Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar (1996)

Informatie terzijde

Titelpagina van Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar
Afbeelding van Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaarToon afbeelding van titelpagina van Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.61 MB)

Scans (45.11 MB)

ebook (4.04 MB)

XML (2.92 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Luijten



Genre

proza
poëzie

Subgenre

emblematiek
proefschrift
studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar

(1996)–Jacob Cats–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 56]
[p. 56]

5 De bronnen en hun verwerking

Binnen de emblemen zijn er, zoals hierboven is aangegeven, talrijke citaten, verwijzingen en toespelingen. Maar ook aan de basis van de meeste embleemprenten liggen verschillende bronnen, die literair en picturaal van aard kunnen zijn.Ga naar eind1 Slechts enkele van deze vindplaatsen gaf Cats als zodanig aan, het merendeel verzweeg hij. De vraag is nu hoe de uitgebeelde en van betekenis voorziene dieren, objecten en handelingen zich tot het visuele en schriftelijke verleden verhouden, met welke bronnen Cats bij het maken van zijn emblemen heeft gewerkt (of kan hebben gewerkt) en hoe hij ze vervolgens heeft gehanteerd. In de eerste plaats bespreek ik in een aparte paragraaf Cats' gebruik van de bijbel, omdat die in het voorwoord en in alle emblemen een belangrijke plaats inneemt. Aan het eind van dit hoofdstuk komen enkele vormen van navolging en receptie ter sprake waarbij de emblemen uit de Sinne- en minnebeelden zelf als bron hebben gediend.

1 De bijbel

In de voorrede stelt Cats dat het geven van zinnebeeldige uitleggingen oud en bijbels is en dat in de Schrift verschillende plaatsen zijn aan te wijzen waar één en hetzelfde beeld (zoals de leeuw, de zuurdesem, de dief en de slang) symbolisch ten goede en ten kwade worden uitgelegd. Met deze verwijzing zoekt hij steun voor zijn eigen drievoudige wijze van interpreteren, waarbij hij aan één uitbeelding soms zowel een negatieve als een positieve duiding geeft. Bovendien verwijst hij voor het feit dat hij allegoriseert aan de hand van alledaagse voorbeelden naar Christus, die in zijn gelijkenissen zulke herkenbare dingen als het mosterdzaadje en het kinderspel gebruikte. Alle emblemen in Cats' embleembundel zijn doortrokken van bijbelse noties: er wordt expliciet, maar zeker zo vaak impliciet, vele malen uit de bijbel geciteerd en op de meest uiteenlopende passages gezinspeeld.Ga naar eind2 Het grootste aantal aanhalingen komt uit Spreuken, het apocriefe bijbelboek Ecclesiasticus (Jezus Sirach), de psalmen en de brieven van Paulus.Ga naar eind3 Bijbelse verwijzingen vormen in Proteus ook het openings- en slotaccoord van de bundel: in het eerste embleem staat de goddelijke instelling van de liefde en het huwelijk centraal, en het laatste loopt uit in de hoop op de eeuwige verlossing.

In 1562 was bij Gillis van der Erven te Emden de (tweede) Gereformeerde bijbel uitgekomen, waarvan drie jaar later een herdruk verscheen. Deze zogenaamde Deux-aesbijbel zou in de Noordelijke Nederlanden gezaghebbend zijn tot aan de invoering van de Statenbijbel.

[pagina 57]
[p. 57]

Voor de Nederlandse citaten en verwijzingen heeft Cats nagenoeg zonder uitzondering gebruik gemaakt van één van de vele uitgaven van de Deux-aesbijbel die tussen 1562 en 1618 (de verschijning van Silenus) waren uitgekomen.Ga naar eind4 Bij het overnemen veroorloofde hij zich enkele vrijheden: naamvalsuitgangen, spelling en verwijswoorden werden gemoderniseerd, bijbelverzen omgesmeed tot één kort motto, en zo nu en dan zette Cats een bijbelplaats op rijm of verving hij een enkel woord.Ga naar eind5

Bijna in alle gevallen zijn de door Cats gegeven Latijnse citaten overeenkomstig de formuleringen in de Vulgaat, de bijbelvertaling die grotendeels werd vervaardigd door Hieronymus.Ga naar eind6 Evenals bij de Nederlandse citaten het geval was, sloeg Cats in het Latijn zinsdelen over, brak hij verzen vroegtijdig af en gaf hij een enkele variatie op woord- en zins- niveau. Van echt afwijkende formuleringen is sprake bij de aanhaling uit Psalm 16:11, Satietas gaudiorum in conspectu Dei (Verzadiging der vreugde is voor het aangezicht van God), waar de Vulgaat: ‘Adimplebis me laetitia cum vultu tuo’ heeft, en bij de aanhaling uit Job 18:11, Circumquaque perturbant impium terrores, & disiiciunt eum ad pedes eius (De beroeringen verschrikken de goddeloze rondom en verstrooien hem op zijn voeten). Op deze plaats staat in de Vulgaat: ‘Undique terrebunt eum formidines, et involvent pedes eius.’

Cats zal zich voor deze beide bijbelplaatsen gebaseerd hebben op de formuleringen in de bijbelvertaling van Immanuel Tremellius en Franciscus Iunius, waarvan aan het begin van de zeventiende eeuw reeds vele drukken waren verschenen. Deze uitgave, die werd uitgebreid met commentaren van Theodorus Beza en Johannes Piscator, gold lange tijd als standaarduitgave voor de protestanten. In 1614 werd zij in het Nederlands vertaald. Zoals is af te leiden uit Matthaeus Polus (Matthew Poole), Synopsis criticorum aliorumque Sacrae Scripturae interpretum et commentatorum, kan Cats eveneens enkele van de overige woordvarianten aan Tremellius, Piscator of Montanus hebben ontleend.Ga naar eind7 Uit de Latijnse psalmcitaten in de Sinne- en minnebeelden is op te maken dat Cats een uitgave gebruikte die terugging op de Septuagint.Ga naar eind8

De Franse bijbelcitaten die Cats gaf zijn zonder uitzondering terug te vinden in La bible qui est toute la saincte escriture du vieil & du nouveau testament ... Imprimé pour Jacob Stoer. Genève 1610.Ga naar eind9 Wel werd slordig omgesprongen met de interpunctie, de accenten en de hoofdletters: de meeste koppeltekens en accenten worden genegeerd en hoofdletters willekeurig toegevoegd of weggelaten. Als het al te wijten is aan onzorgvuldigheid van de zetter, dan nog heeft Cats geen behoefte gevoeld de aanhalingen te corrigeren. Hetzelfde gold overigens voor de vele onnauwkeurige hoofdstuk- en versaanduidingen, in alle drie de talen. Van controle op dit punt is beslist geen sprake geweest.

De bijbel ligt telkens aan de basis van een deel van de strekking van elk embleem en dit beperkt zich meestal tot de derde afdeling. Christelijke en kardinale deugden, en andere virtutes, zoals ootmoed, matigheid,

[pagina 58]
[p. 58]

aanvaarding van de dood en lijdzaamheid, behoren tot de vaste thema's. Besproken onderwerpen zijn de bekering, de genade, het gebed, de zonde, de afkeer van de wereld, de ingrepen van God en de listen van de duivel. Naast de bijbel wendt Cats de kerkvaders, vooral Augustinus, Ambrosius, Gregorius en Bernardus, en auteurs als Calvijn aan om de uitgedragen christelijke moraal te bevestigen of kracht bij te zetten. Soms fungeren hun inzichten als uitgangspunt of kern van de uitleg. Dat elk embleem begint met een amoureuze uitleg en uitmondt in een religieuze toepassing heeft onder andere tot gevolg dat op die laatste de nadruk komt te liggen: daar wordt naar toe gewerkt. Dit tweeënvijftig keer herhaald proces van betekenistoekenning weerspiegelt evenzovele keren de boodschap dat de mens de voorgestelde spirituele ontwikkeling (op de weg tot de eeuwige zaligheid) dient door te maken en zet uiteen hoe hij dat kan doen.Ga naar eind10

Doordat aan het godsdienstige stadium telkens een amoureuze en maatschappelijke duiding voorafgaat, zijn er nauwelijks schriftuurlijke of specifiek christelijke bronnen aan te wijzen voor de picturae. Alleen embleem i en embleem xlv, waarin een gelijkaardige gedachte wordt uitgewerkt, komen in dit verband in aanmerking. In het eerste embleem staat de doorgekapte aal die weer één wil worden, voor man en vrouw die samen één geheel vormen, conform Genesis 2:24, ‘en zij zullen tot één vlees zijn.’ Embleem xlv over de geënte boom als beeld voor een vader die zijn dochter moet laten gaan als ze rijp is om te trouwen, zou op Mattheus 19:5 of Efeziërs 5:31 terug kunnen gaan, eventueel in combinatie met een toespeling op Vergilius' Aeneis, xi. Andere voorbeelden waarbij de bijbel als vertrekpunt van het embleem kan hebben gediend, zijn niet aangetroffen. Twee van de vier hoekmedaillons, eveneens op embleemprent i, vormen de enige picturale uitzondering.

2 Emblematische en andere literaire bronnen

Het is niet altijd even gemakkelijk uit te maken wat eigen vinding van Cats is. En als het gebruik van een bepaalde bron als vindplaats voor citaten, vergelijkingen of ideeën van meer algemene aard al waarschijnlijk is, zijn er in meerdere gevallen verschillende tussenbronnen mogelijk geweest. Dat hij aan sommige werken het ‘startpunt’ van het embleem als geheel heeft ontleend, hoeft echter niet betwijfeld te worden. Daarbij strekt het gebied van ontleningen zich uit over de Westeuropese literatuur, met een paar duidelijke favorieten.Ga naar eind11 Voordat op die buitenlandse voorbeelden wordt ingegaan, eerst enkele overwegingen met betrekking tot de Nederlandse emblematiek.Ga naar eind12

2.1 De Nederlandse emblematiek

Een aantal populaire opvattingen over de liefde, specifiek amoureuze motieven, evenals thema's in het opdrachtgedicht ‘Aende Zeeusche

[pagina 59]
[p. 59]

Ionck-vrouwen’ vindt aansluiting bij eerdere emblemen en voorredes gericht tot de - vrouwelijke - jeugd, zoals in Daniel Heinsius' Quaeris quid sit amor? en Emblemata amatoria, Otto Vaenius' Amorum emblemata en Pieter Cornelisz Hoofts Emblemata amatoria. Toch zijn er maar weinig visuele overeenkomsten met deze Nederlandse, deels polyglottische, liefdesembleembundels en Cats stemt vooral met hen overeen in de veelvuldig toegepaste, ovidiaanse en petrarkistische thema's. Een uitzonderlijke annexatie van Heinsius is evenwel embleemprent xii waar twee van de prenten uit diens werk tot één nieuwe werden gecombineerd. Verder zijn er elementen op de eerste titelprent van Silenus (1618) die gezien kunnen worden als echo's van de titelprenten van deze drie voorgangers. Door op de embleemprenten onder andere Cupido een veel minder nadrukkelijke rol te laten spelen, wilde Cats evident meer ruimte vrijmaken voor de sociale en stichtelijke duidingen die op de amoureuze volgen.Ga naar eind13

Bij de parallellen met het emblematisch werk van Otto Vaenius, waaronder diens Amorum emblemata (1608) en Q. Horatii Flacci emblemata (1607), kan het gaan om visuele en thematische voorbeelden, om versregels of om een aantal citaten. In sommige gevallen is ontlening zeer waarschijnlijk.Ga naar eind14 Evenals bij Vaenius dienen ook bij Cats herhaaldelijk klassieke citaten als vertrekpunt van het embleem, soms dezelfde. Een goed voorbeeld is embleem (prent) vi, gebaseerd op Vergilius' Eclogae, x. Omwerkingen van minnebeelden in zinnebeelden van christelijke meditatie maakte Vaenius in zijn Amoris divini emblemata (1615), maar deze wijzigingen pakten anders uit dan de manier waarop bij Cats binnen hetzelfde embleem de derde toepassing tot stand komt. Ook de prenten werden immers door Vaenius verchristelijkt door Cupido om te zetten in de gestalte van de goddelijke liefde die om het hoofd een stralenkrans heeft.Ga naar eind15

Met Nederlandse moreel-didactische bundels zijn er eveneens enkele saillante overeenkomsten; zo nu en dan stemt Cats beeldend én duidend overeen met Roemer Visscher en hij heeft daarnaast kennis kunnen nemen van Visschers kernachtige definitie van het embleem, diens opvattingen over het doel van het genre evenals een verwijzing naar Paolo Giovio - alle in de korte voorrede tot de Sinnepoppen. Bovendien wijzen beide emblematici met nadruk op de vermakelijkheid van de prenten.Ga naar eind16 Van Dirck Pietersz Pers' Bellerophon, of lust tot wysheyd (1614) lijkt Cats nauwelijks gebruik te hebben gemaakt. Wel schrijft Pers een opdracht aan de ‘Nederlantsche Ionckheyd’ die zich, in plaats van zich met ‘dertle lust’ in te laten, op goddelijke zaken zal moeten richten, en hij is degene die het woord sinnebeeld in de Nederlandse taal introduceert. Vondels Den gulden winckel (1613), een verzameling emblematische exempla, is - evenals Bellerophon - een veel meer op antieke geschiedenissen georiënteerde bundel. Het gaat om onderwerpen die bij Cats maar zeer zijdelings voorkomen. Dat enkele prenten uit de Vorsteliicke warande der

[pagina 60]
[p. 60]

dieren (1617), een andere verzameling van Vondel, voor Cats (of Van de Venne) als voorbeeld hebben gediend is zeer wel mogelijk. Deze invloed kan echter ook via Eduard de Denes Warachtighe fabulen der dieren (1567) zijn gelopen, want de etsen uit deze laatste bundel werden opnieuw gebruikt voor die van Vondel.Ga naar eind17 Tot zover enkele verbanden met de Nederlandse embleemliteratuur.

2.2 De buitenlandse embleemproduktie

Uit de buitenlandse embleemproduktie van vóór 1618 dienen zich enkele bundels aan, waarvan het aannemelijk is dat Cats er bekend mee is geweest. De belangrijkste is de uitgebreide verzameling dier- en plantemblemen van Joachim Camerarius. De vier embleemboeken die hij maakte over viervoeters, over insecten, over vogels en over bomen en planten zijn bij herhaling gebruikt.Ga naar eind18 Twee keer citeert Cats uit het Emblematum liber van Andrea Alciato, maar afgezien van de variant op de muis die wordt gevangen door de oester (in embleem xxv) is de bundel niet door hem benut.

Het is niet zeker of Cats genoeg Italiaans kende om ongehinderd aan zijn voorgangers uit Italië te ontlenen. De imprese-verzamelingen van Scipione Bargagli en Giulio Cesare Capaccio kunnen voor raadpleging in aanmerking zijn gekomen, evenals Cesare Ripa's Iconologia (1593). De Nederlandse vertaling van Pers verscheen pas in 1644 en de ‘Ripa moralisé’ door J. Baudoin dateert van 1636.Ga naar eind19

In de Emblemas morales van Sebastián de Covarrubias Orozco uit 1610 staat niet alleen (onder hetzelfde motto ‘Meliora latent’, dat Cats onder de apothekerspot op de eerste titelprent uit 1618 heeft gezet en dat hij in verband brengt met de titel Silenus Alcibiadis) een pictura waarop de door Alcibiades genoemde silenenbeeldjes zijn voorgesteld, maar komt bovendien een embleem voor dat thematisch aansluit bij Cats' tweede embleem.Ga naar eind20 Directer verband tussen het oorspronkelijke ontwerp van deze tweede prent (in 1618) bestaat er evenwel met een embleem in Juan Francesco de Villava, Empresas espirituales y morales. Dit werk bevat tevens een embleem waarop ook de liefkozende moederaap en haar jong voorkomt (nr. iv). Andere Spaanse voorgangers die een rol kunnen hebben gespeeld bij de totstandkoming van enkele emblemen zijn Juan Horozco y Covarrubias en Juan de Boria.Ga naar eind21

Vanuit Frankrijk is er invloed uitgegaan van het werk van Barthélemey Aneau, Gilles Corrozet, Pierre Coustau, Dionysius Lebeus-Batillius en Guillaume de la Perrière.Ga naar eind22 Afgezien van Camerarius leveren vergelijkingen met Duitsland weinig op: wel kan Cats voor het nieuwe openingsembleem in Proteus hebben teruggegrepen op een van de voorstellingen in Daniel Meisners emblematische verzameling met stadsgezichten; en embleemprent xlv vormt een mogelijke variatie op een van de

[pagina 61]
[p. 61]

picturae in Nicolaus Taurellus' Emblemata physico-ethica. Parallellen met Engelse embleembundels zijn niet teruggevonden.

Naast echo's van embleemprenten en duidingen daarvan zijn er zo nu en dan iconografische overeenkomsten met de glas-, prent-, schilder- en tapijtkunst, of met boekillustraties.Ga naar eind23

2.3 Ontlening

Meer dan eens zal men twijfelen: is er nu sprake van een visualisering van een tekstplaats, van een navolging van een bestaande iconografie of van een combinatie van beide. Wanneer er, zoals bij Camerarius verscheidene parallellen zijn aan te wijzen, ligt ontlening via zo'n tussenbron voor de hand, ook al noemt Cats die nergens. En doordat Camerarius ook naar de teksten verwees waarop het embleem gebaseerd was, hoefde Cats niet nog eens zelf op zoek naar de oorspronkelijke bronnen.

Slechts zeven keer geeft Cats voetnoten als: ‘Volgens Plinius ...’, ‘Bij Martialis lezen we ...’ en ‘Cardanus vermeldt ...’, waarna de verwijzing naar de betreffende plaats volgt. In deze gevallen gaat het telkens om het vertrek- of startpunt van het embleem.Ga naar eind24 Al bladerend en lezend in primaire literatuur en compilatiewerken heeft hij ook aanzetten voor het merendeel van de overige emblemen kunnen vinden. In die zin maakt de stofvinding voor het embleem geen wezenlijk verschil met de werkwijze die hij hanteert bij het zoeken naar toepasselijke citaten: in het eerste geval wordt een citaat gevisualiseerd en ontstaat zo de kern van het emblematisch proces. Klassieke citaten liggen aan de basis van onder meer de emblemen over Pan (Plutarchus); het vallend fruit (Cicero en Epictetus); de brandende kaarsen (Plutarchus); het masker (Martialis, Juvenalis en Seneca); de schrokkerige hond (Seneca) en de dansende apen (Aesopus of Lucianus).Ga naar eind25

Werken van Erasmus die Cats later vaak met nadruk zal gebruiken, maar die hem ook al eerder beïnvloed hebben, zijn onder andere Adagiorum chiliades, Apophthegmata, De civilitate morum puerilium, de samenspraak ‘Lusus puerilis’ uit de Colloquia en de Institutio christiani matrimonii.Ga naar eind26 Uit de Institutio citeerde Cats in Houwelyck: ‘Als iemand misprijzend doet over zinnebeeldige voorstellingen, wijs hem dan op de heilige Ambrosius, die uit alle zaken in de wereld een praktische les weet te trekken.’Ga naar eind27 Sommige anekdotes en wederwaardigheden, exempla (voorbeeldige daden en eigenschappen van historische figuren) en voorvallen uit de klassieke en laat-klassieke literatuur, evenals snedige uitspraken van beroemde lieden uit het verleden, ontleent Cats aan Diogenes Laertius, Plutarchus en Valerius Maximus. Hetzij uit de eerste hand, dus uit Laertius' De vitis philosophorum, Plutarchus' Vitae en Moralia, Valerius Maximus' Factorum et dictorum memorabilium libri novem of de Gesta romanorum, hetzij via tussenbronnen als Langius (zie paragraaf 2.4), Erasmus, Drusius en Lycosthenes.Ga naar eind28 Verder worden bij Cats in het oog springende

[pagina 62]
[p. 62]

parallellen aangetroffen met anekdotes in de Apophthegmata Christiana, ofte ghedenck-weerdighe, leersaeme, ende aerdighe spreucken van de predikant Willem Baudartius (1565-1640). Dit laatste werk verscheen voor het eerst in 1605 te Deventer en heruitgaven volgden in 1616 en 1632.Ga naar eind29

Het is bekend dat naast Vaenius en Lipsius ook Cats de Essais van Montaigne bewonderde en er zijn redelijk wat thematische en stilistische overeenkomsten tussen Cats' prozacommentaren en de Essais waarin zo vaak wordt gesproken over het menselijk handelen en de menselijke onwetendheid. Montaigne geeft zich echter veel meer over aan zelfbeschouwing, hij is moderner, relativerender en veel ik-gerichter dan Cats. Toch schuift ook Cats zich zo nu en dan tussen de regels, zoals in ‘Yeder oordeele van sich selven, wat my belangt, ick derf seggen [...]’, en: ‘Als ick somwylen, met innighe ghedachten de menschelijcke dinghen in my selven overweghe, so en kan ick niet laten droevich, ja gram te werden, over de slofficheydt, jae dwaesheyt, onser gheneghentheden.’Ga naar eind30 Hoewel Cats maar drie keer expliciet naar de Essais verwijst, heeft hij meerdere citaten en verwijzingen aan deze verhandelingen ontleend.

Slechts een hoogst enkele keer kan een spreekwoord als creatief vertrekpunt van een embleem worden beschouwd. In zijn Spiegel van den ouden ende nieuwen tijdt (1632) zal Cats soms met nadruk zelf het startpunt van een embleem noemen als dat op een spreekwoord teruggaat, inclusief de bronnen.Ga naar eind31 Bepaalde motto's, spreuken en citaten uit Proteus blijft hij (her)gebruiken in zijn latere werk en hij herneemt heel wat thema's en auteurs.Ga naar eind32 Voor de Spiegel leverden eigentijdse verzamelbundels eveneens veel en ten dele met de Sinne- en minnebeelden vergelijkbaar materiaal. Cats raadpleegde daarvoor onder meer de Axiomata oeconomica en de Axiomata historia eaque politica (uitgaven in 1599-1600, 1604 en 1614) van Gregorius Richter, de Epistulae en Politicorum, sive civilis doctrinae libri sex van Lipsius, Erasmus' Adagia en werken van Cypraeus, Camerarius en Ronsard.

2.4 Loci communes en compilatiewerken

In een brief van 10 juni 1804 schrijft de eenentwintigjarige Stendhal aan zijn zus Pauline Beyle:

‘Hier volgt een werkje dat allernuttigst is en ik raad je aan om er de 26ste van de Weidemaand mee te beginnen; je maakt een lijstje van de deugden en de ondeugden etc., zoals:

Ambitie Onverschrokkenheid
Afgunst Geduld
Woede Grootmoedigheid (Scaevola houdt zijn hand in het vuur. Vertot, hfdstk. xviii, pag. 512).

Je schrijft elk van deze eigenschappen boven aan een groot kwarto-vel en daaronder zet je afgekort in ten hoogste twee regels het voorbeeld uit de geschiedenis, waarbij je de plaats citeert waar je het gelezen hebt. Daarvoor kun je de Romeinse geschiedenis van
[pagina 63]
[p. 63]
Rollin doornemen, welk boek uit twee delen bestaat: vertalingen van de oude schrijvers, die voortreffelijk zijn; en wat hij er zelf aan toevoegt, dat zeer slecht is. Het eigen vindsel beslaat ongeveer twee derde; dat sla je over, en je doet je voordeel met de rest. Na de voorbeelden uit de geschiedenis zet je poëtische uitwerkingen die mooi zijn, bijvoorbeeld:
woede: Achilles, derde boek van de Ilias van Homerus, bladzijde 412 van het eerste deel.
Dit werkje is het meest nuttige dat ik voor mezelf heb kunnen bedenken. Lees hiervoor: Plutarchus, Vertot en de Franse vertaling van Sallustius, Meneer Durand zal het je kunnen lenen.
De vertaling van Selectae e veteris zal hij ook lenen. Door te werken, zul je je niet vervelen. Ik raad je aan om je nu en dan te vermoeien, om een mijl of twee te wandelen, dat is de enige weg om aan de verveling te ontkomen. Als je Latijn kende, zou ik je zeggen: experto crede Roberto, wat in gewone taal wil zeggen: neem het maar aan van Robert die het ondervonden heeft. Ik zal je om de andere dag schrijven. Volg mijn raad op. Een kus.’Ga naar eind33

Het advies dat Stendhal zijn zus hier geeft (zij is dan 18 jaar), staat in een lange pedagogische traditie. Al binnen het zestiende-eeuwse onderwijs werden leerlingen namelijk, in navolging van een ideaal verwoord door Aristoteles, aangespoord zogenaamde loci communes-schriften aan te leggen. Dit excerperen van historische en literaire werken op van te voren bepaalde - ethische - thema's mondde uit in omvangrijke verzamelingen met gemeenplaatsen. Deze Florilegia, ofwel bloemrijke verzamelingen, kregen al spoedig de functie van bron die kon worden geraadpleegd ter opluistering en ondersteuning van een preek, een toespraak of een verhandeling. Duizenden citaten uit de bijbel, de kerkvaders, de filosofische schrijvers, de klassieke en contemporaine historici en dichters werden geordend op onderwerp en gegroepeerd in talrijke lemma's als ‘Amicitia’, ‘Amor’, ‘Calumnia’, ‘Fortitudo’, ‘Matrimonium’, ‘Timor dei’, en ‘Uxor’ (Vriendschap, Liefde, Laster, Kracht, Huwelijk, Godsvrucht, en Vrouw).Ga naar eind34

Cats heeft voor zijn embleembundel, die overloopt van de citaten, ook dit soort compilatiewerken benut bij het zoeken naar toepasselijke aanhalingen. Dit betekent dat hij vaak niet uit de eerste hand citeert. Zijn belangrijkste tussenbron is de omvangrijke citatenbloemlezing Polyanthea nova van de Elzasser Josephus Langius geweest.Ga naar eind35 Fouten en onzorgvuldigheden in de verwijzingen - het citaat zelf of de herkomst - kunnen meer dan eens worden toegeschreven aan het feit dat Cats met Langius' werk opengeslagen op zijn schrijftafel heeft gewerkt. Zo zijn er enkele ‘verschrijvingen’ of zelfs verhaspelingen waarbij hij blijkbaar de originele bron niet (her)kende.Ga naar eind36 Natuurlijk hoeft hij bepaalde citaten niet uit de verzameling van Langius gehaald te hebben, maar wanneer binnen eenzelfde lemma meerdere citaten terugkomen (er zijn nogal wat clusters van vier tot zes aan te wijzen, soms zelfs met overeenkomstige afwijkingen), ligt een ontlening voor de hand. In de editie van Langius'

[pagina 64]
[p. 64]

Polyanthea uit 1613 zijn inmiddels, na een tamelijk intensieve zoektocht, ruim tweehonderd aanhalingen teruggevonden; in de commentaar bij de betreffende citaten staan deze gevallen aangegeven. Het lemma ‘Amor Cupidineus, seu Venereus’ spant met vierentwintig waarschijnlijke ontleningen de kroon.Ga naar eind37 Bovendien heeft Cats behoorlijk wat citaten uit Langius verknipt of opgesplitst en ze vervolgens over verschillende emblemen verspreid.Ga naar eind38

Deze manier van werken was geenszins ongewoon. Ook Huygens was voor zijn Kostelick mal schatplichtig aan Langius' Florilegium magnum, sive Polyanthea: tenminste achtentachtig aanhalingen zijn hierop terug te voeren.Ga naar eind39 En zoals Cats Langius' Polyanthea intensief raadpleegde, zo vormde Johannes Gruterus' Florilegium ethico-politicum (Frankfurt 1610-1612) een belangrijke vindplaats voor De Brune bij het samenstellen van zijn Nieuwe wyn in oude le'er-zacken (Middelburg 1636) en Bancket-werck van goede gedachten (Middelburg 1657).Ga naar eind40 Wellicht heeft dit werk van Gruterus ook voor Cats als tussenbron gediend; in de Sinne- en minnebeelden is er in ieder geval één keer uit geciteerd.

Niet zelden worden citaten voor de gelegenheid wat aangepast. Inzichtgevend zijn in dit verband enkele passages waarin Montaigne schreef over de manier waarop hij met zijn bronnen en tussenbronnen omging. Het doet denken aan het zeventiende-eeuwse werkwoord rapen: ‘Doe ik bij het samenstellen van het grootste deel van dit boek niet hetzelfde? Ik ga er op uit en scharrel hier en daar uit de boeken de zinnen bij elkaar die me bevallen [...]. Toch weet ik maar al te goed hoe dapper ik zelf iedere keer mijn best doe om de door mij gestolen passages te evenaren en er als gelijke naast te gaan, niet zonder de vermetele hoop dat het mij zal lukken het oog van de critici die ze eruit willen pikken te misleiden [...]. Zoals men ook over mij kan zeggen dat ik niet meer gedaan heb dan een ruiker maken van andermans bloemen en dat ik daar van mijzelf niets anders aan heb toegevoegd dan het touw om deze samen te binden [...]. Ook ik heb heel wat passages uit andere bronnen dan de oorspronkelijke overgenomen. Aangezien ik op de plaats waar ik schrijf zo'n duizend boeken om me heen heb staan, zou ik als ik wilde zonder moeite en kennis van zaken op dit moment uit een dozijn van die compilateurs, die ik overigens zelden doorblader, voldoende kunnen citeren [...]. Bij zo vele citaten ben ik blij af en toe één te kunnen verbergen, die ik namelijk maskeer door het een andere functie en daartoe een andere vorm te geven.’Ga naar eind41 Opvallend is wel dat Montaigne hier (naar waarheid?) opmerkt compilateurs slechts zelden te raadplegen. Dat zou Cats beslist niet kunnen beweren.

Er zijn naast Langius nog andere tussenbronnen aan te wijzen. Cats heeft bijvoorbeeld verschillende citaten ontleend aan de verzameling aanhalingen die Lipsius in zijn Politicorum, sive civilis doctrinae libri sex heeft samengebracht. Men kan zien hoe hij hieruit één plaats citeert en dan op dezelfde pagina nog wat extra citaten meeneemt of gaat bladeren

[pagina 65]
[p. 65]

en vervolgens in die omcirkelende bewegingen in het voorbijgaan enkele andere toepasselijke aanhalingen inpast.Ga naar eind42 En zo heeft hij niet alleen uit omliggende hoofdstukken of paragrafen verwijzingen opgepikt uit Lipsius, maar ook uit Paulus Cypraeus' De connubiorum iure (‘De sponsalibus’), Annaeus Roberts Rerum iudicatarum libri iiii en Henning Arnisaeus' De iure connubiorum.Ga naar eind43 Op een vergelijkbare manier las hij bovendien de Institutio christianae religionis (1536) van Johannes Calvijn en Juan Luis Vives' De officio mariti.Ga naar eind44 Bij dit alles heeft hij geen behoefte gehad citaten die hij via een tussenbron aanhaalde op hun nauwkeurigheid na te lezen. Vandaar dat een verhaspelde naam kon blijven staan en onjuist toeschreven citaten nooit zijn rechtgezet.

In ieder geval vier van de zeven juridische citaten die worden gegeven - ze gaan bijna alle terug op de Digesta en het Corpus iuris civilis - komen ook voor in de verzameling Sententiae sive loci communes utriusque iuris (Köln 1568). Deze bundeling zou daarom wel eens als tussenbron kunnen zijn gebruikt.Ga naar eind45

Zoals eerder is opgemerkt, wordt Montaigne in Silenus slechts drie keer genoemd, maar zijn werk is zeker veel vaker ter hand genomen. Twee keer citeerde Cats uit Essais, iii, v, en één keer - mogelijk indirect - uit i, xx. Wanneer men er ook Maechden-plicht uit 1618 bij betrekt, dan blijkt hij uit datzelfde boek iii, hoofdstuk 5 nog vijf keer te hebben geciteerd. Dit ene hoofdstuk, getiteld ‘Sur des vers de Virgile’, waar vrijmoedig over de liefde en het huwelijk wordt geschreven, is zorgvuldig door hem gelezen.Ga naar eind46 Kortom, tekstplaatsen kunnen via de oorspronkelijke bronnen, via de emblematische bronnen of via uiteenlopende tussenbronnen door Cats zijn verzameld.

In de meeste gevallen zijn de uitgebeelde scènes niet afkomstig uit het dagelijks leven, maar gaat het om literaire uitgangspunten die ook bijna altijd zijn aan te wijzen. Natuurlijk kan het beeld nog steeds als een alledaags tafereel werken: in die herkenbare aanschouwelijkheid (aangepast aan de leefwereld van de beoogde lezers) ligt natuurlijk de retorische, didactische en mnemotechnische kracht. Maar wie nagaat waar Cats zijn inspiratie vandaan heeft, zal zien dat dit - naast de emblematiek - voor een belangrijk deel via de literatuur en dan vooral via de compilatieliteratuur is gelopen. Die bereikte aan het eind van de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw, toen de humanistische verzamelingen werden samengevoegd, een indrukwekkende omvang. Onuitputtelijke fondsen van excerpten uit de Westeuropese literatuur van de Griekse oudheid tot in de eigen tijd staan de literator dan ter beschikking en hij schroomt niet om daar, men mag gerust stellen met enige gretigheid, gebruik van te maken.

Twee of drie emblemen gaan rechtstreeks terug op passages in De constantia van Justus Lipsius, die in dit werk vaak mooie en pakkende vergelijkingen invlecht. Op precies deze vergelijkingen laat Cats zijn oog vallen en hij maakt ze niet alleen tot vertrekpunt van zijn embleem,

[pagina 66]
[p. 66]

maar ontleent er ook een van zijn duidingen aan. Verwonderlijk is dit niet want metaforen spelen nu eenmaal een hoofdrol binnen de emblematiek.Ga naar eind47 Had niet Cicero in De oratore de metafoor verheven tot ‘magnum ornamentum orationis’ (de grootste stilistische versiering)? Plutarchus, Coornhert, Van Mander en Nicolaas Heinsius prijzen haar met nadruk: pas hierdoor raakt de dichtkunst bezield, toont de dichter zich poëet en komt de waarheid aan het licht.Ga naar eind48 Hoe geliefd de metafoor is, blijkt ook uit een andere bron die Cats heeft gekend én gebruikt: Erasmus' Parabolae sive similia, voor het eerst verschenen in 1514 te Strasbourg.Ga naar eind49 Hierin verzamelde Erasmus uit de Moralia van Plutarchus en uit de Naturalis historia van Plinius, evenals - in mindere mate - uit het werk van Seneca, Lucianus, Xenophon, Demosthenes, Aristoteles en Theophrastus, een grote hoeveelheid tekstplaatsen waarin vergelijkingen voorkomen. Hij bracht enkele veranderingen aan, voegde toe en breidde uit.

In de opdrachtbrief aan zijn vriend Pieter Gillis schreef Erasmus uitvoerig over de grote esthetische, retorische en didactische waarde van de vergelijking:

Παραβολὴ, dat Cicero vertaalt met collatio (vergelijking), is niets anders dan een expliciete metafoor. Van de overige stijlmiddelen levert elk zijn persoonlijke bijdrage aan de charme en beweeglijkheid van de stijl; de metafoor draagt in haar eentje veel meer bij tot de stijl, dan alle overige stijlmiddelen. Wil je onderhoudend zijn? Niets sprankelt meer. Wil je je standpunt overbrengen? Niets overtuigt met meer kracht of duidelijkheid. Wil je mensen overhalen? Niets heeft meer zeggingskracht. Wil je uitweiden? Nergens vind je meer materiaal. Probeer je kort te zijn? Niets laat meer aan het begrip over. Streef je naar een verheven stijl? Zij kan alles zo groot opblazen als je maar wilt. Is er iets wat je wilt afzwakken? Niets is daartoe effectiever. Streef je ernaar levendig en beeldend te zijn? Niets stelt zaken levendiger voor ogen. Hiermee worden vaak spreuken gekruid, hieraan ontlenen fabels hun charme, beroemde uitspraken hun effect; voorzien van een vergelijking wordt een sententie dubbel zo krachtig, zelfs in die mate, dat Salomo, die goddelijke man, zijn spreuken op geen andere manier sterker wilde aanbevelen dan door ze parabolae te noemen. Ontneem de redenaars hun arsenaal aan metaforen en alles wat ze brengen is schraal. Ontneem de profeten en de evangeliën de parabolae en een groot deel van hun charme gaat verloren.Ga naar eind50

Bijna de helft van de vergelijkingen die Erasmus geeft, telkens in het Latijn, is afkomstig uit Plutarchus (echter zonder verwijzingen naar de vindplaats).Ga naar eind51 De vergelijkingen worden min of meer in clusters gepresenteerd, afhankelijk van hoe lang een thema in de originele tekst ter sprake komt.

Erasmus' verzameling heeft, naast zijn Adagia en Apophthegmata, veel meer dan men misschien tot op heden heeft vermoed, direct of indirect, als schatkamer gediend voor emblematici.Ga naar eind52 Ook voor Cats, die verschillende vergelijkingen, zowel voor zijn prozacommentaren als voor het embleem als geheel, juist hier heeft gevonden. Wel zal hij, evenals dat

[pagina 67]
[p. 67]

met zoveel andere tekstverwijzingen het geval is, de formuleringen van Erasmus via Langius' Polyanthea hebben overgenomen.

Uitgaven van de Parabolae waarin alle vergelijkingen alfabetisch en op loci communes werden gegroepeerd (ze verschenen vanaf 1532), maakten het mogelijk de ontleningen aan Erasmus in de Polyanthea op te sporen. Aan de hand van deze ordening, aangebracht door de humanist Conradus Lycosthenes, viel op te maken dat Langius praktisch het complete materiaal heeft overgenomen, inclusief de bronvermelding bij de ontleningen aan Plinius. Langius bracht ze onder in de afdeling ‘Similitudines’ die aan het eind van de meeste lemmata een plaats kreeg.Ga naar eind53

Behalve voor schijnbaar terloopse verwijzingen in zijn poëzie en proza, en voor afzonderlijk opgenomen citaten, heeft Cats eveneens de inventio van enkele emblemen als geheel aan Erasmus te danken. In de Parabolae zijn in ieder geval veertien mogelijke, soms licht variërende, ontleningen aan Plutarchus, één aan Seneca en zestien aan Plinius aangetroffen die in de Sinne- en minnebeelden een plaats hebben gekregen.Ga naar eind54 Hoewel er sprake is van toch ten minste eenendertig parallellen, zal Cats Erasmus' compilatiewerk zelf niet bij de hand hebben gehad; het algehele patroon van ontlening wijst erop dat de genoemde vergelijkingen uiteindelijk uit Langius komen.

Zoals gezegd gebruikte Cats dit door Langius verzamelde materiaal voor verschillende doeleinden en de verwerkte citaten kwamen op diverse ‘niveaus’ terecht. De manier van ontlenen laat zich vergelijken met de wijze waarop binnen de retorica wordt geadviseerd de onderwerpen te vinden en te verwerken. De Polyanthea wordt zo gehanteerd als:

 

bron om op ideeën te komen, vindplaats voor de grondgedachte of het emblematische uitgangspunt, al dan niet ter inspiratie voor de prent (vergelijk de inventio);
plaats voor het vinden van (extra) argumenten en bewijzen pro of contra een bewering, dienend ter verhoging van de geloofwaardigheid: als losse citaten en citaten binnen het proza (argumentatio);
leverancier van tekstplaatsen ter bevestiging, verbreding of intensivering van bepaalde inzichten (amplificatio);
vindplaats voor verfraaiende omschrijvingen en treffende metaforen, met name ingepast in het proza (elocutio).

 

De aldus bijeengebrachte vindplaatsen vormen een essentieel deel van het instrumentarium van Cats.Ga naar eind55 Het verklaart waarschijnlijk ook hoe iemand binnen een jaar een bundel kon uitbreiden met over de honderd prozastukken. Dat het dikwijls om aaneengelaste citaten gaat, valt niet altijd meteen op. In 1588 schreef de Engelsman Abraham Fraunce - zelf een embleemboekschrijver - in verband met het handig gebruik dat van de thematisch gegroepeerde verzamelingen werd gemaakt: ‘Logike is

[pagina 68]
[p. 68]

now six leaves longe, & eyght daie laboure, which before was seven yeres studye, and fylled the world with volumes almost infynite.’ Vanzelfsprekend overdreef Fraunce, maar zijn uitspraak bezit wel degelijk een kern van waarheid.Ga naar eind56

Men zou zelfs kunnen zeggen dat Cats op zijn beurt een Polyanthea presenteerde, maar dan in embleemvorm. Hij gaf op ervaring en kennis gebaseerde uitspraken, sententies, gelijkenissen en exempla uitgaande van afbeeldingen die alle betrekking hebben op de mens en hem van nut kunnen zijn. Zowel de diverse Florilegia als Cats' embleembundel bevatten vaste onderdelen ten behoeve van de praktische filosofie (actio virtutis), namelijk ‘Dicta’: zoals sententies, apophthegmata en adagia; ‘Similitudines’: gelijkenissen afkomstig van christelijke en klassieke auteurs; ‘Exempla’: na te streven of te verwerpen voorbeelden en ‘Picturas’: aanschouwelijke voorstellingen uit enigmatische, hiëroglyfische, emblematische, allegorische en aan de fabelliteratuur ontleende bronnen. De bundel diende bovendien als bron voor latere artistieke inventie. Het grote verschil met de loci communes-verzamelingen is dat de lezer weinig systematiek in de presentatie van de onderwerpen zal ontdekken.Ga naar eind57

Evenals Alciato's bijschriften terecht kwamen in de verzameling van Langius,Ga naar eind58 neemt Johannes Gruterus al in 1624 in zijn Polianthea sive Florilegium magnum vele Latijnse bijschrifen uit Cats' Silenus op. Dan zijn de rollen van ontlening omgekeerd en kan de uitgever Schipper als in een reclameboodschap opmerken: ‘Proteus ofte Emblemata, en ook die gemelde Maegdeplicht, zijn in 't Latijn genoegsaem in 't geheel gebrocht, in de groote Polianthea, sive Florilegio van den vermaerde en hooggeleerde I. Gruterus, zijnde aldaer by Loci Communes, na gelegentheyt van 't voorsz werk, verdeelt [...]’.Ga naar eind59

Cats groepeerde de citaten en vervlocht ze met zijn gedichten en zijn prozaverhandelingen, leverde er commentaar op en voegde er alledaagse elementen aan toe. Vergeleken met de citatenverzamelingen appelleerde het embleem als geheel vanzelfsprekend veel meer aan literair en picturaal vermaak en bracht het, gedeeltelijk in de landstaal, de praktische en christelijke moraalfilosofie voor een groter en jonger lezerspubliek dichterbij.

 

Wanneer men overziet op welke tekstplaatsen en visuele voorlopers Cats zich heeft gebaseerd, kan men het volgende concluderen. Naast prenten met originele motieven zijn er ook andere waarvoor zich directe emblematische voorgangers aandienen. Plinius blijkt uiteindelijk de onbetwiste nummer één: zo'n vijftien aangekaarte onderwerpen gaan terug op passages in zijn Naturalis historia, door Cats klaarblijkelijk gekend via de bestaande internationale embleemliteratuur en dan vooral via Camerarius. Verder zijn Plutarchus, Lipsius en Cardanus met drie of meer vindplaatsen belangrijke leveranciers geweest.

Naast de onmiskenbare ontleningen zijn er de emblemen waar niet meteen een bron van voorhanden is. Het gaat om: de borduurster (een

[pagina 69]
[p. 69]

echo van Heinsius?), de muis áchter de val (een variant van nr. xii), de gilde-os (een werkelijk bestaand gebruik), de uitbeelding van het vinkje dat ontsnapt (een grote kans dat dit embleem een vinding van Cats is), de slijpsteen (waarschijnlijk geïnspireerd op een gangbare metafoor; al dan niet via bekende slijpersliederen), de man en vrouw met de kikker (nieuw), de hond die een eend probeert te grijpen (is er toch een voorbeeld?), de egel en de muizen (een variant op Johannes David of Roemer Visscher?), de naaister en de man (nieuw), de aap en de schildpad (mogelijk een nieuwe combinatie).Ga naar eind60 We hebben in deze gevallen te doen met scènes uit het alledaagse leven, of het kan gaan om uitbeeldingen die zijn gevoed door eerdere, soortgelijke combinaties, zoals de populaire reeksen van paren in het dagelijks leven en het gedrag tussen verschillende dieren uit de fabelliteratuur.

Appendix
Cats' emblemen als bron: enkele voorbeelden van navolging en vormen van receptie

Het werk van Cats heeft, direct of indirect, nogal wat navolgers gehad, een indicatie dat zijn werk intensief en gedurende een lange tijd gelezen werd. In de zeventiende eeuw en de eeuwen daarna komt men veel bewerkingen, ideeën en beeldcitaten uit de Sinne- en minnebeelden tegen, niet alleen in de literatuur, maar ook op wandschilderingen in Duitsland, drinkkannen in Denemarken en een uitklapprent met een stamboom van Hollands rundvee, opgenomen in J. Le Francq van Berkheys Natuurlyke historie van Holland uit 1805. Het is in deze studie-uitgave niet de plaats al deze navolgingen te inventariseren, maar een aantal ervan wil ik kort noemen.Ga naar eind61

Wanneer men spreekt van navolgers van Cats moet men overwegen om wélke Cats het gaat. De drukgeschiedenis laat zien dat de aard en omvang van de edities sterk uiteenlopen en omdat een embleem bij Cats een ingewikkeld geheel vormt, komen er verschillende typen ontleningen voor. Dit kunnen tekstplaatsen zijn, iconografische bijzonderheden of citaten die hij heeft gebruikt. Hierdoor kan er sprake zijn van ontleningen aan Cats zelf, maar ook aan door hem geciteerde of bewerkte auteurs. Men zou daarom de volgende vormen van navolging kunnen onderscheiden. Een kopie: wanneer er een relatie is van (nagenoeg) één op één; een citaat: één of meerdere elementen blijven behouden, andere worden aangepast, waarbij het uitgangspunt herkenbaar blijft; een bewerking: de uitgedrukte gedachte of het gebruikte beeld is hetzelfde, maar in een ander jasje; een toespeling: de navolging is slechts zijdelings en een verband is mogelijk, maar hoeft niet aanwezig te zijn. Meestal worden navolgingen niet vermeld, een enkele keer benadrukt en dan - naar het zich laat aanzien - niet zelden als ‘Spielerei’ uitgebuit.

De voorstellingen, al dan niet voor de gelegenheid in overeenstemming gebracht, verschijnen in liedboekjes, op losse bladen, op kinderprenten en op tegeltjes. Het is doorgaans wel erg moeilijk uit te maken

[pagina 70]
[p. 70]

hoe dicht zo'n navolging bij de oorspronkelijke bron staat en of de betekenissen die Cats aan het motief heeft toegekend, zijn overgedragen, zeker wanneer de teksten achterwege blijven. Hetzelfde speelt als de iconografie van de prenten parallellen heeft binnen de toegepaste kunst en de schilderkunst.Ga naar eind62

Enkele voorbeelden. In 1663 vervaardigde Samuel Halvor Søn, zoon van de bekende houtsnijder Halvor Andersen Fanden, een indrukwekkende esdoornhouten kan met vier reliëfs: een zeemeermin met een gitaar, Cupido die een leeuw blinddoekt, een os met muzikanten, evenals een spin die een slang aanvalt. De laatste drie zijn rechtstreekse navolgingen van Cats' prenten (nr. x, xix, en xxxvii). Op de kan, die zich thans in het Kopenhagens Nationalmuseum bevindt, zijn niet alleen de composities van de gravures nauwkeurig gekopieërd, maar ook de motto's overgenomen (zie afb. 10.5; afb. 19.6 en afb. 37.3). Denkbaar is dat als gezelschapsspel interpretaties van de voorstellingen werden gegeven. Dat geldt ook voor een andere drinkkan, gesneden uit dezelfde houtsoort waar aan de versiering wederom twee Cats-emblemen ten grondslag hebben gelegen. De eerste, op het deksel, gaat terug op een embleem uit de Emblemata moralia et aeconomica waar een hand met een tros druiven is afgebeeld, terwijl de decoratie op de voorkant een bewerking is van embleemprent xlii uit de Sinne- en minnebeelden. Apen dansen er op de muziek van een doedelzakspeler (afb. 42.3). Deze kan bevindt zich eveneens in het museum te Kopenhagen.Ga naar eind63

Alciato had een dergelijke vorm van ontlenen aan de emblematiek door de toegepaste kunst reeds voorgesteld in een brief aan de uitgever Francesco Calvo en het is precies dit gebruik dat Alciato ertoe aanzette zijn epigrammen emblemen te noemen: ‘[...] Ik geef in elk epigram een beschrijving van iets, ontleend aan de geschiedenis of natuur [natuurlijke historie], zodanig dat het iets aardigs betekent, en waar schilders, goudsmeden en metaalgieters objecten naar kunnen maken die we badges noemen en die we aan onze hoeden bevestigen of anderszins als handelsmerk gebruiken [...].’Ga naar eind64

W. Harms en H. Freytag hebben in drie Duitse kastelen en buitenverblijven de verwerking van een groot aantal zeventiende-eeuwse embleemprenten, waaronder enkele van Cats, in kaart gebracht. Het is verrassend de schilderijtjes naar de prenten in series onder en naast elkaar te zien. Talrijke emblemen zijn hier tot reeksen imprese gemetamorfoseerd. Prikkelend is ook in dit geval de vraag in hoeverre de navolgingen (hier ‘Bildzitate’ genoemd), de vroegere interpretatie of interpretaties hebben meegenomen. Wanneer particulieren dergelijke programma's in hun huizen laten aanbrengen, mag men verwachten dat de betekenissen worden gekend en dat bezoekers ze kunnen herkennen. Ongetwijfeld hebben ze mede gediend als uitdaging tot conversatie en het uitlokken van commentaar.Ga naar eind65

[pagina 71]
[p. 71]

De contrareformatorische verzamelbundel Amoris divini et humani antipathia (1629) bevat vele bewerkingen van Cats. Initiatiefnemer en uitgever van de bundel was Michiel Snijders. Het gaat te ver, althans picturaal, om hier van kopieën te spreken. Toch verloochent de afkomst zich niet. Cats' boek heeft immers niet alleen voor de gravures als vertrekpunt gediend, maar ook de Latijnse teksten zijn voor een belangrijk deel overgenomen. Zo dringt Cats binnen in het discours van wat men later (te algemeen) de jezuïetenemblematiek is gaan noemen. De goddelijke liefde, Amor divinus, heeft in de meeste gevallen de plaats ingenomen van het zoontje van Venus.

Het werk verscheen voor het eerst in 1626, toen nog met als titel Amoris divini et humani effectus varii sacrae scripturae sanctorumque P.P. sententiis ac Gallicis versibus illustrati. In deze editie (met alleen Latijnse en Franse verzen) vinden slechts twee emblemen aansluiting bij Cats' Sinne- en minnebeelden. Drie jaar later wordt het boek uitgebreid tot drieëntachtig emblemen en heet dan, zoals gezegd, Amoris divini et humani antipathia. Er is telkens sprake van de liefde van de mens tot God, uitgebeeld of aangewezen door de goddelijke liefde. In de bundel houdt de goddelijke liefde de mens, of de menselijke ziel, allerlei stichtelijke boodschappen voor en Cupido wordt in malam partem uitgebeeld. Deze weg tot religieuze liefdesemblematiek had Vaenius al vrijgemaakt door in 1615 zijn Amorum emblemata om te werken tot Amoris divini emblemata.

Philippe de Vilers, een capucijner monnik die als kloosterling de naam Ludovicus van Leuven droeg, was medeverantwoordlijke voor de teksten. Rijmwoorden uit de Franse bijschriften bij Cats komen in die positie terug in de Franse bijschriften van Amoris divini: de ene keer worden Cats' woorden instemmend gevolgd en andere keren worden ze getransformeerd om ze zo goed mogelijk binnen het thema van het boek te laten passen. Of de afkorting Cat. in de marge de toenmalige lezers meteen op het spoor hebben gezet naar de werkelijke bron van de emblemen, valt te betwijfelen. De prenten zijn weinig oorspronkelijk, ze gaan behalve op Cats, terug op Herman Hugo's Pia desideria en op prenten in het werk van Daniel Heinsius.Ga naar eind66

In totaal zijn er eenentwintig picturale ontleningen aan de Sinne- en minnebeelden, waarbij Snijders en De Vilers vijftien motto's uit het Nederlands en vijf uit het Frans hebben aangehaald. Varianten zijn bijvoorbeeld de vervanging van een schildpad door een hert, en aanpassingen: een vergiliaanse versregel, gekerfd in een boom, waarvoor het opschrift ‘Amor meus crucifixus est’ in de plaats is gekomen. Het is mij niet gelukt een systeem te ontdekken in de keuze van de navolgingen.Ga naar eind67

Aan het begin van de achttiende eeuw is het de rooms-katholieke Willem den Elger (ca. 1679-1703) die de prenten uit Amoris weer zal interpreteren als zinnebeelden van profane liefde. In totaal gaat het om zestien bewerkingen van Cats met zeer veel toevoegingen uit met name de Italiaanse en Franse literatuur. Den Elger was doctor in de rechten en

[pagina 72]
[p. 72]

vertaalde enkele treurspelen uit het Frans. Wat we over hem weten, staat in de biografie die voorafgaat aan de uitgave van zijn Gedichten uit 1726. Den Elger komt ervoor uit dat Cats aan de basis van zijn bundel ligt en in bijna alle gevallen vermeldt hij hem. In zijn bewerkingen citeert hij de Nederlandstalige verzen van 1627 (of later).Ga naar eind68

Antoon van Bourgoingne (ook wel Antonius a Burgundia, Antoine de Bourgogne (?-1657)) genoot zijn opleiding bij de jezuïeten in Brugge alwaar hij zijn licentiaatsgraad behaalde in de theologie en de rechten. In 1636 werd hij aartsdiaken en in 1651 deken van het kapittel van de kathedraal van Brugge.Ga naar eind69 Hij publiceerde in 1631 te Antwerpen Ghebreken der tonghe ende middelen om die te verbeteren en in hetzelfde jaar verscheen tevens een Latijnse uitgave, onder de titel Linguae vitia. De prenten zijn gestoken door J. Neefs en A. Pauwels naar ontwerpen van A. van Diepenbeek. In totaal zijn er drie navolgingen van Cats.Ga naar eind70 Verder geeft Johannes à Castro (Jean van der Borcht), dichter en minderbroeder te Antwerpen in zijn in 1694 verschenen Zedighe Sinne-belden [sic] ghetrocken uit den ongheschreven boeck van den aerdt der schepselen één rechtstreekse ontlening aan Cats, echter zonder hem te noemen. Hij varieert hier op embleem viii (zie afb. 8.2).Ga naar eind71

Emblemen die aan de Sinne- en minnebeelden verwant zijn, vindt men voorts (nogmaals, er zijn ontegenzeglijk meer navolgers) onder andere in: Openhertighe herten. S.l., s.a.;Ga naar eind72 Guillaume Hesius, Emblemata sacra de fide, spe, charitate. Antwerpen 1636; Ernst Christoph Homburg, Schimpff- und ernsthaffte Clio ... S.l. 1638 én editie Jena 1642;Ga naar eind73 Henricus Engelgrave, Caelum empyreum in festa et gesta sanctorum ... Köln 1668-1670;Ga naar eind74 Johann Michael Dillherr, Himmel und Erden. Das ist: Ungleiches Sinnen und Beginnen derer, so Gott und auch derer, so die Welt lieben ... Nürnberg 1674;Ga naar eind75 [Henri van Offelen], Devises et emblemes anciennes et modernes, tirées des plus celebres auteurs ... Par les soins de Daniel de la Feuille. Amsterdam 1695Ga naar eind76 en M. Pallavicini, Devises & emblemes d'amour ... S.l. 1696.Ga naar eind77

Van Goossen van Vreeswyk is bekend dat hij doorging voor een vooraanstaand chemicus en metaalkenner. Waarschijnlijk was hij een volgeling van Johann Rudolf Glauber die in het midden van de zeventiende eeuw in Amsterdam een hermetisch genootschap had opgericht. In vier alchemistische bundels die Van Vreeswyk maakte - zij verschenen tussen 1672 en 1676 te Amsterdam - dienen embleemprenten van Cats als bron voor een groot deel van de gravures. De vorm van de prentjes maakt duidelijk dat de alchemist niet een vroege maar een latere uitgave van de Sinne- en minnebeelden heeft bewerkt. Van Lennep, de samensteller van een overzichtswerk over de alchemie, kent de herkomst van de prenten niet, wanneer hij opmerkt: ‘Deze niet erg verfijnde, maar originele emblemata zijn bezaaid met ontelbare chemische tekens die een identificatie van alle details mogelijk maken. Van Vreeswyk geeft op die manier een welbepaalde betekenis aan elke onderdeel van

[pagina 73]
[p. 73]

een hand, een lichaam, een labyrint, een toren enzovoorts.’ De illustraties laten zien dat Van Vreeswyk praktisch geen detail ongemoeid liet.Ga naar eind78

De Utrechtse Universiteitsbibliotheek bezit een convoluut van de vier bundels. Behalve negenentwintig embleemprenten, gebaseerd op die uit de Sinne- en minnebeelden, zijn hierin ook bewerkingen opgenomen afkomstig uit Cats' Maechden-plicht. Typische toevoegingen zijn een mannetje naast de kerktoren (Proteus, nr. xxix; zie afb. 29.6), de druiventros die een gulzige hond wordt voorgehouden (nr. xxxix) evenals een druivenstruik op de prent van de dode ezel (nr. xlvii; zie afb. 47.4).Ga naar eind79

In 1705 verscheen te Amsterdam Symbola et emblemata, een boek vervaardigd in opdracht van tsaar Peter de Grote. Dit werk werd later onder meer in een bewerking van Hermanus van den Burg onder de titel Verzameling van uitgekorene zin-spreuken en zinnebeeldige printvercieringen op de markt gebracht. Tussen de verzameling van achthonderdveertig prentjes zit een aantal navolgingen uit Cats' Sinne- en minnebeelden, hier in de vorm van kleine medaillons die telkens per zes op één pagina staan.Ga naar eind80 Verder komen drie achttiende-eeuwse prentnavolgingen voor in De leermeester der zeden, vertoont in Horatius zinnebeelden. De bewerking van de verzameling wordt toegeschreven aan Anthonie Janssen.Ga naar eind81

Een definitief antwoord wie op wie varieert, zal vaak uit moeten blijven. Dat maakt de zoektocht er overigens niet minder aangenaam op. Te verwachten valt dat met name op volks- en kinderprenten vele emblematische voorstellingen, ook van Cats, hun bestaan hebben voortgezet. Motieven duiken op, houden een tijdje stand en verdwijnen, en niet altijd hoeft de betekenis op voorhand vast te liggen.

Cats is ook in het zeventiende-eeuwse Engeland bewerkt. In The hierarchie of the blessed angels ... (London 1635) schreef Thomas Heywood negen lange hoofdstukken over de krachten en deugden van de engelen. Aan het eind van elk hoofdstuk volgt, voorafgaand aan een slotmeditatie, een ‘Emblem’, dat telkens een bewerking blijkt te zijn van een van de embleemteksten van Cats. Heywoods bewerkingen functioneren iedere keer als een samenvatting van het voorafgaande tractaat. Na een korte beschrijving van de prent geeft hij de door Cats aangehaalde citaten (met zo nu en dan nogal wat toevoegingen) en voorts de Latijnse gedichten uit de derde of tweede afdeling; een enkele keer gedeeltelijk. Op de gedichten volgen vertalingen - hier naar het Latijn - die Heywood niet ten onrechte parafrases noemt.Ga naar eind82 Drie bewerkingen uit de Sinne- en minnebeelden belandden in de negentiende-eeuwse kinderliteratuur van Margaret Gatty.Ga naar eind83

Samenvattend kan men stellen dat voorzichtigheid geboden blijft. Als Cats zich heeft gebaseerd op voorgangers, kunnen vermeende Cats-imitatoren diezelfde voorgangers ook hebben gekend. En verder kan een navolger natuurlijk weer op zijn beurt een navolger imiteren; een letterlijk motto is een sterke indicatie, maar in feite alleen wanneer het in combinatie met eenzelfde type voorstelling optreedt. Vele motto's zijn

[pagina 74]
[p. 74]

spreekwoorden, bijbelse toespelingen of klassieke citaten en die liggen voor iedereen in zekere zin voor het oprapen. Het is juist de combinatie van woord en beeld die de doorslag zal geven. Een intrigerende vraag is of Cats in zijn drievoudige uitleg bij één prent is nagevolgd, maar opvallend genoeg zijn er hiervan nog steeds geen voorbeelden aangetroffen.

Weinig of geen onderzoek is gedaan naar de om verschillende redenen catsiaans genoemde dichters Jan Harmensz Krul, Michiel de Swaen, Johan van Someren, Cornelis Udemans, Jan van Nyenborch, Jan Schaep en Jacob Coenraedsz May-vogel. Met uitzondering dan van iemand als Poirters. De Oisterwijkse jezuïet noemt de Zeeuw wel als voorbeeld, al ziet hij als emblematicus de prenten meer als aanzet, als uitgangspunt, om er zijn enorm uitvoerige proza-uitleggingen aan te koppelen, terwijl Cats tijdens het emblematiseren het verband blijft leggen met de picturae.Ga naar eind84

 

Een van de vroege reacties op de ontvangst van Cats, namelijk uit 1644, geeft Jan de Brune de Jonge in Wetsteen der vernuften, oft bequaem middel, om van alle voorvallende zaken, aardighlik te leeren spreken:

Ik hoorde onlanx de boeken van Heer de Raad-Pensionaris Cats, de Bibel des jeugts noemen. Gewisselik zijnder honderden van jonge lui, dewelcke die schriften neerstiger doorneuzelen, dan zy de heilige blâren doen.

En iets later zinspeelt ook Joannes Six van Chandelier in dezelfde bewoordingen op Cats. In zijn Poësy (1657) dicht hij:

 
Nu geld Naso, of Katullus,
 
Heliodorus of Tibullus,
 
En de bybel van de jeughd
 
Sleipt de sinnen, tot die deughd.Ga naar eind85

Van iemand die zo populair is geweest, hoeft het geen verbazing te wekken dat hij veel invloed heeft gehad. Dat gold ook lange tijd later. Edmund Malone, de biograaf van Sir Josuah Reynolds (1723-1792), vermeldt dat de schilder als jongetje Cats' embleemprenten natekende van een uitgave die de overgrootmoeder van zijn vader had meegebracht naar Engeland:

The young artist's first essays were made in copying several little things done by two of his elder sisters [...] and he afterwards (as he himself informed me) eagerly copied such prints as he met with among his father's books, particularly those which were given in the translation of Plutarch's Lives, published by Dryden. But his principal fund of imitation was Jacob Cats' book of Emblems, which his great grandmother by the father's side, a Dutch woman, had brought with her from Holland.Ga naar eind86

Tobias van Westrheene, ten slotte, publiceerde in 1864 onder de titel Jan Steen, historisch-romantische schetsen een ‘voorstelling van het leven en de zeden der eeuw van Jan Steen’. Daarin valt op hoe vaak zegswijzen uit

[pagina 75]
[p. 75]

het werk van Cats, waaronder motto's uit de Sinne- en minnebeelden, als leidraad voor de gezinsleden van de familie Steen dienen. ‘Buyten gesont, binnen gewont’, ‘Dwangh leert sangh’, ‘Lieven doet leven’ en ‘Geen boom en wast op eenen dagh’ maken er deel uit van de dagelijkse conversatie. Het verweven van deze uitdrukkingen van Cats in een dergelijke historische roman zal versterkend hebben gewerkt op de later telkens weer vermelde overeenkomst tussen het werk van de schilder en de dichter.Ga naar eind87

eind1
Paragraaf 4 van hoofdstuk 2.4 geeft een inventarisatie van de losse citaten en die welke zijn verwerkt in de motto's en het proza. In het onderhavige hoofdstuk gaat het om de werken waaruit Cats ze heeft gehaald.

eind2
Als er in het Latijn of Nederlands staat: ‘Zegt de apostel’, ‘zegt de wijze man’ of ‘zegt de Zaligmaker’, dan vermeldt Cats de bijbelplaats zelf niet.
eind3
Een overzicht van de bijbelontleningen is te vinden in de registers 3 en 4. In 1619 verscheen te Middelburg onder de titel Proverbia, of, de spreucken van Salomon Jan de Brunes vertaling van bijbelse spreekwoorden van Salomo uit het Hebreeuws. Het boek Spreuken heeft veel invloed gehad op de ontwikkeling van het spreekwoord. Vgl. Koning 1990, 93-94.
eind4
Vgl. Poortman 1983, 112-120 en 209-222, alle nrs. 112-119. Kanttekeningen werden in de loop van de tijd gewijzigd of vervangen door die uit de Geneefse bijbel van 1565. Ik heb de facs. ed. geraadpleegd van de uitgave Biblia: dat is, de gantsche H. Schrift, grondelick ende trouwelick verduytschet. Leiden 1587 (Jacob Arienszoon), die de versie volgt van een Emdense bijbel. Hierin zijn tevens opgenomen De boecken ghenoemt apocryphi ... Leiden 1587 (kb ze 1979/0001). Vgl. ook Poortman 1983, 215.
eind5
Bijv. xiv.c.1 en xxviii.c.1. Twee woordvarianten zijn evenwel te vinden in de Jacob Liesvelt-editie (vanaf 1532 en later). Het betreft: onmaticheyt voor ‘cranckheyt’ - in 1 Corinthiërs 7:5 (zie v.c.1) en een iock ossen voor ‘een paer ossen’ - in Lucas 14:19 (xlv.c.6). Alleen de woorden vreese voor ‘onberouwelicke beteringhe’, 2 Corinthiërs 7:10 (xxxviii.c.1); en doet voor ‘werpet’ in Ezechiel 18:31 (lii.c.6) lijken eigen varianten.
‘Ulieden’ en ‘gylieden’ wordt telkens ‘u’ en ‘gij’. Een nieuw, op één of twee bijbelplaatsen geïnspireerd, citaat o.a. in xxxix.c.1 en xliv.c.1. Het zou goed kunnen dat Cats een enkele keer uit het hoofd citeert. Niet altijd geeft hij de versregel(s) bij de hoofdstukaanduiding en wanneer hij meer dan één vers aanhaalt, verwijst hij bijna alle keren alleen naar het eerste. De naam Amnon spelt hij twee keer abusievelijk als Ammon (xvi.b.5 en xviii.a.4.a).
Volgens de editeurs van het Spaens heydinnetje en van het aan Cats toegeschreven pamflet Aenmerckinghe op de tegenwoordige steert-sterre is ook voor deze teksten doorgaans de Deux-aesbijbel gebruikt; in het tweede werk eveneens met varianten in de spelling en omzetting van o.m. ‘du’ en ‘dyn’ in ‘ghy’ en ‘uw’. Zie resp. ed. Vieu-Kuik 1980, 101 en 105; en ed. Johannes 1986, i.h.b. 44.
eind6
Ter vergelijking heb ik gebruik gemaakt van Biblia sacra, vulgatae editionis. Sixti Quinti Pont. Max. iussu. Recognita atque edita. Antwerpen 1608 (kb 524 e 4). Voor Latijnse aanhalingen uit de apocriefe boeken: Biblia, ad vetustissima exemplaria castigata. Antwerpen 1565 (kb 1701 f 7). Een hoogst enkele keer is de verwijzing onduidelijk, zoals de beide bijbelplaatsen boven het motto van xliv.c.1.
eind7
Gebruikt is: Immanuel Tremellius en Franciscus Iunius, Testamenti veteris Biblia Sacra en Testamentum novum. Hannover 1607; inclusief de Libri Apocryphi (ubu 110 d 14). De Nederlandse vertaling is van Abraham a Doreslaer. Arnhem 1614 (uba 1493 a 6). De twee aangehaalde varianten resp. onder xxxix.c.4.b en xlviii.c.4.b. Polus' verzamelwerk bestaat uit zes delen. Geraadpleegd is de ed. Utrecht 1684-1686. Vgl. Polus 1686, iii, kol. 628, en Polus 1684, ii, kol. 179; de woordvorm terrores komt volgens hem ook voor bij Arias Montanus (1527-1598) en bij Johann Mercerus (?- 1573). Zie voor Tremellius ook: l.c.4.a (1 Samuël 16:8).
Een voorbeeld van een parafrase in xviii.b.5 (Spreuken 22:13). Verwijzingen via Polus, naar Wilhelmus Estius (1542-1613), Piscator, Tremellius, Mercerus en Montanus, verder bij: iv.c.2; v.a.4.a; xxx.c.4 en xxxvi.c.5.
eind8
Drie psalmnummeringen lopen niet parallel. Kennelijk heeft Cats deze drie gevallen van verspringing van de Vulgaat bewust aangepast aan de bestaande, andere, indeling. Met dank aan A.W.G. Jaakke van het Nederlands Bijbelgenootschap te Haarlem. Zie over de afwijkende nummeringen in de verschillende psalmvertalingen: odc, 1139-1140 en 1196; en: F.R.J. Knetsch, ‘Driemaal is scheepsrecht. De invoering van nieuwe psalmberijmingen in het gereformeerd protestantisme in Nederland.’ In: Psalmzingen in de Nederlanden. Vanaf de zestiende eeuw tot heden. Eindred. J. de Bruijn. Kampen 1991, 149-161, i.h.b. 150-156. Een uitgave van Datheen uit 1566 bevat het imprimatuur: ‘Dewelcke men voortaan in de Nederlantsche Ghemeynten ghebruycken zal’; geciteerd naar Knetsch (151). Cats' nummering correspondeert met de telling in de berijming van Datheen.
eind9
Geraadpleegd is het exemplaar kb 42 a 20.
eind10
Dit geldt niet zozeer voor Silenus; daar was de opbouw meer gericht op een lineaire lectuur van elke afdeling.

eind11
Een bespreking van Alciato's literaire en archeologische bronnen, waaronder Anthologia Graeca (Planudea), Horapollo, Pausanias, fabel- en spreekwoordenverzamelingen en Plinius, in Nolde 1964, i.h.b. 34-35; Köhler 1986, 33 en Laurens 1989, 433-456. De laatste heeft het over contaminaties van verschillende vindplaatsen (444). Over de gebruikte bronnen in de embleemboeken van De la Perrière: Schwendemann 1966, 89-111. De belangrijkste bronnen hier zijn Alciato, Horapollo, Physiologus, Macrobius, Erasmus en Petrarca. Maar Schwendemann stelt dat De la Perrière in veel gevallen waarschijnlijk zelf niet precies meer wist ‘wo er zuerst auf sein Motiv gestoßen war’ (106).
eind12
Zie voor de Nederlanden ook Porteman 1975-2, 164-167. Vermeeren karakteriseerde Cats' debuut als Europees in vormgeving en Hollands in thematiek (Vermeeren 1962, 160). Veel waardering zal Cats volgens hem hebben gehad voor Georgette de Montenay, Emblemes, ou devises chrestiennes (1571), maar van directe invloed in de Sinne- en minnebeelden is nauwelijks of geen sprake.

eind13
Vgl. voor Heinsius verder de emblemen xlv en li; ook Cats' Nederlandse gedichten liggen rechtstreeks in het verlengde van die van Heinsius. De papegaai in de kooi op nr. xiv van Cats komt wel in de buurt van Hoofts embleemprent xv in de Emblemata amatoria, maar hoeft hier niet per se op terug te gaan. Bovendien kunnen de motieven uit Ovidius en Petrarca ook via andere wegen gekend zijn (vgl. embleem xxix). Zie voor de titelprent afb. 1.
eind14
Bijv. in de emblemen vi, vii en xvii. Vgl. ook iv.a.1 en iv.a.3 (motto); vii (picturale variant); ix.a.4.b; x.a.3; xv.a.4.a, een citaat in c.5 en een visuele variant; xvii.a.4.c en de prent; xix.a.2 (motto) en a.3; xxxi.a.2 (motto); xxxviii (de prent, maar dan wel zeer indirect); xxxix (motto); xl (motto); xliv (thema) en xlv (thema). Vgl. voor Vaenius' bundels: Praz 1964, 125-126; Landwehr 1988, 275-278, nr. 825-836. Zie over de bewerking van metaforen uit de antieke liefdespoëzie en de opgenomen citaten bij Vaenius: de inleiding van Tschizewskij in de facs. ed. uit 1970, viii. Een nieuwe facs. ed. van de Amorum emblemata met een uitvoerige inleiding door K. Porteman zal binnenkort verschijnen bij Scolar Press.
In 1618 bracht Willem Jansz Blaeu een oblong 24o-uitgave op de markt van Vaenius' Emblemata (Landwehr 1988, nr. 836). Het bundeltje lijkt sterk op Thronus cupidinis en heeft op de verso-pagina telkens een gedicht in het Latijn, Frans en Nederlands; rechts staat de rechthoekige prent. Vgl. R. Wezel, ‘Fons amoris, een nog niet bestudeerde emblematische bron.’ In: Spektator 19 (1990), 160-170. (Het exemplaar te Glasgow (Sign. 1691; sm 1051) bevat handschriftelijke aantekeningen in het Duits; op het laatste blad een geestige tekening waarop Cupido aan de galg wordt gehangen; zeven dames staan er juichend onder).
eind15
Vgl. Praz 1964, 125 en 134-136; evenals K. Porteman, ‘Vrijen en huwen in de 17de-eeuwse Zuidelijke Nederlanden. De stem van de literatuur.’ In: Verliefd, verloofd, getrouwd. Tent. cat. Brussel 1988, 115-124, i.h.b. 122-123. De religieuze tegenhanger was een suggestie van Aartshertogin Isabella.
eind16
Zie: de muis in de val (nr. xii); de roker (nr. xiii); de schildpad (nr. xv); de compositie voor de lamprei (nr. xvi); de weerhaan op de toren (nr. xxix); de smidse (nr. xxxvi); het kompas (nr. xlix) en de voorrede.
eind17
Visuele overeenkomsten met De Dene en Vondel in: nr. xxv, xxxvi en xlii. Vgl. hierover ook Ashworth 1984. Zie voor Sambucus ook embleem xiv. Overeenkomsten met Dirck Volkertszoon Coornherts allegorische embleembundel Recht ghebruyck ende misbruyck van tydlycke have. Leiden 1585 (herdrukt in 1610 en 1620) zijn niet gevonden. Bij Cats vormen fabels geen thema voor het embleem als geheel; wel komen er links en rechts verwijzingen voor die Cats o.m. aan (geïllustreerde) fabelboeken kan hebben ontleend. Het is denkbaar dat via de fabelliteratuur nieuwe, door Cats geraadpleegde, werken opduiken.

eind18
In aanmerking komen: de olifant, ootmoedig knielend voor de zon (inzet op de derde titelprent uit 1618); de leeuw die met een doek over de ogen wordt gevangen (embleem nr. x); de papegaai in zijn kooi (nr. xiv); de schildpad die zijn huis altijd bij zich draagt (nr. xv); een variant op de muis in de mossel (nr. xxv); de fret die konijnen opjaagt (nr. xxx); de krokodil en het vogeltje trochilus (nr. xxxiv); de krokodil die alsmaar groeit (nr. xlvi); en de vlinder die uit zijn cocon wegvliegt (nr. lii). Embleem xv kan ook beschouwd worden als navolging van Gabriel Rollenhagen (vgl. in verband met Rollenhagen tevens de visuele variant met nr. xxxix).
Kennis omtrent het gedrag van dieren kan rechtstreeks zijn gebaseerd op wat de klassieke schrijvers daarover melden, waarbij het moeilijk uit te maken is van welke bron gebruik is gemaakt: de informatie die Aristoteles, Strabo, Aelianus, Plinius, de Physiologus en Horapollo geven, vertoont vaak overlappingen. Verder is het voor de hand liggend dat Cats in eerste instantie te rade ging bij emblematische bronnen en slechts sporadisch biologische compilatiewerken benutte, zoals bijv. Historiae animalium (Zürich 1551-1558) van Conrad Gesner (van dit werk werden de prenten nogmaals afzonderlijk opgenomen in Nomenclator aquatilium animantium ... Zürich 1560) en het belangrijke naslagwerk over vissen De piscibus marinus (1554) van de Fransman Guillaume Rondelet. De meeste genoemde dieren waren hier te lande reeds bekend, zodat voor de uitbeeldingen niet altijd beroep hoefde te worden gedaan op dit soort boeken. Trouwens, Van de Venne tekende de dieren (en de vegetatie) zelden ‘naar het leven’.
eind19
Zie voor parallellen met de devieskunst o.m. embleem xii, xiv, xxxiv, en li. Voor de invloed van Bargagli op Hooft: Porteman 1983, 54, 154, 170, 173, 177 en 185-186. Van de Iconologia verschenen vier geïllustreerde Italiaanse drukken tussen 1603 en 1618: zie Zijderveld 1953, 372, noot 19 en de facs. ed. Becker 1972, xviii, noot 9.
eind20
Zie voor De Covarrubias Orozco ook embleem v en xiv. Naar de invloed van de Spaanse emblematiek op de Nederlandse is nauwelijks onderzoek gedaan. De thema's zijn gelijkaardig: de deugd, het geloof, de dood, de opvoeding van kinderen en regels hoe zich in het gezelschap van vrouwen te gedragen. Vgl.: M. Darbord, ‘L'emblematique Espagnole: les Emblemas morales de Sebastián de Covarrubias.’ In: Emblèmes et devises ... Red. Jones-Davies 1981, 103-106; en F.R. de la Flor, Emblemas. Lecturas de la imagen simbólica. Madrid 1995. J. te Winkel heeft het in ‘De invloed der Spaansche letterkunde op de Nederlandsche in de zeventiende eeuw’ voornamelijk over het toneel. Zie: Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde 1 (1881), 59-114; vgl. ook W. Davids, Verslag van een onderzoek betreffende de betrekkingen tusschen de Nederlandsche en de Spaansche letterkunde in de 16e-18e eeuw. 's-Gravenhage 1918.
eind21
Vgl. embleem nr. v en x; voor De Boria: nr. xxxiv.
eind22
Zie voor Aneau: embleem v, xlii en li; Corrozet: embleem xxxix; Coustau: embleem v en xliv; Lebeus-Batillius: embleem x, xi en xxvii; De la Perrière: embleem xlv en li (twee maal).
eind23
Zie bijv. de emblemen xix, xxvii, xxviii en xxx.

eind24
Het betreft de emblemen viii: Cardanus (nog wel genoemd in 1618, niet meer in 1627); xvi: Martialis; xxxiii: Plinius; xxxiv: Plinius en Plutarchus; xli: Cardanus; xliii: Cardanus; xlvi: Plinius.
eind25
Resp. embleem nr. v, xi, xvii, xxvii, xxxix en xlii. Men zou deze ‘livreske’ aanzetten misschien niet verwachten in het kader van de - later - door Cats gepretendeerde scheppingsduidingen (namelijk zijn gebruik van de natuur als Gods boek). Zie hiervoor de annotatie bij xx.c.1. Vgl. voor een herhaaldelijke mengeling van realia en (Nederlandse) literaire topen in Van de Vennes Belacchende werelt (1635): Van Vaeck 1994. Hoewel aan Seneca's Epistulae morales de meeste citaten en verwijzingen zijn ontleend, gebruikte Cats uit alle honderdvijfentwintig brieven slechts één tekstplaats als emblematisch vertrekpunt.
eind26
Vgl. bijv. embleem iii, xiii en xlii. Vgl. tevens Margolin 1970 en Bath 1994, i.h.b. 31.
eind27
‘Allegorias si quis ridet, consideret D[ivum] Ambrosium ex omnium rerum naturis aliquid elicientem ad morum institutionem [...].’ In: adw 1712, i, 282, in de voorrede van het derde deel. Vgl. voor Erasmus: Opera omnia. Ed. Clericus 1704, v, 625 f-626 a. Ook aangehaald door Margolin 1970, 127, noot 46 en 133, noot 66.
eind28
Vgl. Verweyen 1970, waarin een bibliografie van de verzamelingen, en Ter Meer 1991. Van Erasmus' Apophthegmata (1531) verschenen vele herdukken, o.a. in 1532, 1535, 1547, 1556 en 1564; ook de uitgave bezorgd door Conradus Lycosthenes, Apophthegmatum sive responsorum memorabilium ... Loci communes (Basel 1555) kende verschillende herdrukken.
eind29
Zoals een uitspraak over Alexander vi en diens bedrog (zie embleem xxxi.b. 5-6), evenals drie overeenkomstige verwijzingen: een reactie van een zeerover tegenover Alexander de Grote, het verhaal over Ramirus die elf edellieden laat ombrengen en een uitspraak van een hoveling. De verwijzingen worden alle drie achter elkaar genoemd in embleem xliv.b.5-6. Ik sluit niet uit dat er nog meer ontleningen aan deze verzameling zijn. Naar het zich laat aanzien zijn de populaire anekdotes over Philips van Macedonië en over de Egyptenaren, die de gewoonte hadden een skelet te tonen onder een feestmaal (Cats vermeldt ze in embleem xxvii), pas voor het eerst opgenomen in de ed. uit 1632 van Baudartius' Apophthegmata.
eind30
Resp. embleem xii.c.6 en xxiv.c.6. Zie voor een verhelderende vergelijking tussen de prozacommentaren van De Brune in zijn Emblemata (van 1624) en de Essais van Montaigne: Porteman 1990-1, i.h.b. 113-115.
eind31
Vgl bijv. deel iii, 40 en 133; in adw 1712, i, 620 en 652. Deze werkwijze is ook opgemerkt door Porteman 1983, 61-62 naar aanleiding van de klassieke citaten in het emblematisch werk van Vaenius. Over spreekwoorden als basis voor emblemen: Bath 1994, 42-45.
eind32
Soms in clusters, zoals bijv. in Spiegel 1632 (einde deel 1, aparte nummering), 53: motto boven xlviii.a.1; boven xxxiii.a.1 én het tweeregelig versje van i.b.6, r. 1819. In: adw 1712, i, 564.
In de in 1618 uitgegeven Maeghden-plicht verwijst Cats expliciet naar:
Boethius xviii
Cato xvi
Cicero iv, xvi
Claudianus v
Cypraeus iii, iv, vii, xii, xiii, xxiv
Diogenes Laertius ii
Dion xxviii
Livius x
Lucretius i
Martialis xxix
Pierre Matthieu xii, xxii
Montaigne i, iii, xi
Ovidius vii, viii, xix, xx, xxviii
Petronius ix
Plautus xix, xxvii
Plutarchus xxiii
Procopius x
Ronsard xi
Seneca viii, ix, xviii, xix, xxiv
Theodoretus (?) ii
Vives xvi, xxi, xxv, xxvi, xxvii, xxix

 

Een gedeeltelijke inventarisatie van Cats' bronnen geven Smilde 1938, 140-147 en Meertens 1943, 283-285. Een belangrijke vindplaats voor spreekwoorden in de Spiegel vormden Hieronymus Mesigerus, Paroemiologia polyglottos (Leipzig 1605) en César Oudin, Refranos o proverbios Españoles traduxidos in lengua Francesca (Brussel 1612).

eind33
Geciteerd is uit Stendhal, brieven. Een keuze uit de correspondance. Vert. Joyce & co. Amsterdam 1981, 34-35 (Privé-domein, 65). Vgl. Correspondance. Tome i, 1800-1821. Ed. H. Martineau en V. del Litto. Paris 1962, 102, nr. 58. De genoemde titel is waarschijnlijk de achttiende-eeuwse verzameling Selectae e veteri Testamento et e profanis scriptoribus historiae.
eind34
Schon 1954, 71-83. Hij verwijst naar P. Porteau, Montaigne et la vie pédagogique de son temps. Paris 1935. Daar wordt op pagina 178-189, met name aan de hand van S. Verrepaeus, Institutionum scholasticarum libri tres (Antwerpen 1573) ingegaan op de ‘cahiers de lieux communs du morale’. Zie ook: Nolde 1964; W. Brückner, ‘Historien und Historie. Erzählliteratur des 16. und 17. Jahrhunderts als Forschungsaufgabe.’ In: Volkserzählung und Reformation. Ein Handbuch zur Tradierung und Funktion von Erzählstoffen und Erzählliteratur im Protestantismus. Ed. W. Brückner. Berlin 1974, 13-123, i.h.b. 53-75; Brückner 1975, i.h.b. 6; en Bath 1994, i.h.b. 31-48.
Het genre van de ‘Diverses leçons’ neemt een aanvang met Aulus Gellius' verzameling Noctes Atticae (2e eeuw n.Chr.) en krijgt veel navolging in Italië, Spanje en Frankrijk. Schon noemt o.m. Caelius Rhodiginus, Lectiones antiquae uit 1516, Jean des Caurres, OEuvres morales uit 1575, en Pero Mexía, Silva de varia lección uit 1542. Invloedrijke Florilegia zijn Albertus Eyb, Preciosa haec grammatica ... uit 1503, Bartholomaeus Amantius, Flores celebriorum sententiarum ... uit 1556, R. Dinothius, De rebus et factis memorabilius loci communis historici uit 1580 (met veel ontleningen aan Valerius Maximus) en Janus Gruterus, Florilegium ethico-politicum ... uit 1610. Ook verschenen er verzamelingen met retorische formules, zoals Stephan Dolet, Phrases et formulae linguae latinae elegantiores uit 1576. Voor specifiek theologische tussenbronnen, zoals het Liber sententiarum van Petrus Lombardus: De Rijk 1981, 117-118.
Zie voor de aansluiting bij de zestiende-eeuwse praktijken bijvoorbeeld ook de verzameling citaten en sententies (met name pedagogische) die in een (grammatica)schoolschrift van circa 1525-1535 werd opgenomen. Uitgegeven als: Images et lieux de mémoire d'un étudiant du xvie siécle. Étude, transcription et commentaire d'un cahier de latin d'un étudiant néerlandais. Ed. J.C. Margolin e.a. Paris 1991, i.h.b. p. lxvi-lxxiv.
eind35
De verwijzingen zijn waarschijnlijk ontleend aan de uitgave Frankfurt 1613. Vgl. voor Langius, zijn voorgangers en dit type verzamelingen vooral Beugnot 1977. De eerste Polyanthea uit 1503 was van de Italiaanse humanist D. Nanus Mirabellius en Langius zou deze verzameling bewerken. Over Langius, die in Freiburg wiskunde en Grieks doceerde: P. Bayle, Dictionnaire historique et critique. Nouvelle édition, augmentée de notes extraites de Chaufepié e.a. Paris 1820, ix, 67-68. Vgl. ook Nolde 1964, 131.
Vaak gaat het om bijna dezelfde werken onder wisselende titels, zoals Florilegii magni ... uit 1625, 1648 en 1669; Anthologia sive florilegium uit 1631, 1655 en 1662; Polyanthea ... Frankfurt 1607, 1613 en 1621 (de laatste is de definitieve vorm). In 1596 was reeds de verzameling Adagia verschenen. De ed. Loci communes, sive florilegium rerum et materiarum selectarum ... Strasbourg 1613 bevat aan het einde aparte verwijzingen naar Camerarius en Alciato. Vgl. voor een overzicht van de edities: Emblemata 1967, p. lxvii-lxviii en nuc, vol. 314, 534-536. Langius heeft op zijn beurt gebruik gemaakt van de enorme Griekse citatenverzameling die Johannes Stobaeus inmiddels bijeengebracht had. Over deze anthologie o.a. Schon 1954, 82 en Beugnot 1977.
eind36
Bijv. Bernardus in plaats van Boethius (xiii.c.4.a); Ambrosius in plaats van Gregorius (xxxv.c.6). In deze gevallen staan de abusievelijk door Cats overgenomen schrijvers Bernardus en Ambrosius direct boven en onder het aangehaalde citaat, in kolommen die in een klein lettercorps zijn gezet. Een herkenbare vergissing voor iedereen die ooit een telefoonnummer gekozen heeft door zijn vinger bij een naam in het telefoonboek te houden.
De afgekorte naam ‘Agath.’ lost Cats op als ‘Agathocles’ terwijl kennelijk Agathias bedoeld is (xxxvi.b.5). Wel moet er rekening mee worden gehouden dat er sprake kan zijn van ongecorrigeerde zetfouten, zoals in geval van ‘Armil’ voor Aemylius. Wanneer overduidelijk aan Langius wordt ontleend en daar wel een bronopgave is genoemd, schrijft Cats bijv. enkel ‘vir pius’ (de vrome man), zoals in geval van Cassiodorus (xxxviii.c.5). Blijkbaar vond hij de vermelding niet belangrijk, interessant of nodig. Vgl. voor het onzorgvuldig gebruik van bronnen, het raadplegen van tussenbronnen en het toeschrijven van citaten ook: G.J. Peeters, Frans Vervoort O.F.M. en zijn afhankelijkheid. Gent 1968 (Koninklijke Vlaamse Academie voor taal- en letterkunde. Zesde reeks, 99).
eind37
Andere plaatsen waar Cats flink wat vandaan heeft zijn de woorden Hof, Geweten, Begeerte, Duivel, Fortuin, Dood en Vrees: Aula (6 keer); Conscientia (4); Cupiditas (6); Diabolus (6); Fortuna (5); Mors (6) en Timor (8). Van de marginalia bij het gedicht ‘Kinderspel’ komen er in ieder geval dertien bij Langius voor, waaronder drie uit het lemma Tempus (Tijd). De hoogste concentraties binnen de emblemen zijn gevonden in de nrs. xxxv (9 keer); li (8); xxxvii en xliv (7); xxvii, xlix en lii (6). In de andere gevallen gaat het om vijf ontleningen of minder. Met name het aantal verwijzingen naar de bijbel, zowel door Langius als Cats in een bepaald verband opgenomen, zal ongetwijfeld met meerdere aanhalingen uitgebreid kunnen worden.
eind38
Ik heb dit niet voor alle plaatsen kunnen nagaan, mede omdat niet altijd duidelijk is onder welk lemma Cats gekeken heeft. Zo verwijst Langius (kolom 287 b) naar Hieronymus Cardanus, De subtilitate, dus kan Cats zich voor de drie keer dat hij deze natuurwetenschappelijke bron aanhaalt, op Langius hebben gebaseerd.
eind39
Kostelick mal en Voorhout. Ed. E. Verwijs. Derde druk. Ed. P. Leendertz jr. Amsterdam 1904, xxiv-xxv en Bijlage b, 149-169. In de bibliotheek van Constantijn Huygens kwamen ook enkele loci communes-verzamelingen voor. Zie: Catalogus der bibliotheek van Constantijn Huygens, verkocht op de groote zaal van het Hof te 's-Gravenhage 1688. Ed. W.P. van Stockum jr. 's-Gravenhage 1903, 9, c, nr. 141; 23, h, nr. 188 en 55, k, nr. 100. Zie voor een mogelijk gebruik van Langius in Otto Vaenius' Emblemata Horatiana en in D.P. Pers' Bellerophon ook: Nederlandse emblemata 1983, 38 en 60.
eind40
Vgl. Koning 1990. Zie voor de ‘verwerking’ van de klassieken in de renaissance-literatuur o.m. Buck 1976 en voor het gebruik maken van embleemboeken binnen de compilatiewerken Bath 1994, 35.
eind41
Essais, i, xxv; i, xxvi en iii, xii. Resp. ed. Villey 1978, i, 136; i, 147 en ii, 1055-1056. Vert. De Graaff 1993, 170-171; 183 en 1248-1249. Over het begrip ‘rapen’ bij Van Mander: Miedema 1973, ii, 388-389.
eind42
Zie bijv. de emblemen x, xiii en xxxiii. Systematische vergelijking zal zeker meer overeenkomstige citaten aan het licht brengen.
eind43
Arnisaeus, de Duitse medicus en latere lijfarts van Christiaan iv van Denemarken, haalde voor zijn opvattingen over het huwelijk op zijn beurt weer veel uit Cypraeus' De connubiorum iure. Hoofdbestanddeel in het werk van Cypraeus vormt het tractaat De sponsalia (Over de verloving), gevolgd door het korte De matrimonio (Over het huwelijk), met talloze citaten over liefde, huwelijk en trouw. Zie o.a. iii.a.4.c: Erasmus (Cypraeus); xxviii.a.4.a: Herodotus (Arnisaeus en Robert); xxxiii.a.2 motto: Ovidius (Cypraeus); xxxiii.a.4.b: een Franse uitdrukking (Arnisaeus); xli.b.4.b: Seneca Pater (Cypraeus en Arnisaeus); xli.b.5, r. 6-7: Posthumia (Arnisaeus); xlv.b.5: Macrobius (Cypraeus); xlvi.a.4.c: Ausonius (Cypraeus); en xlviii.a.2 motto: (Arnisaeus). De kans is groot dat aan deze tussenbronnen meer aanhalingen zijn ontleend. Eenzelfde procédé doet zich voor met ontleningen aan Delrio in ‘Aenmerckingen op het wonderbaer houwelick voren geroert’, opgenomen in Het Spaens heydinnetje. Zie ed. Vieu-Kuik 1980, 101.
H. Smilde gaf reeds aan dat Cats Cypraeus en Arnisaeus benutte (1938, 213 en 211). Een andere belangrijke bron voor alle huwelijkse aangelegenheden is: André Tiraqeau, De legibus connubialibus et iure maritali, een boek dat Cats in zijn latere werk herhaaldelijk noemt; mogelijk is het ook voor de Sinne- en minnebeelden gebruikt (vgl. Smilde 1938, 209). Zie voor een opsomming van elders door Cats genoemde bronnen: Worp 1897; Smilde 1938, hoofdstuk vi en vii over Spiegel en Trou-ringh; en Meertens 1943, 284.
eind44
Vgl. voor Calvijn: v.c.5 (Ambrosius); viii.c.5 (Augustinus); xli.c.5 (passim, en Chrysostomus) en xliii.c.4.a (Bernardus). Niet onderzocht is welke rol excerpten uit het werk van Calvijn hierbij gespeeld kunnen hebben, zoals bijv. Johannes Piscator, Aphorismi doctrinae christianae, ex Institutione Calvini excerpti (uitgaven: Herborn 1589, 1592 en 1605; en in 1614 in het Nederlands). Op het eerste gezicht lijkt die invloed gering.
In embleem xxviii maakt Cats een toespeling op De officio mariti (‘De eligenda uxore’), hij ontleent waarschijnlijk aan ditzelfde hoofdstuk een dictum van Socrates (xli.b.5) en haalt uit het erop volgende hoofdstuk bovendien een bewerking door Vives van Homerus (eveneens in xxviii.b.5).
eind45
Vgl. bijv. embleem xvii.b.4.b én b.5, xxxviii.b.4.a, en l.b.5. Geraadpleegd is het exemplaar in de Juridische bibliotheek te Utrecht (signatuur Duod. 102 2). Zie voor de overige juridische citaten: embleem xlv.b.5, xlix.b.5 evenals de gegraveerde tekst op de eerste titelprent van Silenus uit 1618.
eind46
Ook de ene keer dat Cats in Self-stryt (Middelburg 1620, 33) Montaigne aanhaalt, komt het citaat uit iii, v (Ed. Villey 1978, ii, 870). Eén aanhaling uit Montaigne in Maechden-plicht is echter niet van hem afkomstig.
eind47
Het betreft de emblemen xx, xxiii en xxiv. In het geval van embleem ii is er een direct verband met één van Lipsius' brieven. Vgl. Clements 1960, 228-229: ‘The emblematists practised metaphor and metaphorical expression. They held metaphors to be the gems of literature and stimulated to new heights of metaphor the best writers of their time [...]. Metaphor was the verbal counterpart of the emblem or impresa.’ Zie ook Laurens 1989, 445.
eind48
De oratore, iii, xlii (167). De verschillende plaatsen worden aangehaald door Zijderveld 1953, 124 en 133, en 371-372, noot 6-7. Zie voor Heinsius, genoemd door Johannes Antonides van der Goes: De Ystroom. Amsterdam 1671, **2v.
eind49
Verwezen wordt naar de ed. Margolin 1975 (Opera omnia) en Mynors 1978 (Collected works). Margolin (86) somt twaalf edities op die tussen 1514 en 1534 verschenen. Vgl. ook Margolin 1970, 119 en Bath 1994, i.h.b. 45-48.
eind50
‘Nihil autem aliud est παραβολὴ, quam Cicero collationem vocat, quam explicata metaphora. Caeterorum ornamentorum singula suam quandam ac peculiarem adferunt gratiam et commoditatem dictioni; metaphora sola cumulatius praestat universa, quam exornationes reliquae singula. Delectare vis? Nulla plus habet festivitatis. Docere studes? Non alia probat vel efficatius, vel apertius. Flectere paras? Nulla plus addit acrimoniae. Studes copiae? Nusquam supellex locupletior. Placet laconismus? Nulla plus cogitationi relinquit. Sublimitatem affectas? Haec quidvis quantimuis attollit. Est quod velis extenuare? Nulla magis deiicit. ‘Ενὰργειαν captas ac lucem? Nulla melius rem ob oculos ponit. Hac fere condiuntur Adagia, huic gratiam suam debent Apologi, haec commendat Apophthegmata, huius accessione conduplicatur sententiae dos, adeo ut Salomon ille vir divinus, oracula sua non alio magis quam parabolarum titulo voluerit commendari. Tolle metaphorae suppellectilem ex oratoribus, ieiuna omnia. Tolle parabolas e propheticis et evangelicis literis, magnam gratiae partem detraxeris.’ Ed. Margolin 1975, 71, 74; het citaat: 88-91, r. 24-39. Vgl. ed. Mynors 1978, 130-131, r. 28-48. Een gedeelte van de brief ook in Praz 1964, 17. Vgl. in dit verband Bath 1994, 47-48: ‘There is no doubt that “emblem” came to be understood as a rhetorical term, signifying a trope which required definition alongside more familiar types of metaphor [...]. Like the simile, the emblem effects a transfer of meaning, a translatio, which remained closely in touch with the metaphoric systems of Renaissance rhetoric.’
Zie voor Erasmus' opvattingen over exempla, loci communes, fabels, metaforen en sententiae: De rerum copia libri duo. In: Opera omnia, 1-6. Ed. B.I. Knott. Amsterdam etc. 1978, 197-281. Ook in Collected works. Ed. C.R. Thompson. Toronto etc. 1978, xxiv, 572-659; zie bovendien Nolde 1964, passim.
eind51
Enkele losse tractaten van Plutarchus waren al eerder in het Latijn vertaald. Latere Latijnse uitgaven (Opera) verschijnen o.m. in 1572 (Parijs) en 1605 (Frankfurt).
eind52
Zie voor de doorwerking van Erasmus' Adagia, Apophthegmata en Parabolae in de embleembundels van Alciato en Whitney, de belangrijke bronnenstudie van Nolde 1964, i.h.b. 196-197 en 278-288. In algemenere zin concludeerde zij over deze literaire voorraadschuren voor artistieke inventie: ‘Erasmus also contributed to the emblem movement by providing materials of invention to the designers of devices and emblems’ (Nolde 1964, 99 en 207); ze sloot daarmee aan bij een eerdere opmerking van Praz 1964, 25.
eind53
De door Lycosthenes (zijn eigenlijke naam is Conrad Wolffhart) geredigeerde edities - een belangrijke tussenschakel dus - staan in: Margolin 1975, 34-54. Enkele bevatten ook Eramus' Apophthegmata. Ik heb gebruik gemaakt van de uitgave Parabolae sive similitudines ... Frankfurt am Main 1568. Naast een verklarende woordenlijst (Margolin 1975, 328-332, Appendice ii) is er een index op trefwoord. Zie het overzicht in noot 57 voor de plaats van de categorie ‘Similitudines’ bij Langius.
Het ziet ernaar uit dat Langius dit werk van Erasmus nagenoeg in zijn geheel heeft geïncorporeerd, al laat zich dat niet direct aflezen. Onder het lemma ‘Periculum’ bijv. worden de zeven daar gegeven citaten alle letterlijk uit Erasmus overgenomen, maar slechts bij twee ervan staat Roterodami in Similib., en alle twaalf citaten onder ‘Ratio’ komen er één op één in terecht. Verschrijvingen en onjuiste bronopgaven tonen aan dat Langius met deze ed. heeft gewerkt: in de ed. 1568 gaat aan een uitspraak van Hippocrates (in Plutarchus' Moralia) een citaat van Seneca vooraf. Die naam staat precies boven het begin van de aanhaling en Langius neemt hem ten onrechte over (p. 93; vgl. embleem xix.b.5).
Gezien Cats' gebruik van Langius lijkt het uitgesloten dat werken als Richard Dinothus, De rebus et factis memorabilibus loci communes historici (Basel 1580), met boek iii getiteld ‘De mirabilibus lacubus, fluviis et fontibus’, nog van invloed zijn geweest op de wording van de emblemen over de rivier Alphaeus en de bron Dodona (nrs. xxiii en xliv); vgl. Schon 1954, 71.
eind54
Niet opgemerkt door Margolin 1970. Zie voor Plutarchus in ieder geval embleem v (Pan die het vuur omarmt); xii (na de leermeesters moet men gehoorzamen aan het eigen verstand); xvii (de ontvlammende kaars én de opmerking dat gevangenen die lang in de boeien gezeten hebben, wankel lopen als ze bevrijd worden); xix (de uitspraak van Hippocrates); xxiii (in een huwelijk is alles gemeenschappelijk, als gemengde wijn); xxvii (kinderen die schrikken van een masker); xxxix (mensen die steeds meer willen, van slaaf tot koning); xl (te kleine beeldjes op een te grote sokkel); li (luizen die een dood lichaam ontvluchten én de metafoor van de vliegen in de keuken) en in Silenus uit 1618 nog opgenomen: de vergelijking tussen kiespijn en de liefde (toen in xxxv; zie Bijlage 3.2.2, noot 10).
Voor Seneca: embleem xxxix (de gulzige hond) en voor Plinius: embleem iii (Echo); iv (de aap die dol is op zijn jong); v (dieren die het weer voorspellen); vi (een schilderij dat gefaseerd tot stand komt); viii (een bliksemschicht die geld doet smelten); x (de leeuw gevangen met een doek); xxvi (de bliksem die in de zomer winderig weer voorspelt); xxxi (gevaarlijke bronnen); xxxiii (bijen die niet op verwelkte bloemen gaan zitten); xxxiv (de krokodil en het vogeltje trochilus); xliv (de beek Dodona); xlvi (de ezelin die haar hele leven blijft werpen); xlvii (de mul en de sargus); l (de piramide van Rodophis). In de meeste gevallen ontleent Cats bij de plaatsen uit Plinius het beeld maar niet de toepassing - hij doet dat wel in xxvi. Erasmus, Lycosthenes, Langius en Cats, geen van allen geven ze de oorspronkelijke vindplaats in Plutarchus' Moralia.
eind55
En hij was niet de enige die zo te werk ging. Vgl. ook E. Mertner, ‘Topos und commonplace.’ In: Strena anglica. Otto Ritter zum 80. Geburtstag am 9. Januar 1956. Ed. G. Dietrich en F.W. Schulze. Halle (Saale) 1956, 178-224, i.h.b. 191-200 en 208-216, met een historisch overzicht waarin het denken over topoi en loci communes wordt gegeven, evenals het gebruik ervan (in het bijzonder in Engeland). Niet is nagegaan in hoeverre buiten Langius nog ontleend is aan verzamelbundels als Vetustissimorum et sapientiss. comicorum ... Per Iacobum Hertelium. Basel 1560; Comicorum latinorum sententiae, dat deel uitmaakt van Comicorum graecorum sententiae, uitgegeven door H. Stephanus. S.l. 1569; Sententiae veterum poetarum per locos communes digestae. Lyon 1583, verzameld door Georg Major; Sententiae auctorum gravissimorum et praestantissimorum. Ab Angelo Ioannino collectae. Venezia 1584.
eind56
In: Lawiers logike. Geciteerd naar Mertner 1956 (op. cit. vorige noot), 200.
eind57
Vgl. ook Porteman 1979, 50. Dit opsommende overzicht is een afgeleide van de opbouw van de lemma's in Langius die er meestal als volgt uitzien:
1.
Definitio et etymologia
2.
Loci Biblici (Sententiae Biblicae)
3.
Patrum sententiae
4.
Poeticae sententiae
5.
Sententiae philosophorum
6.
Apophthegmata
7.
Similitudines
8.
Adagia
9.
Exempla biblica
10.
Exempla historica
11.
Hieroglyphica
12.
Apologus seu fabula
Vgl. bovendien het schema gebaseerd op Johannes Heinrich Alsted, Encyclopaedia septem tomis distincta (1630), opgenomen in Verweyen 1970, 75-76. Over het verband tevens Schwendemann 1966, die o.m. stelde: ‘Wir müssen davon ausgehen, daß die Embleme, ungeachtet ihrer Besonderheiten, Merkmale aufweisen, die sie mit der populären Sentenzen- und Maximenliteratur verbinden und mit der unsystematischen, lokkeren Darstellungsweise, die in den “courtes leçons morales ... illustrées et animées de récits très simples ...” Exempel des moralischen Verhaltens veranschaulicht [...]. Es gilt, die inhaltliche und stukturelle Übereinstimmung der Emblembücher mit der populären Kompilationsliteratur der Antike und der Neuzeit ins Auge zu fassen’ (34 (de Franse inlas is van Paul Villey), 36 en 42). Een bespreking van de opbouw van Cats' bundel en de onderlinge opeenvolging van de emblemen, volgt in hoofdstuk 2.6.
eind58
Vanaf de uitgave Lyon 1548 werden de emblemen van Alciato gegroepeerd ‘per tiltres generaulx & lieux communs’. Zie Miedema 1968, 247; Porteman 1979, 32-33 en Köhler 1986, 61-64. Vgl. voor reeksen van ontleningen binnen de geïllustreerde fabelliteratuur: Tiemann 1974, afb. 1-40, en 101-105 voor de relatie met loci communes-verzamelingen.
eind59
In: Alle de wercken. Amsterdam 1658, woord vooraf (adw 1712, 1, **recto). Tussen de talloze klassieke citaten komen ook Latijnse onderschriften en tekstfragmenten voor uit embleembundels van o.m. Joachim Camerarius, Lebeus Batillius, Hadrianus Iunius en Florentius Schoonhovius. Zie voor Cats bijv.: pagina 7 (embleem nr. xlix.a.2); 61 (li.b.2); 88 (ix.c.2); en 93 (xxx.b.2 en xxxii.b.2). Onder het lemma ‘Amoris Venerei’ 146-147 worden vierentwintig gedichten van Cats aangehaald. Filippo Picinelli nam in zijn Mundus symbolicus (Köln 1687) eveneens motto's op uit de Sinne- en minnebeelden, bijv. over de aap en de specht (embleem iv en vii). De ed. princ. dateerde van 1669; een herdruk verscheen o.m. in Köln 1694. In het Museum Catsianum van de ubl wordt een manuscript bewaard, waarschijnlijk afkomstig van Hubert Loyens (1599-1684), waarin vele spreekwoorden uit Cats gegroepeerd zijn en citaten uit met name Seneca op loci communes zijn geëxcerpeerd. Zie mc, 41, nr. iii, 16.
eind60
Resp. de emblemen ix, xviii, xix, xxi, xxvi, xxxi, xxxii, xxxv, xxxviii en xlviii.

eind61
Vgl. K. Lantermans, ‘Cats met voorgangers en navolgers.’ In: Bloesem en vrucht. Maandschrift uitgegeven door het Christelijk Letterkundig Verbond 7 (1917-1918), 324-338, en 377-382. In deze bijdrage komt Lantermans niet veel verder dan J.B. Houwaert de ‘16e eeuwsche Cats’, Dirc Potter de ‘Middeleeuwsche Cats’, Adriaen Poirters de ‘Brabantschen Cats’ en Willem Sluyter de ‘Gelderschen Cats’ te noemen. Aardige voorbeelden van Cats-receptie geeft Kalff 1901. R.W.G. Vail toont drie glas-in-lood-ramen in een New Yorks huis die tot in details teruggaan op embleemprenten uit Cats' Spiegel. Zie: ‘More storied windows.’ In: New York historical society quarterly 37 (1953), 54-58. Zie voor de gravures adw 1712, i, 491, 517 en 613.
eind62
Vgl. bijv. het thema van het ezelsbot dat als fluit dient en het schilderij Ongelijke liefde van Jan Steen (embleem xlvii); de gilde-os en schilderijen van Jan Victors en Jan Boeckhorst (embleem xix); de ontsnappende vink en schilderijen van Godfried Schalcken en Willem van Mieris (embleem xxi).
eind63
De eerste kan is ook, zij het uitermate onduidelijk, afgebeeld in Troels-Lund, Dagligt liv i Norden i det sekstende Aarhundrede. Vijfde druk. Köbnhavn s.a., v, 212, afb. 136; beide kannen worden ter sprake gebracht door Billeskov Jansen 1956 en Billeskov Jansen 1962. Een opsomming van navolgingen uit Cats' Sinne- en minnebeelden in de Skandinavische literatuur geeft Den Hoed 1929, 15, 17 en 19. Vgl. ook F.S. de Vrieze, ‘Academic relations between Sweden and Holland.’ In: Leiden University in the seventeenth century. An exchange of learning. Ed. Th. Lunsingh Scheurleer e.a. Leiden 1975, 345-365, i.h.b. 348: ‘The poetry of Vondel, Hooft, Huygens, Bredero and above all Cats was read in Dutch and sometimes also in Swedish or German translations.’
eind64
‘[...] Singulis enim epigrammatibus aliquid des scribo, quod ex hixtoria [sic], vel ex rebunaturalibus aliquid elegans significet, unde pictores, aurififes, fusores, id genus conficere possint, quae scuta appellamus et petasis figimus, vel pro insignibus gestamus [...].’ De brief dateert van 9 december 1522. Geciteerd uit: Miedema 1968, 236. Dezelfde gedachte ook bij Gilles Corrozet in zijn Hécatomgraphie. Aangehaald door Miedema 1968, 246-247; Margolin 1970, 119; Tiemann 1974, 94 en Köhler 1986, 27-30.
eind65
De bewerkingen van Cats zijn te zien in het slot te Ludwigsburg. Zie de emblemen iv, viii, xii, xiii, xxiii, xxxvi en li. Harms en Freytag 1975 nemen hiervan enkele afbeeldingen op (zie bij hen de nrs. 2 en 22-24). Hun opmerkingen over ‘Bildzitate’ staan op p. 44 en 62. Veel voorbeelden van emblematische verwerkingen zijn ook te vinden in Heckscher en Wirth 1959, onder de paragraaf ‘Angewandte Emblematik’.
eind66
Geraadpleegd is het exemplaar te Glasgow (signatuur 126; sm 92). Zie over deze bundel en de bewerkingen van Cats: Porteman 1975-1, met een overzicht van de ontleningen aan Cats (211-213); vgl. ook Porteman 1977, 112. Een variant van embleemprent xxvi is: ‘Expolitio amoris’: de goddelijke liefde die het hart slijpt op een slijpsteen (nr. xxv), en een navolging van xiii is: ‘Fumos vendit Amor’, met de toevoeging: Mich. Snyders excud (nr. liii). Het onderschrift luidt:
 
Des dames la faveur, n'est que fumée et vent;
 
De rien, que des vapeurs, se donc nourrit l'Amant.
Hoewel Ludovicus de meest voor de hand liggende persoon is als maker van de bijbehorende verzen, is het voor Porteman geen uitgemaakte zaak dat hij alle Franse en Spaanse verzen geschreven heeft.
eind67
Geraadpleegd zijn de exemplaren te Glasgow (sign. 128; sm add 286) en te Utrecht (lbu rar lmy Snijders 1 en 2). De ontleningen zijn ([m] wil zeggen inclusief motto; [f] inclusief het Frans bij Cats):
1. Ad iv 22-23, nr. xi. [m].
2. Ad v 24-25, nr. xii. [m].
3. Ad viii 52-53, nr. xxvi. [m].
4. Ad x 40-41, nr. xx.
5. Ad xii 68-69, nr. xxxiv. [m].
6. Ad xiii 20-21, nr. x. [m], [f].
7. Ad xv 54-55, nr. xxvii. Nu geen schildpad maar een hert. [m].
8. Ad xvii 66-67, nr. xxxiii. [m].
9. Ad xix 80-81, nr. xl. [m].
10. Ad xxiv 72-73, nr. xxxvi. [m], [f].
11. Ad xxix 78-79, nr. xl [= xxxix].
12. Ad xxx 36-37, nr. xviii.
13. Ad xxxvii 42-43, nr. xxi.
14. Ad xxxix 30-31, nr. xv. [m].
15. Ad xl 70-71, nr. xxxv. [m].

 

In het tweede boek:
1. Ad. iii 118-119, nr. xvi. [m], [f].
2. Ad vi 120-121, nr. xvii. [m].
3. Ad ix 114-115, nr. xiv. [m], [f].
4. Ad xxi 146-147, nr. xxxv. [f].
5. Ad xxvi 108-109, nr. xi. Nu een slijpsteen met een hart.
6. Ad xliii 148-149, nr. xxxi. [m].

 

Over deze bundel verder: Praz 1964, 147-148; Schilling 1979, 85; Landwehr 1988, 48-50, nrs. 33-40.
eind68
De navolgingen in de ed. Leiden 1703 zijn:
1. Ad iii 133 ‘De liefde is door gezugt te winnen’
2. Ad iv 153 ‘Al wat men bemint schynt schoon’
3. Ad v 319 ‘Liefde is schoon in 't oog’
4. Ad vi 165 ‘De liefde neemt gestadig aan’
5. Ad viii 183 ‘De liefde treft van binnen’
6. Ad ix 149 ‘De liefde verfraait’
7. Ad xii 219 ‘De liefde vangt ons door haare lok-aazen’
8. Ad xiii 241 ‘De liefde voed ons met hoop’
9. Ad xvii 355 ‘'T gezicht van van 't beminde verwekt liefde’
10. Ad xix 327 ‘Liefde is vol droefheid’
11. Ad xxiv 347 ‘Liefde bint ons door zotternyen’
12. Ad xxix 309 ‘Liefde zoekt verandering’
13. Ad xxx 255 ‘Men jaagt zomtijds voor een ander’
14. Ad xxxvii 362 ‘Ledigheid voed liefde’
15. Ad xxxix 265 ‘De liefde is onverzaadelyk’
16. Ad xl 331 ‘Het droevigste in de liefde is zyn oogwit niet te beschieten’

 

Mogelijk is voorts een verband met embleem xliii (297, ‘Overeenkomst verwekt liefde’). Zie over Den Elger: Van der Aa 1859, v, 86; nnbw, iv, 563 (met onjuiste jaartallen). Onduidelijk is de oorzaak van Den Elgers jonge dood. Het nnbw zegt dat hij zo werd gedwarsboomd in zijn praktijk dat het hem noodlottig werd; Van der Aa houdt het op een ongelukkige liefde. Vgl. voor de uitgaven uit 1725 en 1732: Landwehr 1988, 101-102, nrs. 212-214. Overigens betoonde Den Elger zich in zijn Ongemaskerde liefde des hemels ook een navolger van Adriaen Poirters' Het masker vande wereldt afgetrocken.
eind69
Zie over hem: bnb, ii, 842; bb i, 256 (b 198); bb v, 245 (s 17) en v, 789 (v 340). Over de aangehaalde werken: De Vries 1899, p. civ-cv, nr. 178; C.G.N. de Vooys, ‘Een vergeten zeventiende-eeuwse emblemata-bundel: Van quade tonghen.’ In: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 70 (1952), 197-206; Landwehr 1988, 67-69, nrs. 95-100; 110, nr. 242.
eind70
De Nederlandse bewerkingen zijn van Petrus G[h]eschier. Hij vertaalde de bundel Mundi lapis lydius sive vanitas per veritatem falsi accusata & convicta ... (Antwerpen 1639) in Des wereldts proef-steen ofte ydelheydt door de waerheyd beschuldight ende overtuyght van valscheydt (Antwerpen 1643). De navolgingen van Van Bourgoingne zijn:
1. Ad iii 24-27, nr. v: ‘'T is een stemm', en anders niet’. Varianten binnen dit echo-motief zijn: 92-95, nr. xix: ‘Hy spreeckt gantsch uyt eenen mondt’; 258-261, nr. xv: ‘De mueren hebben oock ooren’; en 322-325, nr. xxxi: ‘Wacht u van een cloecker tongh’
2. Ad vi 172-173, nr. xxxviii: ‘Dese wonde groeyt en blijft’
3. Ad vii 130-133, nr. xxviii: ‘Dese Tongh' is bot, en scherp’

 

Varianten, echter geen directe bewerkingen, zijn Cats' embleem xxxiv: (284-289, nr. xxi: ‘Als die ketelt, dese doodt’); en embleem xiv (48-51, nr. x: ‘Hy en weet niet wat hy seght’).
eind71
Zie over hem o.m.: bnb, iii, 374; bb i, 263 (b 206) en i, 319 (b 28).
eind72
Zie de aantekeningen over de bundel in de commentaar bij de emblemen xii en xviii, evenals voor de prenten afb. 12.6 en afb. 18.2.
eind73
M. Crone, Quellen und Vorbilder E.C. Homburgs. Diss. Heidelberg 1911, 9-11 en 17 somt de volgende bewerkingen en navolgingen van emblemen uit Proteus op:
1. Ad ii ed. 1638, cxxxvii; ed. 1642, clxxxiii.
2. Ad iii ed. 1638, xl; ed. 1642, lxxiii.
3. Ad v ed. 1638, cl; ed. 1642, cxcvi.
4. Ad xiii ed. 1638, xv; ed. 1642, xxii.
5. Ad xxv ed. 1638, cxliii; ed. 1642, clxxxix.
6. Ad xxvi ed. 1642, lxxxix.
7. Ad xlix ed. 1642, lxxiv.

 

eind74
Zie voor Hesius embleem xvii en xxi (afb. 21.5); voor Engelgrave nr. ix (afb. 9.3), xix (afb. 19.8) en lii.
eind75
Stadtbibliothek Trier 1 10/8o, maar dit exemplaar mist 45 prenten. Hierin in ieder geval zes navolgingen van Cats:
1. Ad iv 61, nr. xi.
2. Ad vi 367, nr. lviii.
3. Ad viii 151, nr. xxvi.
4. Ad x 115, nr. xx.
5. Ad xiii 55, nr. x.
6. Ad xxxvii 121, nr. xxi. Zie afb. 37.2.

 

Meer navolgingen zijn wellicht te vinden in een complete uitgave van 1674 of een vroegere of latere editie. Zie voor deze uitgaven, uit [1667], [1670], 1674 en 1699: G. Dünnhaupt, Personalbibliographien zu den Drucken des Barock. Zweite Auflage. Stuttgart 1990, ii, 1348-1349, nr. 383.1-4.
eind76
Het betreft de volgende vier emblemen:
1. Ad iv nr. 41.3: ‘De liefde die men den kinderen toedraagt is blind’
2. Ad vi nr. 23.1: ‘Ik ben verzekert myne moeyten niet te verliezen’
3. Ad xxix nr. 17.11: ‘Zoo gy verandert, sal ik veranderen’. Op de prent een tent met daarbovenop een door de wind aangeblazen vaantje.
4. Ad xlix nr. 10.12: ‘Onbeweeglyk na d'onbeweglyke [sic] Godheyd’

 

eind77
Op de titelprent Parravicini gespeld. De ontleningen aan de Sinne- en minnebeelden zijn:
1. Ad xvi nr. 20.6: ‘Het water zelfs heeft zijn toortse’
2. Ad xxiii nr. 20.5: ‘Elk een zijn bysondere Val’
3. Ad xxv nr. 19.3: ‘Bedrogene jager’
4. Ad xxxii nr. 20.3: ‘Daar is een groot onderscheit tusschen hoopen en hebben’
5. Ad xxxv nr. 19.6: ‘Een weinig verdragen, am [sic] alles weg te dragen’
6. Ad xlvi nr. 21.5: ‘De karige is nooit rijk’

 

Naast deze bewerkingen bevat de bundel ook andere, van o.m. Heinsius, Vaenius en Hooft. Vgl. Praz 1964, 443.
eind78
Van Lennep 1984, 228-230. Met dank aan B.F. Scholz te Groningen die mij in 1989 op enkele navolgingen bij Van Vreeswyk opmerkzaam maakte. In Ashworth 1984, i.h.b. 134 werd voor het eerst op de Cats-ontlening bij Van Vreeswyk gewezen.
eind79
Signatuur: r oct 2402. Alle prentnavolgingen van Cats staan, met een korte toelichting, afgebeeld in: Klossowski de Rola 1988, 240-265, nr. 401-467. In 1672: De roode leeuw, of het sout der philosophen [...]. Allesins met noodighe kopere platen verciert. By Pieter Arentsz. boekverkooper, in de Beurs-straet, in de drie rapen. Amsterdam 1672.
1. Ad v 66
2. Ad vi 64
3. Ad xi 91
4. Ad xvii 127
5. Ad xxxiii 169
6. Ad l 101

 

In 1674: De groene leeuw, of het licht der philosophen [...]. Met vele noodige kopere platen verciert. Te bekomen by Johannes Janssonius van Waesberge. Amsterdam 1674.
7. Ad vii 68
8. Ad xvi 87
9. Ad xxvi 237
10. Ad xxix 92
11. Ad xxxii 191
12. Ad xxxv 220
13. Ad xliv 81
14. Ad xlviii 188
15. Ad li 9

 

1675-1: De goude leeuw of den asijn der wysen [...]. Alles met eigen handen gewrocht, en met vele kopere platen aen den dagh gegeven. Te bekomen bij Johannes Janssonius van Waesberge. Amsterdam 1675.
16. Ad x 208
17. Ad xxiii 176
18. Ad xxxiv 180
19. Ad xxxvii 224
20. Ad xxxix 112
21. Ad xlvi 184

 

1675-2: Vervolg van 't cabinet der mineralen, of de goude son der philosophen [...]. Met veel noodige kopere platen verciert. Te bekomen bij Johannes Janssonius van Waesberge. Amsterdam 1675.
22. Ad viii 62
23. Ad xv 137
24. Ad xxxvi 27
25. Ad xxxviii 117
26. Ad xl 4
27. Ad xliii 168
28. Ad xlvii titelprent
29. Ad lii 169

 

Van Vreeswyk heeft waarschijnlijk gebruik gemaakt van de platen voor de ed. Jacob Cats, Alle de wercken. Amsterdam 1661.
eind80
Het gaat om de volgende acht:
1. Ad vii 101, nr. 298
2. Ad xl 151, nr. 449
3. Ad xxv 271, nr. 810
4. Ad xxxv 273, nr. 813
5. Ad xxxii 273, nr. 815
6. Ad xxiii 275, nr. 817
7. Ad xvi 275, nr. 818
8. Ad xlvi 275, nr. 821

 

Mogelijk, maar niet noodzakelijk, zijn ad i (7, nr. 16), ad xiv (261, nr. 776) en ad xv (95, nr. 280; en 187, nr. 556). Vgl. mc, 44-45, nr. 36-37; H.M. Blauw, ‘Bibliografie van het werk van Hermanus van den Burg gepubliceerd tussen 1700 en 1800.’ In: Documentatieblad werkgroep 18e eeuw, nr. 36 (juli) 1977, 5-35, i.h.b. 17, nr. 63; evenals Landwehr 1988, 67, nr. 92; 265, nr. 786 en 284, nr. 861.
eind81
De vierde druk dateert van circa 1730, de vijfde van 1750 (later overplakt met het jaartal 1756) en de zesde, met eenzelfde paginaverloop, van 1781. De bundels verschenen in Amsterdam. Het betreft de volgende drie:
1. Ad xiii 15, nr. 29: ‘Niet ernstig by den wyn’. Een zeer vrije bewerking van de prent zoals die voorkomt in de latere, goedkope edities van de Sinne- en minnebeelden.
2. Ad xxi 47, nr. 93: ‘Leeft zo, dat ge niet vreest voor sterven’. Een enigszins bewerkte prent (zie afb. 21.7).
3. Ad xxxix 25, nr. 49: ‘Gierigheid ontbreekt geen schyn’. Met in de achtergrond van de prent enkele wijzigingen.

 

Het eerste deel van deze bundel is een vrije navolging van een latere uitgave van Otto Vaenius' Q. Horatii Flacci emblemata. Vgl. Landwehr 1988, 273-275, nrs. 817-824. Ook de druiventros uit Maechden-plicht komt voor (41, nr. 81).
eind82
Uit de bewerking achter boek 7: ‘A hand out of a Cloud, holding a Brand in the fire’, valt af te leiden dat Heywood niet Cats' uitgave uit 1627 heeft gebruikt waar een paartje voor een haard te zien is, maar de vroegere versie van die embleemprent met daarop een wolkenhand. De volgende emblemen zijn in The hierarchie opgenomen:
1. Ad ii 485-487 (Boek 7)
2. Ad iii 324-326 (Boek 5)
3. Ad xx 106-107 (Boek 2)
4. Ad xxi 50-52 (Boek 1)
5. Ad xxiv 186-188 (Boek 3)
6. Ad xxvii 555-557 (Boek 8)
7. Ad xxxv 263-265 (Boek 4)
8. Ad xliv 399-400 (Boek 6)
9. Ad lii 616-618 (Boek 9)

 

Vgl. P.M. Daly en M.V. Silcox, The English emblem. Bibliography of secondary literature. München etc. 1990, 80-82; P.M. Daly en M.V. Silcox, The modern critical reception of the English emblem. München etc. 1991, 57-58, 80-82; en Colie 1954. In Pleasant dialogues and dramma's [...] with sundry emblems extracted from the most elegant Jacobus Catsius nam Heywood in 1637 een vertaling op van de Latijnse samenspraak tussen Anna en Phyllis uit Maechden-plicht (1618). Later uitgegeven in: The dramatic works of Th. Heywood. London 1874. Vgl. ook Smilde 1938, 127. Enkele andere vertalingen komen ter sprake in hoofdstuk 2.3 over de drukgeschiedenis. Aan de Universiteit Utrecht bereidt Dorthe Schipperheijn een studie voor over de vertalingen van Cats' werk.
eind83
Zie Katz 1993. Het gaat om de emblemen xiv (‘The Softening Influence of Use’); xxix (‘Whithersoever Thou leadest’) en xxxii (‘There's many a slip 'twixt the cup and the lip’). In: ed. Katz 1993, resp. 145, 144-145 en 138-139. Met dank aan M. van Vaeck te Leuven die me op deze bewerkingen opmerkzaam maakte.
eind84
M. Sabbe: ‘Cats werd door de burgerij [...] van alle Noordelijke dichters het meest gewaardeerd en voor vele Vlaamsche en Brabantsche auteurs was Cats het groote voorbeeld. P. Geschier, W. van der Elst, J. van Wolschaten, P. Croon, J. Lambrecht en vooral Pater Poirters waren in het Zuiden echte Catsianen.’ Zie: ‘Vondel en Zuid-Nederland.’ In: De gids nr. ii, (1937), 140-161; citaat op 151. Vgl. verder De Vries 1899, 15; Te Winkel iii, 544-550; en iv, 1-14; en de rede van E. Rombauts, ‘Noord-Nederland's Gouden Eeuw gezien in de spiegel der Zuidnederlandse zeventiende-eeuwse literatuur.’ In: Mededelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, afdeling Letterkunde. Nieuwe reeks, deel 23, nr. 12. Amsterdam 1960, i.h.b. 10-11; 18-19; 22-25; de toespraak werd gewijzigd opgenomen in Aandacht voor Cats 1962, 36-55.
Van een één op één relatie is geen sprake, maar in het werk van Poirters is Cats' stem bij herhaling hoorbaar en niet alleen in de ongemeen succesvolle bundel Het masker vande wereldt afgetrocken. Men treft in Poirters' bewerking Eerste eeuwe der Societeit Iesu het motto ‘Tangor, non tingor ab unda’ aan, in het Nederlands: ‘S'en vat geen nat’ bij een prent van een zwemmende zwaan. Ook Cats heeft dit motto ‘Ik word door het water aangeraakt, niet gebroken’, maar dan bij een legendarische rivier (zie nr. xxiii). De vraag is of men in zo'n geval nog van ontlening kan spreken. Verder is in deze uitgave een embleem opgenomen over de ‘Vernieuwinghe vanden gheest’ bij een prent van een vlinder die uit een cocon vliegt, hetzelfde thema als in het slotembleem van de Sinne- en minnebeelden (nr. lii). Maar dit thema komt aan het eind van de zestiende eeuw ook al voor bij Joachim Camerarius. Eerste eeuwe. Ed. Antwerpen 1640, resp. op 306 en 136. Voor Cats en Poirters: Rombauts 1930, 186-200, 211-213, evenals embleem iv.b.1; xxx.c.1 en lii.b.6. Vgl. voor ontleningen aan het wereldlijke embleem bovendien: G.R. Dimler, ‘The Imago primi saeculi. Jesuit emblems and the secular tradition.’ In: Thought 56 (1981), 433-448.
eind85
De Brune: 't Eerste deel. Opgedragen den Heere Jacob Cats, Ridder, Raad-pensionaris, & c. Amsterdam 1658. Uitgegeven door Jan Jacobszoon Schipper, vii, 49; Six van Chandelier: ed. Jacobs 1991, i, 697 en ii, 708.
Bilderdijk en Conscience lazen in hun jonge jaren Cats graag. Vgl. B. Luger, ‘Gezicht en vergezicht. Perspectiefproblemen in het beeld van de zeventiende en negentiende eeuw.’ In: De negentiende eeuw 9 (1985), 131-144, i.h.b. 140-143. Als Luger spreekt over het eerherstel van Cats ziet hij de recente waardering enkel en alleen als middel om de bedrijvigheid van de wetenschapper te legitimeren. Volgens hem reikt de macht van de wetenschap niet verder dan Cats te balsemen; die van de uitgeverij niet verder dan hem bij te zetten in imitatie-lederen prachtband vanwege de ‘plaatjes’. Het is mij niet duidelijk waarom de schrijver in deze bijdrage zo'n laatdunkende toon aanslaat.
De verguizing van Cats zet in met Potgieter en Busken Huet. Zie: G. Kuiper, ‘Jacob Cats voor het gericht van Potgieter en Huet.’ In: Aandacht voor Cats 1962, 105-117; tevens Kloek 1995 en J.J. Kloek, ‘Burgerdeugd of burgermansdeugd? Het beeld van Jacob Cats als nationaal zedemeester.’ In: De stijl van de burger (te verschijnen in 1996). En wanneer H.F. Wirth in niet mis te verstane woorden spreekt over de funeste invloed die Cats op het moreel van het Nederlandse volk zou hebben gehad, doet hij dat waarschijnlijk onder invloed van Busken Huets vernietigende woorden: ‘Einen höchst verderblichen Einfluss hat Cats auf die holländische Bevölkerung gehabt, nicht nur in Bezug auf die Verbreitung des pharisäischen Berufsethik, der Auserwählung, sondern hauptsächlich in weiterer moralischer Hinsicht. Er hat die innere Lüsternheit, jene verkappte Sinnlichkeit in die breiten Bürgerkreise hineingetragen und den noch vorhandenen gesunden Sinn zerstört.’ Zie: Der Untergang des Niederländischen Volksliedes. 's-Gravenhage 1911, 159.
eind86
In: The literary works of Sir Josuah Reynolds ... to which is prefixed some account of the life of the author by Edmond Malone. Drie dln. Vijfde druk. London 1819, i, vi-vii.
eind87
Citaat Leiden 1864, vi. De motto's resp. op p. 11, 17, 27 en 150. Dat Swaantje, de zus van de schilder, een ‘besneden tronietje’ heeft, zal ze zeker te danken hebben aan Van Westrheenes zorgvuldige lectuur van embleem iv (vgl. b.6, r. 11). Zie voor andere Cats-citaten in dit wonderlijke boek: p. 5 (2x), 14, 28, 70, 91, 134, 145, 147, 149, 150 en 152. Interessante gesprekken over de prenten in het werk van Cats worden gevoerd in Het leven en de verdiensten van Jacob Cats, in gesprekken. Amsterdam 1829, geschreven door P.G. Witsen Geysbeek. Vgl. Luijten 1992.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken