Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Hoe bereidt men een ketter (1976)

Informatie terzijde

Titelpagina van Hoe bereidt men een ketter
Afbeelding van Hoe bereidt men een ketterToon afbeelding van titelpagina van Hoe bereidt men een ketter

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.02 MB)

Scans (11.02 MB)

ebook (2.98 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Hoe bereidt men een ketter

(1976)–J.B. Charles–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

57. La Vérité Polémogène.

Ik wil het niet over opscheppen, overdrijven of liegen hebben, maar over de waarheid die wij elkaar vertellen. Dat die nooit de hele waarheid is en soms nog niet de halve, slaat niet alleen op onze persoonlijke kommunikatie van persoon tot persoon maar geldt niet in de laatste plaats voor de maatschappij der maatschappijen, die de maatschappij van de naties is. Laten wij toch bij het gesprek van mensen onder elkaar beginnen.

Iemand die steevast bedrieglijke intenties ziet in het uitspreken van partiële waarheden, kan zich vergissen. Er is natuurlijk altijd de mogelijkheid van opzettelijk bedrog en wanneer een beroep op iemand wordt gedaan, zijn verhaal te doen over een toedracht, een gebeuren, en hij houdt de halve waarheid achter, dan hebben wij waarschijnlijk met een leugenaar te doen, maar noodzakelijk is dat niet. In sommige gevallen hebben wij niet een slechte of een zwakke man of vrouw voor ons, maar integendeel iemand die ons liefheeft. Waardoor raakt hij alleen maar verder in de moeilijkheden? Door zijn vredelievendheid. Wat zeg ik, uit liefde.

Het kan mij ook overkomen. Ik heb schilderijen gezien en ik vond er niets aan. Dat zei ik dus, zonder tijd te verliezen, want het leven is kort. Ze tekenen je portretje vindt het slecht

[pagina 86]
[p. 86]

maar je zegt: mooi hoor! Dat zal je geld kosten want kunstenaars zijn ook maar arme mensen. Hoe vind je mijn jurk? Ik ben weer op mijn intransigentie terug en zeg: niet mooi, staat je niet, zou niemand staan. Was dat nou nodig? vraagt iemand met zacht verwijt. Je bent onbeleefd, vullen zij die mij nu iets minder liefhebben aan. Maar ik kan het uitleggen: ik ben namelijk zo oud dat ik weet dat je erin loopt met gesproken onwaarheden in je buik, lozen moet je, ‘slaken’ zei Couperus. Zij blijven toch niet van je houden, het einde is altijd kilte, en hoeveel beter is een schone ruzie niet dan een die pas na jaren smerig door de oppervlakte naar buiten moet breken.

‘Jawel, maar uit liefde voor de vrede kun je nog heel veel mooi houden, totdat de spanning blijkt te zijn geslonken.’

‘En als die dan niet slinkt en integendeel toeneemt?’

‘Ja, dan weet ik het ook niet meer.’

 

Ik wilde het over de vrede hebben en over internationale betrekkingen. Het is aan Paul M.G. Levy die in de Etudes Polémologiques, oktober 1973, La Vérité Polémogène schreef, aan wie ik hier veel ontleen. Ik spreek er geestdriftig over met een vriend, die denkt dat hij een jood is. Nu ja, Hitler dacht ook dat mijn vriend een jood was, en sekretaris-generaal Frederiks en burgemeester van Maasdijk en de Joodse Raad, dus hij heeft moeilijk anders gekund dan een jood zijn, en welke macht kan ik aanwenden om hem na de verschrikkelijke geschiedenis, waar de genoemde namen voor staan, nu nog van dit geloof af te helpen?

Paul Levy, zegt mijn goede vriend, met een zuinig bekje, je weet toch dat dat een joodse naam is, niet waar?

Dat zijn van die grappen waarmee ik gepakt word na het interview in Vrij Nederland in 1973. Een kwartier eerder gebruikte mijn vriend het woord kouscher - iets was het niet, of misschien ook wel - en hij haastte zich, mij hulpvaardig te vragen of ik wel wist wat dat woord betekende. De vraag zelf was niet helemaal kouscher. Dit is, tussen haakjes, een

[pagina 87]
[p. 87]

andere vriend dan die van nr. 88 in deze reeks. Het feit dat ik het daar over ‘mijn vriend de zionist’ heb, bezorgde mij de opmerking dat men zou kunnen zeggen: al die antisemieten zeiden altijd dat ze zelfs een joodse vriend hadden, nu jij ook. Nee, dit is een andere vriend. Ik heb er zelfs meer dan twee. Ik heb zelfs ‘joodse’ familieleden. Zij zijn mij toevallig dierbaarder dan mijn oogappels. Maar als zij later naar Israël willen, zal ik wel vragen: waarom ga je niet naar Rhodesië?

Terug naar Paul Levy. Er zijn prakties geen landen zonder een defensie-apparaat, maar de kracht, ook de onmacht daarvan, wordt geheim gehouden. Alle militairen weten dat oorlog niet mogelijk is zonder enige kamoeflage over de krachten waarover zij beschikken en over de tijdstippen waarop die zullen worden aangewend Komt het land in oorlog, dan valt het zedelijk nog dieper: het ontkent alle waarden waarop een maatschappij die in vrede leeft, berust. Men respekteert het leven niet, men heeft zeker geen eerbied voor het goed van de anderen en men liegt alle leugens die men nuttig acht.

Het is de vraag of dat liegen alleen maar erger is in tijd van oorlog of fundamenteel anders is in vredestijd. Levy vertelt hoe het bijvoorbeeld gaat met vredesonderhandelingen. Tot op zekere hoogte zijn partijen het wel eens, maar over een aantal zaken wordt het buitengewoon moeilijk om een akkoord te krijgen. Waar gaat het dus om? Om het verminderen van de ‘zichtbare’ meningsverschillen, al zal daarvan in de meeste gevallen een residu over blijven. Welnu, als je stilzwijgend kunt overeenkomen, te doen alsof je dat residu vergeten hebt, ben je al een heel eind. Levy neemt als voorbeeld verschillen van mening binnen de Europese Gemeenschap over de atoomenergie. Je hebt daar federalisten en anti-federalisten bij elkaar; zodra de een weer wat meer kan doorzetten, moet de ander wat meer wijken, in het akkoord blijft een residu zitten. Een nog sprekender voorbeeld is dat wat de onderhandelingen door vier partijen over de vrede in Vietnam opleverden, in 1972. Een zekere wederzijdse en bij beide partijen ten

[pagina 88]
[p. 88]

aanzien van elkaar bekende maar verzwegen onoprechtheid deed een ‘residu’ aanvaarden. Dit stond de partijen tenslotte toe, te geraken tot het staken van het vuren en zich in alle eer terug te trekken. Wat zij allemaal wel wilden. Men hield dus iets verborgen, men sprak zonder het te zeggen af, het voorlopig altans niet meer over bepaalde dingen te hebben.

Het is mogelijk dat de bekwaamheid van Heinrich Kissinger erin bestaat, de nadruk te leggen op datgene waarover men het eens is, of kan worden, en alle kracht aan te wenden, voorlopig in de ijskast te zetten waarover men het niet eens wordt. Hij is dus geen doorhakker van knopen, hij maakt ze onzichtbaar. Gelukkig is zichtbaar geworden wat Heinrich in Chili bereikt heeft. Wij hebben al beleefd, wat hij in Vietnam niet bereikt heeft. Een slechte man, deze bekwame amerikaanse duitser, maar ik zal mij beheersen.

Deze ambiguïteit heeft zijn gevaren. Het residu kan opeens weer werkzaam worden. Dat gaat zo, het ogenblik komt, waarop iemand zegt: maar jij handelt tegen de geest of de letter van ons traktaat of onze overeenkomst in. Dan is het residu opeens weer springlevend en schaterlacht ons tegen. Levy noemt die toestand la dichotomie belliqueuse. Die kan zomaar weer optreden, zolang wij deze residuen blijven verstoppen.

 

Verder merkt Levy op dat iemand die in oorlog is, altijd een goed geweten heeft. Hij zou dat natuurlijk niet moeten hebben, altans niet altijd, want dat kan niet, maar hij heeft het. Een man die in oorlog is, gaat er van uit dat de andere kant fout is. Hijzelf is 24-karaat goed, in het beste geval vergist de ander zich, waarschijnlijk echter is die slecht.

Het is niet zo dat het patent op de waarheid de mensen roofzuchtig maakt en oorlog doet voeren, maar het gevoel dit patent te bezitten. Ik voeg hier aan toe: dat is het merkwaardige van de militairen, zij kunnen alleen met dit gevoel van gelijk hebben oorlog voeren. Een militair mag niet

[pagina 89]
[p. 89]

twijfelen. Een politikus desnoods wel, een burger zal het heel vaak doen, de denker staat het goed, maar de militair kan alleen maar militair zijn als hij zijn twijfel over de gerechtigheid van zijn zaak opzij heeft gezet. Daarmee is die zaak natuurlijk nog niet gerechtvaardigd - maar dat zeggen wij, dat kan de militair niet schelen.

Er zijn natuurlijk ook verschillen tussen de oorlogen. Er zijn oorlogen die rechtstreeks en duidelijkerwijs gaan over belangen en er zijn oorlogen die gaan om doktrines. De oorlogen die worden gevoerd over belangen, bijvoorbeeld die welke Heinrich over heeft voor de beschikking over het koper in Chili of de olie in het Midden-Oosten, kosten altijd minder doden dan die doktrinaire oorlogen. Het volgende voorbeeld is van mij (Levy heeft een ander): de oorlog tussen de engelsen en de boeren van de jaren van de eeuwwisseling vormde niet meer dan een belangenoorlog. Een belangenoorlog tussen twee partijen blanken die ieder voor zich weer tegenover de zwarten stonden. De oorlog tussen de blanken en de zwarten is doktrinair, hij duurt nog steeds, wat zeg ik, hij moet nog beginnen. Die zal veel meer doden kosten. En godsdienstoorlogen vragen de meeste slachtoffers, aldus Levy. Ideologiese oorlogen vragen meer slachtoffers omdat een soort zelfterrorisme een rol gaat spelen: liever willen verliezen en ondergaan dan niet winnen en blijven leven. Een aggressie die naar binnen slaat. Als men de terrorist wil begrijpen moet men even denken aan Van Speyk, die ‘dan maar liever de lucht in’ ging.

 

Levy wijdt een hoofdstuk aan het grote belang van de mikroverschillen. Bij kommunisten onder elkaar en bij christenen bijvoorbeeld is er bepaald niet de geneigdheid om verschillen, die derden geneigd zijn interne kleine verschillen of beuzelarijen te noemen, te tolereren. Ikzelf herinner mij dat het geloofwaardiger was wanneer een gereformeerde van art. 31 zaken deed, in de oorlog zelfs verzetszaken, met katolieken en kommunisten, dan met een sinodale gereformeerde. Een beste

[pagina 90]
[p. 90]

oude schoolvriend van mij emigreerde na de oorlog naar Canada. Na enige tijd kwam er een blij bericht: de oudste dochter ging trouwen. Na nog een korte tijd kwam er een droevig bericht: het huwelijk ging niet door. Het was gebleken dat de ene partij in Canada sinodaal was en de andere in dat werelddeel art. 31 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis onderhield. Het gekke is dat de afwijkingen (van elkaar) zelfs zoveel te minder vergeeflijk worden naarmate ze zwakker zijn. De vijandschap tussen pvda'ers en ds'70'ers voor elkaar is in het jaar 1975 groter dan die tussen een vvd'er en een kvp'er, terwijl zij allebei (de ‘socialisten’) wellicht in 1935 sdap'er geweest zijn. De chinese kommunisten staan verder af van de buurkommunisten uit de Sovjet-Unie dan Peking van Bonn, de katolieken en de protestanten in Ulster haten elkaar te meer omdat ze allebei ieren zijn en de vlamingen en de walen staan verder van elkaar af dan de nederlanders en de fransen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken