Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar (1996)

Informatie terzijde

Titelpagina van Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar
Afbeelding van Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaarToon afbeelding van titelpagina van Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.61 MB)

Scans (45.11 MB)

ebook (4.04 MB)

XML (2.92 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Luijten



Genre

proza
poëzie

Subgenre

emblematiek
proefschrift
studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar

(1996)–Jacob Cats–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 708]
[p. 708]

XLVIII Wat niet gelijk is, blijft uit elkaar.

Prent

Een aap en een schildpad zitten bij elkaar. De aap zit ineengedoken, met zijn bek open, en kijkt naar de schildpad die frontaal is weergegeven. Op de achtergrond zeilen een paar binnenscheepjes op een water. In de verte is een dorpje te zien, omringd door bomen. Sterk aangezette zonnestralen komen vanachter een wolk vandaan.Ga naar eind1

 

Gesigneerd linksonder: js.

 

Afmeting: 12,4 × 12,4 cm.

XLVIII.A.1

motto Ongelijksoortigen moeten niet samengaan. Vgl. wnt xx, 2226, 10; evenals adw 1712, i, 564.
1 sim: aap
4 teghenheydt van aert: tegengesteldheid van (hun) aard
5-6 paren met: koppelen, uithuwelijken aan
6 Fop: Een eigennaam die Cats vaker noemt in de Sinne- en minnebeelden, doorgaans om aan te geven dat het een sukkel van een jongen is.
  tammen gast: saaie, slappe vent
7 Mach: kan
  immers: althans
8 die ... verschilt: die (dan toch ten minste) minder van u verschilt dan ik

[pagina 709]
[p. 709]

XLVIII.A.2
Wat niet gelijk is, blijft uit elkaar.Ga naar eind2

 
Omdat de apin zich niet kan verenigen met de trage schildpad,
 
de apin wier kracht ligt in aangename beweeglijkheid,
 
de apin, de lieveling van het bos, het vertier van de mensen,Ga naar eind3
 
trilt zij over haar hele lijf, zodra zij het gehate reptiel ziet.
5[regelnummer]
Geef jij, mijn lief, die pompoen de macht over jou,
 
die vent die in zijn hele borst geen korreltje zout heeft?Ga naar eind4
 
Wat voor een dwaasheid is dat, dode lichamen met levende te verbinden?
 
Of keert soms de misdadige kracht van tirannen terug?Ga naar eind5

XLVIII.A.3
De zwaarmoedige en trage past niet bij de vrolijke.

De apin in het woud, onophoudelijk vrolijk, zal zich nooit verenigen met de trage schildpad. Doe alles wat je kunt, maar overal waar de natuur haar band heeft geloochend,Ga naar eind6 zul je niets bereiken.

XLVIII.A.4
Saxo Grammaticus, Gesta Danorum, I, VIII, 24-25.

Er staat bij Saxo Grammaticus in boek 1 een klacht van Ulvild, de roemrijke dochter van de koning der Denen, over een ongelijk huwelijk, die ik hier met recht toevoeg. ‘O ik rampzalige, wier adeldom wordt verduisterd door een ongelijke verbintenis! O ik ongelukkige, met wier adellijke afkomst een boerse, lage, afkomst wordt verbonden. O vervloekt kind van mijn moeder, aan wier beschaving zich een boerse onbeschaafdheid vergrijpt, wier waardigheid door de volkse onwaardigheid wordt neergehaald, wier adeldom door de huwelijkse staat wordt verminderd’, enzovoort. Op deze klacht volgde dan ook een tragische afloop, zoals dezelfde schrijver in het vervolg uitvoerig vermeldt.Ga naar eind7

XLVIII.B.1

motto en ... paer: is niet geschikt om een paar te vormen
1 den ... scheren: zich als een gek aan te stellen, dwaas te doen. Zie Stoett, 627.
2 Soect: Probeert
  uyt een tegen-aert: als gevolg van een tegenovergestelde geaardheid
  af te weren: op afstand te houden
3 sedich: ingetogen
4 ghespuys: gedierte
6 te mallen: gekheid te maken, te vrijen
5-6 Vgl. het motto ‘Houd by uw gelijck, so werdy minst bedrogen’, in: D.P. Pers, Bellerophon of lust tot wysheyd. Amsterdam 1614, hiv, nr. xxviii; ook hier staan op de pictura twee dieren tegenover elkaar.
8 soetst: het heerlijkst, prettigst

XLVIII.B.2
Voor de lichtzinnigen is ernst een gebrek.

 
De dansende apin die gewoonlijk steeds maar rondzwerft,
 
mijdt jou, schildpad met je huis op de rug, als de pest.
 
Uitgelaten jonge mannen haten een bescheiden leefwijze
 
en een hitsige jongen veracht een zedig gezicht.
5[regelnummer]
Als een meisje iets minder praterig is, wordt ze nors genoemd
[pagina 710]
[p. 710]
 
en helaas! kuisheid heet onbeschaafdheid.
 
Dwaze knaap! een brutaal, overmoedig, fladderend en praatziek meisje
 
is misschien wel geschikt voor de markt, maar zal niet geschikt zijn voor het
 
huwelijk.

XLVIII.B.3
Ernstig en lichtzinnig passen niet bij elkaar.
Ieder zoekt wat overeenkomst met hem vertoont.Ga naar eind8

Je verafschuwt het gedrag van de schildpad, terwijl de aap, die speelt op straat,Ga naar eind9 bij je in de smaak valt. Maar, mijn vriend, vrouwen te zoet in de liefde, vinden hun draai niet als het op een huwelijk aankomt.

XLVIII.B.4
Horatius, Epistulae, I, XVIII, 89-90.

Ernstige lieden haten een opgewekt iemand en grappenmakers een somber iemand; de snellen haten een langzame en de bedaarden iemand die actief en behendig is.Ga naar eind10

XLVIII.B.5
Voor de lichtzinnigen is ernst een gebrek.

Jongeren die zich beginnen te bezinnen op een huwelijk zijn, naar de hedendaagse gewoonten, over het algemeen niet gewend in de meisjes die ze om die reden benaderen, dat te zoeken wat voor het huishouden nuttig zal zijn. Meestal immers bevalt het hun gewoonlijk het meest als een meisje aardig kan zingen, opgewekt kan praten of uiteindelijk zich mooi kan opmaken. Dat is niet verwonderlijk: omdat de jongemannen zich ook zelf in hun jeugdig vuur uitleven, gaan ze, zoals men zegt, gemakkelijker naar mensen die iets herkenbaars hebben.Ga naar eind11 Toch leert de praktijk dat al die jeugdige onbezonnenheden na een paar jaar, wanneer kinderen gevoed en de andere lasten van het huwelijk gedragen moeten worden, meteen verdwijnen en dat direct andere, ja zelfs tegengestelde zaken aangeleerd moeten worden, niet zonder last en schade voor het familiebezit. Hoeveel te beter, beste jongen, zou je je ogen en hart kunnen richten op een bescheiden meisje dat goed is in het huishouden, beter dan op een meisje dat goed is in dansen? Ook al bevalt zij jou misschien in deze periode met je jeugdige hartstochten nog niet zo als één of ander meisje van die andere soort, binnenkort denk je er volgens mij zeker anders over. Je ziet toch ook dat mensen die een reis ondernemen naar andere landen hun kleding niet maken naar de gewoonte van de streek waar ze nu zijn, maar van die waar ze heen gaan.Ga naar eind12 Doe hetzelfde en vaar wel.

XLVIII.B.6

1 haer ... stellende: die van plan is te gaan trouwen
  na dat nu: zoals nu eenmaal
2 vereyscht [...] in: eist ... van, verlangt ... van
2-3 schier niet min [...] als het ghene: Op te vatten als: alles behalve wat, nauwelijks iets van wat.
2 dochters: meisjes
3 ten dien eynde: voor dat doel, nl. het houwelijck (r. 1)
  bewandelen: leren kennen, achterna lopen. Meestal gezegd van jongemannen die ervaring willen opdoen bij vrouwen; vgl. wnt ii, ii, 2378, 5.

[pagina 711]
[p. 711]

3-4 huyshoudinghe: gezin
5 quelen: zingen
  toyen en ployen: optooien en opschikken
6 het vorder: het verdere (nl. hun taak als huisvrouw)
6-7 Ulen ... uylen: Wat onderling overeenkomt, voelt zich tot elkaar aangetrokken; soort zoekt soort (wnt xvii, iii, 48. Vgl. verder 57, 3, b en 59, c voor de betekenis van uil als: iemand die zich onverstandig gedraagt).
8 licht: lichtzinnig
10-11 andere ... vallen: Zie voor de last van het huwelijk, verbeeld door een juk: Ripa 1644, 208b.
11-12 raeckt ... zyde: worden gewoonlijk de clavecimbel en al die dingen aan de kant gezet; hier: is het uit met het vrolijke, onbekommerde, leven.
14 o soete jeucht: De jeugd wordt hier duidelijk ook als lezersgroep van deze tweede afdeling beschouwd. Vgl. ook het Latijn Mi adolescens (Beste jongen), r. 11.
14-15 naerder bedencken: nadere overweging
15 voorsichtich: vooruitziend, of: voorzichtig
15-18 ghelijck ... komen: Vgl. noot 12.
18 haest: binnenkort
23 strax verkout: snel bekoeld

XLVIII.C.1

motto [Moet zijn:] Spreuken 28:1, ‘De goddelozen vluchten, waar geen vervolger is.’ Vgl. ook c.6, r. 9-10.
1 jaegt: loopt achter hem aan, verjaagt
4 Gebaseerd op Plinius, Naturalis historia, ix, xii (37): ‘Dentes non sunt testudini’ (De schildpad heeft geen tanden). Hier om aan te geven dat de schildpad er niet schrikaanjagend uitziet.
5 boose rancken broet: slechte streken bedenkt
6 Hy ... vlucht: Een parallellie met een climax.
  gedreven: opgejaagd
7 drilter: trilt er

XLVIII.C.2
Wie ijdele schrikbeelden vreest, doet in feite een bekentenis.Ga naar eind13

 
De schildpad zwoegt, gebukt onder de last van haar eigen huis
 
en met haar zware lichaam sleept ze zich voort over de stoffige grond.
 
Zodra de apin haar ziet, vlucht zij en wendt zij haar gezicht trillend af naar achteren, en acht zich niet veilig door te vluchten.
5[regelnummer]
Bij het geluid van een mug en bij de schaduw van een bewegende rietstengel
 
vlucht de goddeloze, zelfs al zit niemand hem achterna.
 
Iemand met een slecht geweten vergaat geheel van angst,
 
ook dan, wanneer er geen reden tot bange vrees is.

XLVIII.C.3
De zondaar is altijd bang.Ga naar eind14

Hoezeer jouw schild je ook neerdrukt, schildpad, de aap ontvlucht je toch in grote haast uit vrees te worden gepakt. Altijd vlucht de zondaarGa naar eind15 terwijl niemand hem kwaad wil doen, en niemand hem achtervolgt.

[pagina 712]
[p. 712]

XLVIII.C.4.a
Job 15:21-22.

Het geluid van de verschrikking is altijd in de oren van de goddeloze en hoewel er vrede is, vermoedt hij altijd een hinderlaag, terwijl hij aan alle kanten het zwaard om zich ziet.Ga naar eind16

XLVIII.C.4.b
Job 18:11.

De beroeringen verschrikken de goddeloze rondom en verstrooien hem op zijn voeten.Ga naar eind17

XLVIII.C.4.c

Spreuken 28:17, ‘Een mens, gedrukt om het bloed van een ziel, zal naar de kuil toevluchten; men ondersteune hem niet.’Ga naar eind18

XLVIII.C.5
Wie ijdele schrikbeelden vreest, doet in feite een bekentenis.

‘Een slecht geweten is de moeder van de angst’, zei Chrysostomus naar waarheid.Ga naar eind19 Dat huiver immers een onafscheidelijke metgezel is van goddeloosheid, daarvan getuigen zij die dagelijks uitvluchten voor hun geweten zoeken maar ze niet vinden. ‘Zij die gezondigd hebben menen dat zij altijd straf onder ogen moeten zien’, zegt hij.Ga naar eind20 Daardoor gebeurt het dat de goddeloze voor alles huivert, zelfs voor wat helemaal niet angstwekkend, maar zelfs begerenswaardig is; God vreest hij, omdat hij weet en voelt dat Hij hem vijandig is, de duivel omdat hij zijn folteraar is en zichzelf omdat hij zijn aanklager is. Voor een vroom man daarentegen is niets afschrikwekkend. God niet: er is volgens hem niemand die hem meer wil helpen; de duivel niet: er is volgens hem niemand die hem minder kan deren; zijn geweten niet: alles is daar rustig; de huiveringwekkende donder noemt hij de liefdevolle stem van zijn Vader, de angstwekkende bliksem stralen van de goddelijke majesteit, de dood een doorgang naar een beter leven, het oordeel van God het einde van de strijd en de zorgen. Kortom:

 
‘Als het hemelgewelf breekt en instort,
 
blijft hij onbevreesd onder het vallend puin.’Ga naar eind21

Ieder die werkelijk moedig wil zijn, moet er altijd weer voor zorgen dat hij een van zonden gezuiverde geest houdt.

XLVIII.C.6

1 oudtvader: Nl. Chrysostomus, zie noot 19.
2 gewisselijck: stellig
3-4 versmachte: benauwde, ‘bijna gestikte’
6 Hy ... Godt: Hij is van schrik vervuld voor God. In de bijbel worden de godvruchtigen er meer dan eens op gewezen zich niet te ‘ontzetten’.
9 wijse-man: Salomo in Spreuken 28:1, ‘De goddelozen vluchten, waar geen vervolger is; maar elke rechtvaardige is moedig, als een jonge leeuw.’ Vgl. ook het motto boven c.1.
10 vrymoedich: moedig, zonder angst
13 ghewisse: geweten
15-16 des selfs grootachtsaemheyt: diens heerlijkheid
18 gantsch en gaer: geheel en al
18-19 Al ... gevaer: Bewerking van het Horatius-citaat, zie noot 21.

[pagina 713]
[p. 713]

20 onvertsaeght: onbevreesd
  goets moets: zonder vrees, met goed vertrouwen bezield. Vgl. Mattheus 14:27 en Handelingen 27:22, 25, 36.
21 doodelijcke wercken: doodzonden, of: ondeugden die dodelijk zijn voor het gemoed van de mens (vgl. wnt iii, ii en iii, 2868). Ook ter sprake gebracht in xii.c.6.

Commentaar

Cats presenteert in zijn amoureuze duiding een grootmoedige jongeman die zijn geliefde verzoekt om wanneer ze hem zal afwijzen, dan toch in ieder geval iemand te verkiezen die, evenals hij, in karakter overeenstemt. Net zomin als de aap en de schildpad het met elkaar kunnen vinden, lukt het in de liefde je te verbinden aan iemand die tegenovergesteld van aard is. Omdat iedereen verlangt naar wat overeenkomst met hem of haar vertoont, is er toch zeker in de liefde behoefte aan gelijkheid.

De tweede uitleg borduurt op dit onderwerp voort, maar er vindt daarin een perspectiefwisseling plaats: de schildpad, eerder toonbeeld van saaiheid, staat nu voor de kuisheid en Cats betoogt hier dat een jongeman de ingetogen bescheidenheid van een meisje dient te waarderen. Iemand die op zoek is naar een geschikte echtgenote moet niet denken dat brutale en levenslustige meisjes het meest bekwaam zijn voor het huwelijk. Hoe speels en uitgelaten ze ook kunnen zijn tijdens de vrijerij, ze schieten vaak te kort wanneer ze eenmaal getrouwd zijn en blijken zelden opgewassen tegen de taken die ze als moeder in het gezin behoren te vervullen. Cats raadt de jeugd op vaderlijke toon aan toch vooral oog te hebben voor toekomstige omstandigheden en daarmee ook rekening te houden bij de keuze van een geschikte, dat wil zeggen ingetogen, partner.

Niet voor niets gebruikt hij het beeld van de schildpad. Het dier werd beschouwd als hemels symbool omdat Phidias een voet van het door hem van goud en ivoor gemaakte beeld van Aphrodite (Urania) in de stad Elis liet rusten op een schildpad. Doorgaans denkt men daarbij, als een toespeling op de naam Urania (‘hemelse’), aan het hemelse gewelf. Omdat Venus Urania ook de echtelijke liefde representeert, zag men in de schildpad tevens het symbool van de huiselijke ingetogenheid en zwijgzaamheid, een verband dat onder meer te vinden is in Plutarchus' Moralia.Ga naar eind22

Deze vergelijking werd opgepikt door de Dordtse arts Johan van Beverwijck in zijn boek Van de uitnemendheydt des vrouwelijcken geslachts. De lof van een vrouw, zegt Van Beverwijck, bestaat in de zorg voor haar huishouden, en omdat ook de schildpad altijd thuis is, wordt de vrouw op de begeleidende illustratie staande op het dier afgebeeld; zij houdt een brandend hart vast (afb. 48.1). Deze gravure gaat op haar beurt weer terug op een embleemprent van Hadrianus Iunius, opgenomen in zijn in 1565 verschenen Emblemata. De vrouw houdt onder het motto ‘Uxoriae virtutes’ (De deugden van een echtgenote) haar vinger op de lippen - een teken van zwijgzaamheid en bescheidenheid - en een sleutelbos in de hand (afb. 48.2).Ga naar eind23 De zienswijze stemt eveneens overeen met wat Paulus opmerkte in 1 Timotheus 2:11-12, ‘Een vrouw late zich leren in stilheid, in alle onderdanigheid. Doch ik laat de vrouw niet toe, dat zij leert, noch over de man heerst, maar wil, dat zij in stilheid is.’ Ook Johannes Calvijn verwees bij zijn behandeling van het juist gedrag van de vrouw naar het beeld van de schildpad.Ga naar eind24

[pagina 714]
[p. 714]

Cats zou de metafoor hernemen in zijn Houwelyck van 1625:

 
Een schild-pad, huys-vriendin, die noyt en komt getreden,
 
Of draegt tot aller stont haar wooning op de leden;
 
Om dat een jonge vrou, oock alsse buyten reyst,
 
Moet dencken wat het huys van hare pligten eyst.Ga naar eind25

In één van Aesopus' fabels is de schildpad zo honkvast dat hij het zelfs laat afweten op het grootse huwelijksfeest van Zeus. Toen de oppergod hem vroeg waarom hij niet was komen opdagen, gaf het beest als antwoord: ‘Oost west, thuis best’. Dit ontstemde Zeus zozeer dat hij de schildpad strafte door hem voor altijd zijn eigen huis te laten dragen.Ga naar eind26

Tegenover de bescheidenheid (bij Cats gelijkgesteld aan ingetogenheid) van de schildpad wordt in dit embleem de levenslustige en schaamteloos dansende aap gesteld, een beest waaraan elke verantwoordelijkheid vreemd is. In die zin functioneren beide dieren ook als elkaars pendanten, met het eerbare meisje geplaatst tegenover de lichtzinnige vrouw.Ga naar eind27 Dat Cats nu juist kiest voor de combinatie schildpad en aap, heeft waarschijnlijk te maken met de manier waarop over de beide dieren binnen de leer van de temperamenten werd gesproken. Aan de aap werd namelijk het sanguïnische temperament gekoppeld en die moest beschouwd worden als tegenhanger van de flegmatisch gekarakteriseerde (zee)schildpad. Alle hierboven ter sprake gebrachte iconologische verwerkingen van de schildpad komen reeds bij Ripa voor: hij beschrijft het dier als beeld voor de flegmaticus, voor het thuisblijven en voor de kuisheid.Ga naar eind28

Bovendien werden beide laatste toepassingen al eerder aangehaald in het onderschrift dat Joachim Camerarius bij een prent van een schildpad dichtte (afb. 15.2). Ook Camerarius bestempelde in Symbolorum emblematum ex animalibus quadrupedibus het huis als beste toevluchtsoord waarin de (huis)vrouw ingetogen en eerbaar kan leven.Ga naar eind29

In zijn uitleg bij het vijftiende embleem beklemtoonde Cats, net zoals hij dat hier in zijn godsdienstige uitleg doet, hoe drukkend een slecht geweten kan zijn en hoe moeilijk het is een zondig gemoed te verbergen. Het is de goddeloze volstrekt onmogelijk zijn omstandigheden objectief te bezien en hij leeft dan ook in permanente angst. De citaten uit het bijbelboek Job illustreren de radeloosheid van de zondaar. Alleen een zuivere geest kan de mens vrijwaren van zijn angsten.

Een ontmoeting tussen de beide dieren is eerder tot onderwerp gekozen in de beeldende en literaire kunst. Het rijden op een schildpad komt in de antieke kunst nogal eens voor: behalve Venus en Silenen zijn er voorbeelden van een aapachtige figuur, die te vergelijken is met de hoofdfiguur in een oriëntaalse fabel. Het verhaal maakt onderdeel uit van de Panchatantra. De raam- en hoofdvertelling van het vierde boek vertelt de geschiedenis van een zeemonster: in sommige versies is het een krokodil en in de Arabische verwerking een schildpad.Ga naar eind30

De vrouw van de schildpad is kwaad op de aap Rastamutha (Roodhoofd), omdat ze meent dat haar man op deze aap - van wie hij heerlijke vruchten heeft ontvangen - verliefd is geworden. Zij wil het hart van de aap hebben, en haar man krijgt de opdracht hem daarvoor te doden. De aap, die niet kan zwemmen, wordt daarom uitgenodigd plaats te nemen op de rug van de schildpad.

[pagina 715]
[p. 715]

Wanneer ze een eindje van de wal gekomen zijn, krijgt de aap echter argwaan en met een list (hij zegt aan wal namelijk nóg een hart te hebben) brengt hij zich alsnog in veiligheid. De aanvankelijke vriendschap verkeert daarop in vijandschap en de aap slaat aan het vertellen. Het zijn verschillende verhalen over domheid, onjuist ingeschatte vriendschap en de luimen van een vrouw.

De schildpad wordt door het noodlot achtervolgd: zijn vrouw sterft, zijn verblijfplaats wordt door anderen ingenomen en er rest hem niets meer dan zijn zonde op te biechten. Het verschil tussen beide dieren loopt als een rode draad door de fabel, en de schildpad - in dit verhaal dus negatief gezien en betiteld als booswicht - druipt ten slotte af. De vertelling werd ook opgenomen in Zacharias Heyns' uitgave van de Voorbeelsels der oude wyse uit 1623, met op een houtsnede het voor de aap zo hachelijke moment als hij zich over het water laat meevoeren op het schild (afb. 48.3).Ga naar eind31

Bewerking en navolging

Van Vreeswyk 1674, 188.

Literatuur

Emblemata 1967, 439-440.
eind1
De kerk zou die van Vrouwenpolder kunnen zijn, maar die lag in werkelijkheid verder landinwaarts.

eind2
Mogelijk ontleend aan Arnisaeus' De iure connubiorum, VI, V, 23. Ed. Frankfurt 1613, 290 o.v.n. Ausonius. In Ausonius' werk is de regel niet teruggevonden.
eind3
Vgl. voor het tweede deel van de versregel de inzet van Lucretius, De rerum natura, i, i: ‘Aeneadum genetrix, hominum divomque voluptas’ (Stammoeder van Aeneas' geslacht, wellust van goden en mensen).
eind4
Vgl. Catullus, Carmina, lxxxvi, 4: ‘Nulla in tam magnost corpore mica salis’ (In het gehele, omvangrijke, lichaam zit geen greintje zout). Vgl. voor de zouteloze pompoen ook vii.b.6.
eind5
Toespeling op Vergilius, Aeneis, viii, 481-488, i.h.b. 485-488 waar wordt gesproken over de schandelijke moorden en gruwelijke daden van de tiran Mezentius:
 
Mortua quin etiam iungebat corpora vivis,
 
componens manibusque manus atque oribus ora,
 
tormenti genus, et sanie taboque fluentis
 
complexu in misero longa sic morte necabat.
Vert. Schwartz 1989, 153: ‘Zelfs lijken bond hij samen met levende mensen, hand op hand, mond op mond - een nieuw soort foltering -, zo doodde hij hen, druipend van etter en vuil, door langzame dood in trieste omarming.’ Met dank aan J.W. Steenbeek te Amersfoort. Ook als embleem in Alciato, Emblemata. Ed. 1550, 212. Zie: Emblemata 1967, 1708. Met dank aan M.A. Schenkeveld-van der Dussen te Heemstede.

eind6
Dat de natuur zelden haar neiging kan beteugelen (of zelfs verloochenen) brengt ook De Roovere onder woorden in de prince-strofe van ‘Sotte amoureusheyt’:
 
Ghelijcke treckt tot ghelijcken
 
Natuere can selden haer helden mincken
 
Ick en liete u nemmermeer vol gheblijcken
 
Hoe vriendelijck dat haer ooghskens quincken.
In: De gedichten van Anthonis de Roovere. Naar alle tot dusver bekende handschriften en oude drukken. Ed. J.J. Mak. Zwolle 1955, 399, r. 40-43.

eind7
Saxonis Gesta Danorum. Ed. J. Olrik en H. Raeder. København 1931, 33-34 en 37: ‘[Ulvild, Hading's daughter, was married beneath her to a commoner, Guthorm. Whether she was motivated by the degradation of the match or aspired to high renown, she acted without any filial regard and incited her husband to murder her father, declaring that she preferred to be looked upon as a queen, not a mere princess. I have decided to set out the form of her inducement in her own words, as near as I can; it went something like this:] “I am wretched because my dignity is obscured by an ill-fitting bond, distressed that my lineage is yoked to base peasantry. Unblest is the child of royalty whom the law of wedlock levels with the mob; pitiful the king's daughter whose father has idly transferred her elegance to low and contemptible embraces; ill-starred the mother's offspring whose happiness is diminished by her wedded partner, whose purity is handled by yokel filth, whose nobility is demeaned to ignoble vulgarity, whose value dwindles in the married state”.’
Vgl. ook The history of the Danes. Ed. H. Ellis Davidson. Twee dln. Cambridge 1979-1980, 34. Saxo Grammaticus begon een in het Latijn geschreven kroniek, waarin hij o.m. mondelinge getuigenissen, verhalen, sagen en oude gedichten optekende. Zijn Gesta Danorum bestaat uit zestien delen: de eerste negen geven de geschiedenis van zestig legendarische koningen. Het werk werd in 1514 door Christiern Pedersen uitgegeven en kende vele vertalingen.

eind8
Vgl. Proverbia I, 194 en Le Roux 1859, II, 269: ‘Chacun quiert son semblable (Prov. communs, XVe siècle)’. Ook aangehaald in Cats' Spiegel 1632, I, 77, nr. XXV (= ADW 1712, I, 514).
eind9
Een zeventiende-eeuwse verwijzing naar ‘fille de rues’ met de betekenis: straatmeid of prostituée, heb ik niet gevonden.

eind10
Cats heeft gnarumque, Horatius ‘navumque’ (en ijverig).

eind11
Mogelijk een verwijzing. Vgl. het motto boven b.3.
eind12
Het kan zijn dat Cats deze vergelijking ergens in de omvangrijke reisliteratuur heeft aangetroffen. Bekend is dat Nederlanders zich bij een bezoek aan Parijs conformeerden aan de heersende Franse mode; men ontbood een kleermaker zodat de garderobe kon worden aangepast. Zie: A. Frank-van Westrienen, De groote tour. Tekening van de educatiereis der Nederlanders in de zeventiende eeuw. Amsterdam 1983, 217.
Vgl. verder een embleem in het werk van Taurellus (Emblemata 1967, 1402-1403) en de gedachte in Plutarchus, Moralia (‘De Alexandri magni fortuna aut virtute’), 330 b, geparafraseerd opgenomen door Erasmus in zijn Parabolae: ‘Sic qui velit feram nationem cicurare domareque, moribus ac vestitu semet illi ad tempus accommodet, necessum est’ (Zo moet ook hij die een inval wil doen in een onontwikkeld land en het wil onderwerpen, zich tijdelijk aanpassen aan hun gebruiken en kleding). Ed. Margolin 1975, 106, r. 136-137; ed. Mynors 1978, 140, r. 12-13.

eind13
Ofwel: Wie bij het minste of geringste bang is, verraadt een slecht geweten. Zie ook C.5.

eind14
Meurier 1617, 149; Littré 1873-1883, III, 1026.
eind15
Vgl. Meurier 1618: ‘belistre: schudde, bedelaer, rabaut’. Cats lijkt hier de goddeloze (zondaar) te bedoelen; vgl. het motto boven c.1 en boven het onderhavige gedicht.
eind16
‘Het geluid der verschrikkingen is in zijn oren; in de vrede zelf komt de verwoester over hem, [Hij gelooft niet uit de duisternis weer te keren maar] dat hij beloerd wordt ten zwaarde’; de Vulgaat heeft dan ook ‘illius’ in plaats van impii.

eind17
In de Vulgaat staat, met dezelfde betekenis: ‘Undique terrebunt eum formidines, et involvent pedes eius.’ Cats heeft zich hier waarschijnlijk gebaseerd op de formulering in Tremellius 1607, waar als enige variant ‘eum’ voor impium voorkomt. Opvallend is dat hier opeenvolgend uit twee verschillende bijbelversies van Job wordt geciteerd.

eind18
De Willibrord-vertaling is hier explicieter: ‘Een mens die met bloedschuld beladen is zal vluchten tot in zijn graf: houd hem niet tegen!’ In de Bible 1610 besluit de zin als volgt: ‘en la fosse sans qu'un aucun l'en retienne’.

eind19
Aangehaald door Langius (253 a): ‘Conscientia peccati formidinis mater’, met verwijzing ‘In Ps’; de oorspronkelijke plaats is niet teruggevonden.
eind20
Het citaat is mogelijk ook ontleend aan Chrysostomus. Vgl. verder Leviticus 5:5, ‘Het zal dan geschieden, als hij aan een van die schuldig is, dat hij belijden zal waarin hij gezondigd heeft’, en het apocriefe boek Wijsheid 14:31 ‘Maar de wraak dergenen die zondigen, komt altijd over de overtreding der onrechtvaardigen.’
eind21
Horatius, Ode, iii, iii, 7-8. Vert. Van de Laar 1987, 86.

eind22
Zie voor het beeld van Phidias: Pausanias, Beschrijving van Griekenland (‘Elis’), vi, xxv, 1; voor de toegeschreven symboliek: Plutarchus, Moralia (‘Coniugalia praecepta’), 142 d; vgl. tevens: Moralia (‘De Iside et Osiride’), 381 e. Het dier werd ook als uitermate vruchtbaar beschouwd, reden waarom Griekse vrouwen oorbellen droegen in de vorm van schildpadjes. Zie verder W.S. Heckscher, ‘Aphrodite as a nun.’ In: Art and literature. Studies in relationship. Ed. E. Verheyen. Baden-Baden 1985, 97-117 (Saecula spiritalia, 17). Deze studie werd voor het eerst gepubliceerd in 1953; J. Schwartz, ‘Some emblematic marriage topoi in the French renaissance.’ In: Emblematica i (1986), 245-266; De Jongh 1974, 174; P.M. Simonds, ‘Alciati's two Venuses as letter and spirit of law.’ In: Alciato and the emblem tradition 1989, 95-125, i.h.b. 115; Keller 1909-1913, ii, 250; Emblemata 1967, 1749-1751; Tiemann 1974, 220-221; en Laurens 1989, 443-444. Zie voor de koppeling van de slak en schildpad aan de huiselijkheid ook Van Mander, Uitbeeldinge der figueren 1616, 118r; Portretten van echt en trouw 1986, 145-146; 162, noot 10, en afb. 30b. Een overzicht van de schildpadsymboliek geeft Valeriano Bolzani 1602, xxviii, 282-284.
eind23
Van Beverwijck: ed. Dordrecht 1643, ii, 206; Iunius: ed. Antwerpen 1565, 56, nr. l (later hergebruikt door Geoffrey Whitney, A choise of emblemes. Leiden 1586, 93; zie ook Emblemata 1967, 1543). Dezelfde gedachte over de huishoudelijke taken van de vrouw is te vinden bij Xenophon en Aristoteles; naar hen verwijst Van Beverwijck ter ondersteuning van zijn visie. De schildpadmetafoor ook bij Taffin, Pers, en Wittewrongel. Het motief - naast de slak kon ook de spin de schildpad vervangen -, evenals de voorbeelden, werden al eerder ter sprake gebracht door Franits 1987, 100-102, 169, noot 37-38, en afb. 40-41; en Franits 1993, 68-70, afb. 51-52; zie ook Groenendijk 1984, 114 en 126, noot 24.
eind24
Uitlegging van de pastorale brieven (1581). Iets verderop, in zijn uitleg van 1 Timotheus 5:13, stelde Calvijn: ‘Er is niets dat vrouwen méér betaamt, dan de bewaking van het huis. Vandaar was bij de ouden de schildpad het beeld van een eerbare en deugdzame huismoeder.’ Vert. Schroten 1966, 58-59 en 115. Het is denkbaar dat Cats, die in embleem xxxvii.c.5 naar precies deze bijbelplaats verwijst, via Calvijns commentaar op het spoor van de schildpad is gezet.
eind25
adw 1712, i, 366.
eind26
Alle fabels [1979], 56, nr. 125. Vgl. ook de commentaar bij embleem xv.
eind27
Eenvoud(igheid) verbindt hij met wars van weelde of vertoon, en schaamte met eerbaarheid en kuisheid. Zie: Portretten van echt en trouw 1986, 84, noot 7.
eind28
Het is duidelijk dat het tegengestelde karakter het dier afschrikt. De schildpad leeft in onmin met de kraanvogel, de torenvalk en de adelaar, en hij wordt gevreesd door de steenpatrijs (zie: pre ii a, 429-432). Vgl. Janson 1952, 239-259; voor de schildpad, 253; en verder Keller 1909-1913, ii, 249 die het heeft over een ‘Vertreterin des feuchten Elements’ en die stelt ‘Am gewöhnlichsten aber ist die Hervorhebung ihres Phlegmas’ (258). Volgens Plinius, Naturalis historia, xi, lxxii (118) en lxxxix (220) heeft de schildpad erg weinig bloed. Janson verwees voor de aap wel naar embleem xlii, maar vermeldde noch dit embleem, noch embleem iv. Zie voor Ripa, ed. 1644, 76 en 264b-265.
eind29
Ed. Nürnberg 1595, xci:
Domus optima.
 
Est sua cuique domus tutissimus usque receptus,
 
Hanc ceu testudo foemina casta colat.
In vertaling:
Het beste huis.
 
Ieder heeft zijn eigen huis, een altijd zeer veilige toevlucht.
 
Een kuise vrouw moet hierin als een schildpad blijven zitten.
Zie ook embleem xv. Vgl. verder ook Langlois 1584, 70r-v; Koning, Lexicon hieroglyphicon 1722-1727, v, 172-174; en Nolde 1964, 242-243, met verwijzingen naar enkele adagia van Erasmus.
eind30
Zie: The panchatantra. Vert. A.W. Ryder. Chicago etc. 1925, 381-423; verder: Pantschatantra: fünf Bücher indischer Fabeln, Märchen und Erzählungen. Vert. T. Bensey. Leipzig 1859, i, 420-473; ii, 285-320, en ii, 507, ann. 1240. Vgl. ook Keller 1909-1913, ii, 255; evenals de verwijzing in Thompson 1955-1958, i, 412, nr. b264.5: ‘Fight between ape and tortoise. Africa (Togo)’. Hij zegt zich te baseren op C. Einstein, Afrikanische Legenden. Berlin 1925, 15.
eind31
Voorbeelsels der oude wyse. Amsterdam 1623, fol. 80r.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken