekenis. Groningen 1987, 122-123; W. Neuber, ‘Locus, Lemma, Motto. Entwurf zu einer mnemonischen Emblematiktheorie.’ In: Ars memorativa. Zur kulturgeschichtlichen Bedeutung der Gedächtniskunst 1400-1750. Ed. J.J. Berns en W. Neuber. Tübingen 1993, 351-372; en K. Porteman, ‘Minerva's wapenzaal. Over emblemen.’ In: Kunstschrift 5 (1994), 13-17. De laatste geeft verrassende voorbeelden van de memoratieve kracht van emblemen, als ‘actieve reminders’ verbeeld binnen de jezuïetencolleges. Voor de emblematiek en de didaxis: Scholz 1981.
eind48
Genoemd door Bath 1994, 37. Om welke boeken het gaat, heb ik niet kunnen achterhalen. Over de ars memorativa eveneens Bath 1994, 34-35 en 48-51; en de studie van De la Flor, genoemd in noot 20 van hoofdstuk 5.
eind49
Zie Van Vaeck 1994, 435 en 719. Becker (1978, pagina 111) merkte in zijn inleiding bij Vondels Gulden winckel naar aanleiding van het vermogen van afbeeldingen op: ‘Bilder galten als einprägsamer als Worte.’ Vgl. ook de bronnen die Tiemann 1974, 53 in dit verband aanhaalde. Over de catenatio, het aan elkaar koppelen van emblemen als mnemotechnische steun voor de lezer: Van Vaeck 1984, 99.
eind50
Vroegere ethische werken in de Nederlandse taal zijn: D.V. Coornhert, Zedekunst dat is wellevenskunste (1586; ed. Becker 1942) en uit 1614: H.L. Spiegel, Hert-spiegel. Ed. F. Veenstra. Hilversum 1992. Veenstra licht o.m. de vermenging van christendom en stoïsche principes toe (zie p. 199-200).
eind51
Voor eenzelfde constatering in de lyriek van Guido Gezelle: A. de Vos, ‘De motto's in “Tijdkrans”: een analyse.’ In: Gezelliana. Kroniek van de Gezellestudie 5 (1993), 31-57, i.h.b. 44 (Speciaalnummer Tijdkrans 1893-1993).
eind52
Dezelfde vergelijking in verband met de prozaverhandelingen van De Brune in: C.H.O.M. Winning, Johan de Brune de Oude, een Zeeuwsche christen-moralist en humanist uit de zeventiende eeuw. Groningen 1921, 45.
eind53
Zie bijv. Clements 1960, 225-236 en de commentaar bij de voorrede. Vgl. voor de analogieën met de dierenwereld: Dittrich 1981.

eind54
Vgl. Schöne 1968 en Balavoine (1992, 20) over de werkwijze van de emblematicus Barthelémy Aneau: ‘Aneau semble bien au contraire avoir choisi le désordre, se raillant ainsi à l'esthétique de la docta varietas qui s'exprimait complaisamment par les métaphores de l'errance et de la promenade dans les champs, les jardins ou les “sylves” du savoir [...].’
eind55
Vgl. Grootes 1986, 147: ‘Dergelijke analogieën waren geen vrijblijvende bedenksels, maar ze bezaten bewijskracht. Ze zijn niet “bedacht” maar gevonden in een wereld waarin God deze overeenkomsten heeft aangebracht opdat de mens er profijt van zou kunnen trekken.’ Zie ook Grootes 1980, 6; Porteman 1984, 3-4; en Porteman 1992-1, 73-74: ‘The creation is a carrier of diverse lessons offered by God to humanity [...]. Human society and human actions also contain in an analogous way unmistakable lessons.’
eind56
Vgl. Schenkeveld-van der Dussen 1989, i.h.b. 47. En verder: Noordam 1982.
eind57
Resp. (*ijrecto) en aan het einde van deel 1 van Spiegel, (aparte nummering), 2 (‘Aen de spreuk-lievende-lesers’). In: adw 1712, i, 479 en 549. Cursivering van mij, hl. Met bescheydentlic wordt ‘(duidelijk) te onderscheiden’ bedoeld. Dat het boek als een mikrokosmos gezien kan worden, komt ook in de drempeldichten naar voren.
eind58
Zie de voorrede, r. 163.
eind59
Essais, iii, xii. Ed. Villey 1978, ii, 1037. Vert. De Graaff 1993, 1225.
eind60
Zie: Porteman 1992-2; en Porteman 1993, i.h.b. 182.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken