Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De pelgrimagie van het kindeken Jesus (1755)

Informatie terzijde

Titelpagina van De pelgrimagie van het kindeken Jesus
Afbeelding van De pelgrimagie van het kindeken JesusToon afbeelding van titelpagina van De pelgrimagie van het kindeken Jesus

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.73 MB)

ebook (4.11 MB)

XML (1.04 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel
heiligenleven


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De pelgrimagie van het kindeken Jesus

(1755)–Franciscus Cauwe–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 199]
[p. 199]

VIII. Capittel.
Jesus keert naer Galilëen, ende rust op den wegh by Samaria op de Fonteyne van Jacob, daer hy bekeert de Samaritaensche Vrouwe, &c.

NAer dat den Feest-dagh van Paeschen volbracht was, is Jesus gekeert naer Galilëen; ende passerende voor by de Stadt Samaria, heeft vermoeyt zynde van gaen, neder-geseten op eenen put genaemt de Fonteyne van Jacob, terwylen sijn Discipels naer de Stadt gingen om spyse te koopen, want het was ontrent den noen.

Siet gy wel Godtminnende Ziele, dat het leven van uwen beminden vol is van anghst, pynelyckheden, en lastigen arbeyt? Aensiet hem eens (om Godts wille) hoe hy als niet voorder konnende, ende sijnde t' eynde van sijnen aessem, sy selven nedersmyt op den put, streckende sijne vermoede leden, sijnen aessem jaegende al of hy in de heete kortsen lagh, het edel sweet, van alle kanten uytberstende. Hy is daer-en-boven flauw van honger, ende brandende van dorst, soo dat hy genootsaeckt wort een Vrouwe, die water komt putten, te drincken te vragen. Voor-komt ghy dese Vrouwe met een heylige jalousie, en geeft uwen soeten Jesus selve te drincken: drooght af het sweet van sijn aeschyn, ende aensiet hem met medelijden. Eylaes mynen Godt, hoe sien ick u hier gestelt! Laet loopen myne oogen beken van traenen, ende gy myn herte en hout niet op van suchten; want die Hemel en aerde gemaeckt heeft met een woort, is vermoeyt die geheel de werelt ondersteunt, is flauw; die spyst al dat leeft, vergaet van honger; die de visschen laeft, beswyckt van dorst: ende dit al om mijnder liefden. O groote Godt, hoe hebt gy u selven

[pagina 200]
[p. 200]

verkleent om my verworpen aerd-worm te verheffen! hoe hebt gy u selven verkranckt, om my te helpen ende te verstercken! hoe hebt gy u eygen Majesteydt als vergeten, om myn verloren ziele te soecken. Wie soude peysen (u aensiende aldus gestelt) dat gy Godt sijt? Ach soeten Jesus, hoe krachtelijck treckt hy ons tot u! hoe minnelijck dwinght gy onse affectie, om u alleen aen-te-kleven! Dit weten sy, die met u inwendelijck converseren, ende gevoelen het gene den Heyligen Bernardus seght in sijnen herten-sangh.

 
Jesus liefd' is boven maten
 
Soet en lustigh aen sijn lieden,
 
En meer troost ons krancke vaten,
 
Als de woorden wel bedienen.

Maer laet ons een weynigh ons vermaken met de vriendelijcke ende familiere t' samen-spraecke, die Jesus alhier heeft met het Samaritaensch Vrouwken. O ziele luystert wel toe, want Jesus woorden door-booren het herte. Jesus dan dorst hebbende, seyde tot haer: Ga naar voetnoot(a)Vrouwken geeft my eens te drincken. Sy antwoorde, hoe vraeght gy die een Jode zyt, van my te drincken, die een Samaritaensche Vrouwe ben? Want de Joden schouwen de samaritaenen. Doen seyde Jesus: Waert dat gy wist de gratie, die u gedaen wort, ende wie hy is die u seght, geeft my te drincken, gy soud' misschien het zelve van hem gevraeght hebben, ende hy zoude u levende water gegeven hebben. De Vrouwe seght hem, Heere gy en hebt niet om te scheppen, ende den put is diep, van waer hebt gy dan levende water? Zydy dan meerder als onsen Vader Jacob, die ons dese put gegeven heeft, uyt welcken hy en sijn kinderen, en sijne beesten gedroncken hebben? Jesus antwoorde, en seyde tot haer: Al die van dit water

[pagina 201]
[p. 201]

drinckt, sal noch dorst hebben: maer die drincken sal van het water dat ick geven sal, en sal geenen dorst hebben inder eeuwigheydt. De Vrouwe seyde tot hem: Heere geeft my van dit water, op dat ick geenen dorst en leyde, ende niet meer gedwongen en worde hier te komen scheppen. Jesus seyde: gaet haelt uwen man. De vrouwe antwoorde: ick en hebbe geenen man. Gy segt het wel (seyde Jesus) dat gy geenen man en hebt: want gy hebt vyf mans gehadt, ende den genen die gy nu hebt en is den uwen niet. De Vrouwe seght hier op: Heere soo ick sien, ghy sijt eenen Propheet. Onse Voor-Vaders hebben op desen Bergh aenbeden, ende gy-lieden seght dat binnen Jerusalem de plaetse is, daer men moet aenbidden: seght my u gevoelen? Jesus seyde: Vrouwe gelooft my, den tydt sal komen, dat gy-lieden nochte op desen Bergh, nochte binnen Jerusalem sult aenbidden den Vader. Jae den tyt is hier, op welken de waerachtige aenbidders zullen den Vader aenbidden in den geest ende waerheyt. Want Godt is eenen geest, ende daerom moet hy in den geest, ende waerheyt aenbeden zyn. De Vrouwe segt tot hem: Ick weet wel dat den Messias komen gekomen syn hy sal, die geseyt is Christus: als hy dan sal sal ons van alles breeder onderrechten. Jesus segt tot haer: Ick ben den Messias, die met u spreke. Doen heeft de Vrouwe haer water-kruyke daer gelaeten, ende is met haesten gegaen naer de Stadt, ende heeft geseyt tot alle de inwoonders, comt ende siet eenen mensch, die my geseydt heeft al wat ick gedaen hebbe: dunckt u. l. niet dat het Christus moet zyn. Sy sijn dat uyt de Stadt gegaen, en hebben Jesus gebeden, dat hy daer zoude willen blyven. Ende hy heeft daer twee dagen gebleven, ende veel hebben in hem

[pagina 202]
[p. 202]

gelooft, belydende dat hy waerlijck was den Salighmaecker des werelts.

Aensiet wel aendachtelijck (segt S. Bonaventura c. 31. vit. Chr.) al wat Jesus hier doet en seght: ende noteert hier sommighe schoone leeringhe.

‘Ten eersten, aenmerckt de ootmoedigheyt van de Heere Jesus, eensdeels om dat hy al daer alleen blyft sitten terwylen de Discipels naer de Stadt gaen, eensdeels oock om dat hy aldaer alleen soo ootmoedelijck met een vrouwken van soo groote saken handelt, sprekende onder malcanderen als met sijns gelijcke. Want hy en verachte haer niet; maer sprack maer haer van zulcken saecken, van welcke al hadde hy gehandelt met de aldergeleerste des werelts, het soude veel geweest hebben. Alsoo en doen de hooveerdige niet: want waert dat sy hunne opgeblaesen woorden uytstorteden onder luttel menschen, dat verre is van een alleen, sy zouden hun laeten voorstaen, die verloren te hebben: jae sy en souden niet weerdigh achten die te hooren.’

‘Ten tweeden, confidereert hier de groote armoede ende ongemacken van Jesus, die oock met ootmoedigheyt zyn gemengelt. Want gy hebt hier hoe de Discipels naer de Stadt sijn gegaen, om spyse te haelen, welcke brengende by den put, presenteerden aen Jesus te eten. Maer waer soude hy geêten hebben? Sekerlyck by den put, ofte by eenige beke. Siet dan eens hoedanigh het vermaeck was dat hy ontfinck, als hy vermoeyt was, ende grooten honger leet. Noch en meent niet dat dit maer by gevalle op dese reyse geschiedt is: want dit was sijn ordinair. Daerom gy moogt hier uyt wel bevroeden, dat den ootmoedigen Jesus, ende lief hebber

[pagina 203]
[p. 203]

der armoede, gaende door de werelt, dickwils geêten heeft buyten de Steden ende wooningen der menschen, ergens by een riviere ofte fonteyne, hoe vermoeyt ende gematteert hy was. Hy en hadde oock geen uytgelesen gherechten, noch curieuse schotels, noch delicate wynen, maer puer water van een fonteyne ofte beke was sijnen dranck. Hy (segg' ick) die de Wyngaerden dede groeyen, en d'ackers vruchtbaer maeckte, ende al dat roert geschapen heeft, at ootmoedelijck gelijck eenen armen mensch sittende ter aarden.’

‘Ten derden, aenmerckt hoe vierigh hy was tot het gewin der zielen: want als de Discipels hem nooden om te eten, heeft hy geantwoort: Ick hebbe spijse te eten, die gy-lieden niet en weet. Myn spyse is te doen den wille van den genen die my heeft gesonden. Nochte hy en wilde niet eten, maer vertoefde tot dat de Samaritanen uyt de Stadt quamen, om hun alvooren te Predicken, stellende het gewin der zielen voor de nootsaeckelyckheden des lichaems, hoe seer die oock hem praemden. Aensiet hem dan wel in al dat geseyt is, ende doet u beste om sijne deugden naer te volgen. Tot hier S. Bonaventura.’

voetnoot(a)
Joan. 4.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken