Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De pelgrimagie van het kindeken Jesus (1755)

Informatie terzijde

Titelpagina van De pelgrimagie van het kindeken Jesus
Afbeelding van De pelgrimagie van het kindeken JesusToon afbeelding van titelpagina van De pelgrimagie van het kindeken Jesus

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.73 MB)

ebook (4.11 MB)

XML (1.04 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel
heiligenleven


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De pelgrimagie van het kindeken Jesus

(1755)–Franciscus Cauwe–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 368]
[p. 368]

L. Capittel.
Jesus reyst naer de Jordane, lydende veel ongemack op den wegh.

LAet ons nu, ô ziele, den lieffelycken Jesus geselschap houden in die moeyelijcke voyagie naer de Jordane, welcke ontrent thien vlaemsche mijnel van Jerusalem is Hy passeert met sijne Discipels, ende meer andere, die hem van Galilëen gevolgt waeren te Bethania, ende laet aldaer sijne gebenedyde Moeder, in het huys van Martha ende Magdalena, ende soo vertreckt hy voorder.

Aensiet hem met medelijden, hoe hy wederom arbeyt, gaende bloots voets in den winter, door vuyle klyachtige wegen, ende bloots hoofts door den sneeuw. Siet met weenende oogen, hoe haest sijne bloote voeten van achter open springen door de koude snijdende winden, ende het sneeuw water, ende door het geduerig slaen van sijn habijt, soo dat sy leken van den bloede. Desgelijcks loopt geduerig bloet uyt de menigvuldige kloven van sijne voeten, soo dat alle sijne voetstappen met dit H. Bloet beschildert zyn. Och hoe gaet den armen soeten Man al suckelende met duysent pynen, ende sweetende dat het hem van alle kanten af leckt! Och welck eenen peerden arbeyt doet dien de[li]caten Jesus, gaende geduerig door klyachtige moose tot halven beenen, soo dat hy by naer stap voor stap sijne beenen met gewelt moet uyt trecken om dat sy soo vast daer in blyven steken.

Peyst nu eens hoe uwen alder-liefsten Heere ghestelt moeste wesen op het eynde van den dagh, zynde ten eynde van sijnen aessem van vermoeytheyt, ende flauw van honger ende dorst. Och wie soude dese dingen connen aendachtelyck overdenken sonder traenen! Die Jesus seer lief heeft, ge-

[pagina 369]
[p. 369]

voelt wel wat ick segge. Och mynen Saligmaecker! och mynen Godt, wat hebt gy al voor my willen lijden! Och mynen soeten, mijnen minnelijcken Jesus, myn herte smilt als ick u aensien in dese ellendige gesteltenisse.

Den avont dan gevallen zijnde, gaet den vermoeyden Jesus met sijne Discipels ergens in een boeren huys, alwaer sy op sijn boersch slecht ghenoeg onthaelt worden, ende dat voor betaelen: tot welcken eynde Magdalena, die soete vrindinne van Jesus, aen Judas veel gelt gegeven hadde: maer dien dief hiel den meestendeel van de Aelmoessen, die hem gegeven wierden voor sy zelven, en dede van de rest Jesus seer soberlyck tracteren. Welck den goeden Heere patientelyck leêt: want dese schelmerye van synen Discipel en was voor hem niet verborgen.

Maeckt u dan, ô Ziele, met aendachtigheyt tegenwoordig in dit boeren huys, en dient uwen soeten Jesus alvooren om syn habyt te drooghen, ende sijne voeten te wasschen. Telt eens hoe veel kloven ende bleynen in die teere voeten zyn, ende gevoelende u herte met medelijden gewont, legt u aensicht op de zelve, ende laet de traenen loopen. Och wat gevoelt een minnende herte in dese devote traenen, ende omhelsingen van dese Goddelycke Voeten!

Dusdanige ziele mag seggen met de geestelycke Bruyt: Ick ben gewont met liefde. Waer van segt den H. Gregorius (Homil. 15. in Ezech.) Het is een quade gesontheyt des herten, die de smerte van dese wonde niet en gevoelt: maer als een ziele door het verlangen der hemelsche begeerten, begint te gevoelen dese wonde der liefden, dan wort sy gesonder door de wonde, die te vooren sieck was door de gesontheyt.

[pagina 370]
[p. 370]

Den H. Bonaventura [p. 3. Stim. Am. c. 1.] sulck een gewont herte aensprekende, seyde: O geluckig herte, dat aen het herte van Jesus soo soetelyck gebonden zyt, ende in syne omhelsingen rust, vertelt ons eens, ick bidde u, de soetigheyt die gy gevoelt, ende en wilt my uwe overvloedige wellusten niet verbergen. Maer soo ick sien, gy en hoort niet, om dat gy van de soetigheyt t'eenemael zyt verslonden. O geluckige ziele, waer zyt gy henen gegaen, dat gy ons alsoo in dese bitterheyt verlaet? Segt ons, ick bidde u, of het gene gy geniet, genoegsaem is, en of gy niet en begeert van ons in eenige saecke gedient te zyn. Maer soo ick geloove, gy acht ons overvloedig, niet van aengenaeme presenten maer van vuyligheyt. Wat hebben wy u misdaen, ô ziele, vervult met hemelsche genoegten, dat gy u niet en geweerdigt aen te sien onse aldermeeste goeden? Waerom versmaet gy soo, het gene wy soo seer beminnen? Maer soo ick sien, gy en spreckt niet, om dat den Beminden u wegh ghevoert heeft. O onuytsprekelycke liefde, die een herte soo vereenigt met sijnen Godt! ô wonderlijke goedertierentheyt van onse Saligmaecker, die de gene, die hem uyt'er herten lief hebben besoekt met soo uytnemende gratien.

Aensiet nu, Godt minnende ziele, met welcke service ende spysen den Heere van Hemel ende Aerde onthaelt is geweest in dit boeren huys. Men geeft hem, gelijck een ander een schotel pap op sijnen schoot sonder servette: daer naer een schelle van een taeye verroockte hespe op een sne broodt; ende voor het leste gerechte eenen gesouten boteram van swart broodt. Ende den soeten Heere neemt al dat men hem gheeft ghelijck een kindt, ende eét met goeden appetijt: ende spreekt somtijts een woordeken van den Hemel, naer sijne

[pagina 371]
[p. 371]

gewoonte, ende toont altijts een blijd' gelaet, al oft hy de beste çiere maeckte van de werelt. Naer dese delicaete maeltyt, men presenteert hem eenen dronck water in een houten ofte aerden schotel: ende dan wort hy geleyt naer de schuere om te slaepen.

Volgt, ô ziele, uwen Beminden, ende voegt u by hem in een hoeckxken van de schuere, ende voor sijne voeten, aensiet hem met medelyden, om dat hy naer soo grooten arbeyt, soo kleynen troost ende gemack gevonden heeft. Maer terwylen ick hem alsoo druckelyck besien, hy geeft my sulk een lieffelycke ooge, en toont my sulck een blyde gelaet, dat alle droefheyt myns herten verdwynt, ende verandert in eenen brant der minnelycke affectien, die tot hem vliegen sonder op houden, gelyk vonckskens uyt een forneys. Geeft ô Ziele, vryelyck den toom aen dese affectien der hemelsche liefden, op dat sy van uwen beminden noch meer ontsteken mogen worden. Want geen spraecke en is aen hem soo lief om hooren, als dese Engelsche spraeke der vierige begeerten ende affectien.

Daerom segt den Devoten Abt Gilbertus (Ser. 30. in Cant.) spreeckt, ô geestelycke Bruyt; want uwen Beminden hoort met begeertens, en het is sijne affectie, die de uwe verweckt. Want Jesus stort in een minnende ziele druppelkens van hemelschen honing; dat sijn zoeten affectien der Goddelycke liefde die haer teenemael doen smilten voor het lieffelyck Aenschyn van haeren Beminden. Dan spreeckt de Bruyt tot haeren Bruydegom met een zoeter spraeke ende een ander tonge, te weten met de tonghen der Engelen. Alsdan druppen de lippen des herten eenen hemelschen honing der Goddelycker soetigheden: jae sy en druppen niet, maer sy vloeden, soo dat geheel de

[pagina 372]
[p. 372]

ziele op die ure in overvloedige affectien verandert ende gesmolten wort. Alsdan (segt den H. Bernardus Serm. 45. in Can.) vliegen tusschen de ziele ende Godt, veel lieffelycke woordekens veel soeter als den honing, ende veel minnelyke oogskens, vol van hemelsche soetigheyt, worden van beyde zyden geworpen, als teeckens van een heylighe Liefde.

Maer niemant en kan verstaen hoe dit geschiet, die niet gewent en is hem te oeffenen in een inwendige bloodtheyt des gemoets, met een geduerige minnelycke conversatie ende affectien tot Godt. Tot welcke inwendige blootheyt ons dickwils vermaent den Saligen Albertus Magnus [de adhaer. Deo c. 19.] seggende: boven al behaeght Godt het gemoet der zielen, dat bloodt is van alle verbeeldingen ofte gepeysen der uytwendige zaeken. Want dese blootheyt met eene minnelyke affectie tot Godt, is de ooge met welcke de ziele de Goddelycke tegenwoordigheyt contempleert, ende Godt aenkleeft met duysent acten der liefden, waer toe leyt dese minnelycke conversatie met Jesus, die den weg is tot de contemplatie der Godtheyt, in welcke de verbeeldinge van sijne Menscheyt, voor eenen tyt moet verlaeten worden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken