Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Trouringh (1637)

Informatie terzijde

Titelpagina van Trouringh
Afbeelding van TrouringhToon afbeelding van titelpagina van Trouringh

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.38 MB)

Scans (550.15 MB)

XML (2.12 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

leerdicht


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Trouringh

(1637)–Jacob Cats–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]

t'Samen-sprake van Philogamvs Ionghman ende noch ongehout,
met Sophroniscvs ovt - man ende weduwenaer.

Kort begrijp van de volgende t'samen-sprake.

1.WT-nementheyt van het houwelick van de eerste voor-ouderen.
2.Of het dienstigh is te trouwen?
3.Of het beter is ghetrout ofte ongetrout te wesen?
4.Of kerckelijcke personen behooren te trouwen?
5.Of yemant God om een goet partuer biddende, en daer na eē op-set nemende om het eerste vrou-mensch dat hem tegen-komt tot een wijf te kiesen, een goet middel is om wel te mogē trouwen?
6.Of het wijsheyt is, op schijn van Godsaligheyt aendacht in de kercke, of diergelijcke, plotselick yemant te trouwen?
7.Of yemant behoort te trouwen die geen middel en weet om de huys-houdinge voor te staen?
8.Of alle mans personen in het sweet haers aengesichts haer broot moeten eten, en wat sulcx eygentlick seggen wil?
9.Of het beter is dat yemant met geerft goet syn huys-gesin onderhout, ofte wel door middelen by hem selfs ghewonnen?
10.Of vrouwen die meer tot de huys-houdinge, door haer verstant ofte vlijt, inbrengen als de mans, de heerschappije of vooghdije over de selve toe-komt?
11.Of het beter is te trouwen met of sonder houwelicksche voorwaerde?
12.Offer inde Schrifture eenigh houwelick kan aen-gewesen werdē dat onder een houwelicksche voorvvaerde is aengegaen?
13.Of, (indien Adam niet en hadde gevallen) onder de menschen voor-teelinge plaetse soude hebben gehadt?
14.Of de woordē wast en vermenighfuldight, by God tot de eerst-gehoude gesproken, een gebodt in hebben dan niet?
15.Of Adam Eva beslapē heeft noch in den paradijse wesende?
16.Weyger-kunst met heusche eerbaerheyt, ghebruyckt ontrent het geheym des houwelicx, de vrouwen aengepresen.
17.Ten wat tijde houwelicse by-een-komste best is?
[pagina 2]
[p. 2]

Sophroniscvs.

HOe dus, Philogame, al weder alleen, in dese eensame plaetse?

Phi. Ia, weerde Sophronisçe, ick ben hier al dickmael eensaem, en dat om eyntelijck eenmael uyt de eensaemheyt te geraken.

Soph. Ghy spreeckt raetselen, nae my dunckt, spreeckt ront en klaer, jongelingh, soo ghy anders wilt verstaen werden.

Phi. Om verstaen te wesen ist dat men spreeckt: en ick en weet niemant van den welcken ick beter wensche verstaen te werden als van u, weerde man. 'Tis u kennelijck dat ick tot heden toe eensaem en ongepaert leve, en ester en isset myne ghelegentheyt, oock mijne genegentheyt niet, dus langer te blijven, en daerom heb ick even hier te deser plaetse in mijn eenigheyt nu al dickmael met ernst over-leyt hoe ick bequamelijck uyt desen eensamē staet tot een geselligh leven soude mogen komen.

Soph. Wel, wat isset dat u daer noch aen hapert, goede jongelingh.

Phi. Dat ick noch te weynigh kennisse van saken hebbe in die gelegentheyt, en noch de rechte gronden niet en weet van dat groot werck. Ick en ben niet gesint ten houwelick te gaen als de onreyne dieren in de Arcke deden. want de selve, niet wetende tot wat eynde sy lieden daer in tradē, warender in en quamender weder uyt even also als sy lieden daer in waren gekomē, dat is, onreyn eñ ongalick.

Soph. Ick en kan u daer in geen ongelijck geven, Philogame, vvant ick hebber vele ghekent en kenner noch heden eenige die in het aen-gaen van haer houwelick even hen soo droegen als ick een sekeren knecht eens hebbe weten doen, aen den welcke syn heere bevolen hebbende in haest om een boodtschap te gaen, op alsulcken plaetse, dadelick soo haest hy de plaetse maer en hoorde noemen, met een dom en los hoost sigh derwaerts spoede, sonder verder te verstaen wat hy daer te verrichten hadde, en ter plaetse ghekomen zynde, doen maer eerst began te denckē wat de reden mochte wesen waerom hy daer gekomen was, en die niet wetende, wert gedwongē te rugge te loopen tot synen heete, om sulcx te gaen vragen. Seker alle de gene die alleen te gaste gaen om hen sat te eten, maer en reysen om wat nieus te sien, en slechts ten houwelicke komē om dē lust van een vrouwe te genietē, die en hebbē geensins ghetroffen het recht vvit en oogh gemerck daer sy lieden op te sien haddē. Rechtsinnige lieden gaen te gaste meer om door gemeenschap van goede reden en seden hare geest te vermaken, als om met spijs en dranck hare lichamen te belastē: hare reysen strecken hun niet om eē nieus-gier oogh, maer om eē leerbegeerigh herte te voldoē. Het trouwē dient de selve meer om een soet geselligh leven, ten dienste van Godes kercke, van het Vaderlant, ende haer eygen huys te leyden, als om de ketelinge van haer weeligh vleys vernoegen te geven.

Phi. Weynigh zijnder, weerde man, die het stuck soo op-nemen, ende even-wel soo isset meer als kennelijck dat het also behoort.

Soph. Ick oordeele dat die gene die haer ten houwelicke begeven behoorē te doen als de gene die haer tot een reyse buytens landts gaen stellen, de selve sien niet alleenlijck eerst in haer ghedachten, maer oock op de Caerte alle de wegen, bergen en revieren daerse door hebben te reysen, al eerse van huys scheyden. 'T zijn wilde menschen die huysen bouwen van boomen soo als die in de bosschen af-gehouwen werdē, dat is, met schorsen en quastē. Ick in het tegendeel vvil niet als een boom maer als een balck gebruyckt werden in 't gebou van ons Vaderlant, dat is, ick wenschte wel in de ghelegentheyt van 't houwelick te komē niet rau en onbesnoeyt, maer geeffent, geschaeft ende ghesuyvert van de quasten der jonckheyt. Het volck Israëls en toogh niet in het beloofde lant, als na een neerstigh ondersoeck wat voor een volck datter in vvoonde, wat voor steden en stercktē daer in waren, en met eene wat vruchten datter in wiessen. Ick woude soo geerne doē in de sake daer van wy jegenwoordelick sprekē, dat is, ten aensiē van het houwelick, 't welck ick te rechte mach noemen 'tlant van beloften der jonge lieden.

Phi. Ick woude wel van veelderhande bedenckingen, die my nu en dan te binnen komen, ontrent den houwelicken staet, wat nader berichts hoorē van de gene die ick meyne dat stuck grondelick te verstaen: en nae dien ic vveet dat ghy niet alleenlick goede wetenschap, maer oock volle ervarentheyt van desen allen zijt hebbende, midts ghy niet alleenlijck een geruymen tijt getrout zijt geweest, maer hebt daer-en-boven (soo ick weet) uwen houwelicxen tijdt niet sonder aendacht en diepe op-merckinge laten voor-by gaen: Soo woud' ick vvel dat ghy my eerst het oir, en daer na de tonge een weynigh woudet leenen op dese gelegentheyt. Want met lieden die door eygen bevindinghe wijs zijn, raet te

[pagina 3]
[p. 3]

plegen, dunckt my best te wesen. De wegh tot wetenschap is lang door regels, kort door exempels, seyter een wijs schrijver.

Soph. En op wat sakē loopē doch meest uwe gedachten?

Phi. Ick vvoude hier in vvel gaen van de eyers af tot de appels toe, gelijck de oude seyden, dat is gelijck ghy weet, van den beginne af tot het eynde toe, om alsoo bescheydentlijck eenige mijne naeu-keurige gedachten te vol-doen, en sonderlinge wilde ic met rechte kennisse van saken wel bericht vverden op de na-volgende vraegh-stucken.

 

1.Wat recht trouwen is?
2.Of men mach trouwen?
3.Of men moet trouwen?
4.Of het beter is te trouwen, of ongetrout te blijven?
5.Wieder trouwen mach, en wie niet?
6.Hoe danige personē men behoort te trouwen, en hoedanige niet?
7.Wanneer men trouwen mach, en wanneer niet?
8.Waer men trouwen mach, en waer niet?
9.Waerom men trouwen mach, en waerom niet?
10.Hoe men trouwen mach, en hoe niet?
11.Wat behulp middelē men om te trouwen gebruyckē mach, en hoedanige niet?

 

Soph. Sie daer een wijt velt geopent, dat in veel dagē niet af en is te gaen, wat neerstigheyt men daer toe oock brengen mochte. En waer toe soo veel mosters hier op ghemalen, Philogame? soo ick u niet wel en kende ick soude seggen dat ghy, nu eē Lubeeckse vryer beginnende te wordē, het futsel-boeck soeckt ende daerom in allen desen een hair in drie soeckt te klievē om niet tot het werck te komen. Ey lieve!

 
Die elcke veer vvil sien en raken
 
En sal niet licht een bedde maken.

Houwelickse saken wel te overwegen, maer niet eer te vvillen trouwen voor men die aen alle kanten door en door heeft gesien, dunckt my meer neus-wijsigheyt als voorsichtigheyt te wesen.

Phi. Wel, Sophronisçe, soudt ghy mijn naeu-keurigheyt in dier voegen op-nemen, soo isset beter dat ick daer van af-stant doe, en my vvat vermijde van soo diepen ondersoeck van saken. Maer dien onvermindert, dunckt u myn voorstel van soo grooten omme-slagh te wesen?

Soph. In trouwen jae, Philogame: want by-naest ontallicke vraegh-stucken, en al van groot bedencken, konnen hier uyt ghetogen werden, en dienden wel rijpelick overleyt te werden, om goet werck te maken, Niet-temin laet ons den anderen hier op wat naerder verstaen. Het is noch vroegh in den morgenstont, ende de plaetse daer wy yegenwoordelick zijn is stil, vermakelick, ende bevrijt van deur-gangh, oock ben ick even nu recht gesint om van dusdanige saken wat te spreken, behoudens, mits dat gy niet te naeu-pluysigh en sult wesen.

Phi. Ick ben te vredē te doen als ghy segt weerde Sophronisçe: maer voor eerst (dewijle ons geheele reden staet te loopē op het houwelick met den ghevolge van dien) soo stelt ons vast een rechte beschrijvinge van het selve, soo ghy die meynt best te wesen.

Soph. De Rechts-geleerde seggen het houvvelick te vvesen een vvettige t'samen-voeginge van man en vvijf, mede-brengende een onscheybare gemeenschap van leven. Andere gaen wat breeder in dese ghelegentheyt, en stellen het houvvelick te zijn een vvettige ende onverbrekelijcke verbintenisse tusschen een man en een vroumensch, by Gode ingestelt ten eynde men hem kenne voor een suyveren geest, en dat vvy in reynigheyt hem dienen mogen, en het menschelicke gheslachte daer door vermeerdert zijnde, Godes kercke daer uyt mach vverden versamelt. Onsen Erasmus neemt het op dese wijse: Het houvvelick (seyt hy) is een vvettigh ende geduerigh verbont tusschen man en vvijf, onderlinge aen-gegaen ten eynde om kinderen te ghevvinnen, mede-brengende gemeenschap van lijf en goet.

Phi. Welcke van dese drie dunckt u best te wesen?

Soph. Ick hou dese alle voor bequaem, ghy en kont geen misslagh doen, een van de selve te verkiesen, na gelegentheyt van saken.

Phi. Maer opent my doch een weynigh nader het innerlic bescheyt van dese beschrijvinge, die ick wel kan bemercken malkanderen seer na te komē, maer even-wel niet over al een en de selve te wesen.

Soph. Merckt voor eerst Philogame dat het houwelick is een vvettige by-een-komste,

[pagina 4]
[p. 4]

ende sluyt daer mede uyt alle de tsamen-voegingen van man en wijf die onwettigh of tegen den regel zijn, het zy dan ten aensiene van de personē ofte vande sake selfs. Let vorder op de woorden, tusschen man ende vrouwe, en sluyt daer mede uyt, als onvveerdigh den naem van houwelick, de t'samen-voeginge van de onmondige en minder-jarige, van gelijcke de t'samen-komste van vrouwe met vrouwe, of man met mans persoon, waer van men oock huydensdaeghs exempelen heeft gesien: en boven dien van vrouwē ofte manspersonē daer van d'een ofte d'ander ofte beyde ten houwelick onbequaem zijn. Van gelijcken wert door de voorsz. woorden af-gekeurt de by-een-komste van eē man tot twee of meer vrouwen, Item van twee ofte meer mans tot eene vrouwe. Met de woorden van onscheybare gemeenschap vvert aen-gewesen dat geen houwelick en kan ghemaeckt vverden onder conditie, oock niet tot eenen sekeren tijt toe, maer het is een bant geduerende geheel het levē van de gene die onderlinge zijn verbondē, het welck in andere gemeene verbintenissen en handelingen geen plaetse en is grijpende.

Phi. Ick sie nu uwe beschrijvinge van't houwelick kortelick uyt-geleyt, en vinde sulcx tot mijner onderrechtinghe te dienen, om eenvoudelick te verstaen de nature van dese verbintenisse, maer ick wenschte wel wat nader onderrechtinge te hebbē op verscheyde twijfelachtigheden, die op de vraeghstucken, by my hier voren aen-geroert, souden konnen werden by-gebracht.

Soph. Wel Philogame, om tot uvve meyninge te komen, soo hebbe ick hier byder hant een nieu Poëtisch werck, verscheyde gedenck-weerdige trou-gevallē onse Nederlanders voor oogen stellende, dit meyne ick een goede aen-leydinge te sullen konnen geven tot ondersoeck van saken, daer ghy van gewaeght.

Phi. Wat op-schrift geeft de Schrijver aen het werck, daer ghy van spreeckt?

Soph. Proef-steen van den Trou-ringh sie icker voren op-staen, en het sal by ons te besien vvesen, hoe de naem door de sake vvert beantwoort. (Mijns oordeels) schijnt de Schrijver te beloven, dat door dit werck een yder syn trouwe tegenwoordighe of toe-komende ter preuve sal konnē stellen, om alsoo te vveten of de selve vvel en behoorlick is, dan, niet.

Phi. Sie daer een ghelegentheyt die ick sochte, weerde man, ick bid u, laet ons hier onder dese aengename schaduwe eē weynigh neder-sitten: vvant (naer ick mercke) soo ben ick hier wel ter slaeghs gekomen, om te vinden daer ick lange nae verlanght hebbe. Staet my oock toe (soo het u belieft) dat ick in dese handelinge tot leser magh dienen, als de jonghste vvesende, en die het selve minst sal vervelen, en daer nae soo opent my uwe aenmerckingen op de voor-vallende saken, soo doende, sullen wy, mijns oordeels, goet vverck maken, en ick sal ten hooghsten vvel vernoeght wesen.

Soph. Nadien ick uwen lust hier in bemercke, goede jongelingh, soo ben ick te vreden te doen als ghy voor-slaet; begint dan ter goeder uren,en ick wil met aendacht, letten vvatter voor aenmerckingen uyt sullen te trecken zijn, die op u voor-nemen sullen mogen passen, ende daer nae vvillen vvy reden en tegen-reden onderlinghe seggen en hooren.

Phi. Wel aen ick beginne.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken