Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Pinokkio in Afrika (ca. 1930-1940 )

Informatie terzijde

Titelpagina van Pinokkio in Afrika
Afbeelding van Pinokkio in Afrika Toon afbeelding van titelpagina van Pinokkio in Afrika

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.41 MB)

Scans (60.91 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Illustrator

Rie Cramer

Vertaler

Louise J. van Everdingen



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

roman
vertaling: Italiaans / Nederlands


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Pinokkio in Afrika

(ca. 1930-1940 )–E. Cherubini–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 85]
[p. 85]

XXIV
Als Pinokkio wakker wordt, staan er een massa wilden om hem heen, die hem daarna op hun schouders naar hun Koning dragen. De marionet doorleeft een angstig kwartier.

* * *

 

Pinokkio lag al een uur of drie in een diepen slaap, toen hij door een vreemd lawaai gewekt werd. Was dat geluid, dat zijn oor opving, van menschelijke stemmen of niet?

‘Jah, jah! Hoi, hoi! Jaf, jaf! Ooef! Hief!’

Bij die vreemde klanken deed Pinokkio zijn oogen half open, maar sloot ze dadelijk weer toen hij zag, dat wel tien paar oogen vanuit pikzwarte gezichten hem heel nieuwsgierig aanstaarden.

‘Wat willen die kerels met hun leelijke gezichten van me?’ vroeg de pop zich af en bleef doodstil en stokstijf liggen.

Toen hij na een paar seconden geen aasje geluid meer hoorde, deed hij omzichtig één oog open en zag tot zijn groote verbazing, dat die gewapende mannen - het zullen er een stuk of tien geweest zijn - in een kring om hem heen waren gaan staan.

Op bevel van één hunner, 't was zeker de aanvoerder, begonnen al die roetzwartjes dansend om den marionet heen te draaien en verwrongen daarbij hun lichamen zoo en maakten zulke eigenaardige gebaren, dat Pinokkio moeite had niet in lachen uit te barsten. Onder het dansen knikten ze dubbel, wrongen zich in allerlei bochten en sloegen met hun lans op hun zwaard.

Pinokkio werd al duizelig van het aanzien en in stilte verwenschte hij die danswoede.

[pagina 86]
[p. 86]

Eindelijk gaf de aanvoerder een teeken en Pinokkio zag er twee op zich toeloopen; hij werd bij zijn armen en beenen opgenomen en begreep, dat zij hem op hun schouders ergens heen wilden vervoeren, maar waarheen?

‘Tot nu toe gaat het nog zoo kwaad niet,’ zei de marionet bij zichzelf. Maar weldra begon dat transport over die vele oneffenheden van het hobbelig en steenig terrein hem te vervelen en hij verlangde hard naar het einde van dezen vreemden

illustratie

tocht. Bijna dadelijk en zonder dat hij zijn wensch kenbaar maakte, werd die verhoord, want op een zekere plek legden de dragers hem zachtjes neer en gingen hem daarna weer bekijken.

Pinokkio had besloten zich dood te houden en bleef dus met zijn oogen potdicht stokstijf liggen.

Na een poosje kreeg hij een schok van schrik bij het hooren van een verschrikkelijk rumoer; 't geleken wel ontstemde trommels, en weer even later begreep hij, dat er een groote menigte in aantocht was.

[pagina 87]
[p. 87]

Heel, heel voorzichtig deed hij één oog open en zoo kon hij zien, dat de nieuw aangekomenen personen van groot gewicht moesten zijn, te oordeelen naar de manier waarop zijn vrienden, de dragers, hen ontvingen; met opgeheven handen hadden ze zich ter aarde gebogen, een houding, waaruit diepe vereering sprak.

Uit de groep der nieuwaangekomenen kwam er één naar voren, net eender gekleed als de anderen, dat wil zeggen bijna geheel naakt behalve dat hij een broek aan had, doch die reikte maar tot aan zijn heupen en bedekte ternauwernood zijn knieën. Om zijn hals droeg hij een soort van ketting van glimmende steentjes en stukjes kristal, doch waarvan Pinokkio de waarde schatte op hoogstens twee stuivers.

Dit personage naderde den marionet heel waardig en ook hij begon den pop van het hoofd tot de voeten te bekijken. De overigen stonden er zwijgend omheen. Toen dit onderzoek was afgeloopen en de marionet hoopte met rust te worden gelaten, kwam een ander naderbij en gedroeg zich als de eerste; vervolgens volgde een derde, een vierde, een vijfde en zoo ging het voort.

Pinokkio had schoon genoeg van dat gedoe, dat dreigde tot in het oneindige te zullen worden voortgezet, maar tenslotte kwam zoowaar de laatste aan de beurt.

‘Nu zou ik toch wel eens willen weten wat ze met me willen doen!’ zei de marionet tot zichzelf in de meening, dat de bezoeken geëindigd waren.

Doch degeen, die hem als eerste had bekeken, kwam opnieuw naar voren en nadat hij de dragers, die al dien tijd met hun gezicht ter aarde hadden gelegen, geroepen had zei hij in een taal, die Pinokkio - is het niet wonderlijk? - dadelijk begreep de volgende woorden:

‘Draait dat beestje eens om!’

Toen Pinokkio zich ‘beestje’ hoorde noemen, had hij heel veel zin dien leelijken snoeshaan een geweldigen schop tegen zijn kuiten te geven, maar uit voorzichtigheid hield hij zich in.

De dragers kwamen naderbij, namen den marionet bij zijn schouders en draaiden hem om.

[pagina 88]
[p. 88]

‘Zacht wat, zacht wat, het bed is niet al te mollig!’ mompelde Pinokkio binnensmonds.

Het zwarte personage bekeek ten tweeden male nauwkeurig het lichaam van den marionet en beval toen:

‘Draait hem nog eens om!’

‘Waar houdt hij me toch voor? Voor een draaitol soms?’ zei de marionet woedend; maar daarop luisterde hij aandachtig naar wat die man zei, terwijl hij zich tot het gezelschap wendde:

‘Majesteit!’

‘Wel heb ik van mijn leven!’ dacht Pinokkio, ‘dat is niet voor de poes. Daar schijn ik in kennis te zullen komen met een groot Heer! Laat ik eens hooren wat die kerel over mij te zeggen heeft tegen die zwarte Majesteit,’...... en ingespannen luisterde hij toe.

‘Majesteit! mijn groote kennis van de kunst tot het bereiden der spijzen voor Uwe Hoogheid bevestigt mijn overtuiging, dat dit hier - en hij gaf Pinokkio een schop - een dier is van een verdwenen soort. Het is een versteend dier, door het zeewater meegevoerd en op de kust achtergelaten, waar vandaan het door den wind naar hier is gebracht.’

‘Niet kwaad voor een kok!’ zei Pinokkio en had grooten lust met zijn voet eens te tikken tegen den neus van dien zwarten kerel, die zich nogmaals bukte om hem te bekijken en daarna voortging:

‘Majesteit, dit diertje is dood, want als het niet dood was...’

‘Zou het nog leven, dat ben ik volkomen met u eens!’ mompelde Pinokkio tusschen zijn tanden. ‘Wat een vervelende kerel is die keukenjongen!’

‘Want als het niet dood was, kon het geen fossiel zijn......’

‘Wel verplicht! Hij spreekt als een boek, die vatenwasscher! Maar die zwarte Majesteit schijnt toch ook geen hoogvlieger te zijn, als hij het geduld heeft zulke praatjes aan te hooren. Kom, laat ik eens hooren waar het op uitdraait.’

‘......zoodat ik de gevolgtrekking maak, dat als het geen fossiel geweest was, ik het met een piquante saus voor Uwe Majesteit had kunnen toebereiden.’

‘Oho!’ dacht Pinokkio, ‘hoor toch eens even, waaraan die

[pagina 89]
[p. 89]

zwarte roover maar even dacht: mij te laten oppeuzelen! Ach!! in wat voor een land ben ik terecht gekomen. Wat een verschrikkelijke menschen! Gelukkig maar, dat ik een fossiel ben!’ Hij kon zijn overdenkingen niet verder voortzetten, want het heele gezelschap was weer naderbij gekomen en nadat ze hem met hun allen weer een heelen tijd bekeken hadden, verwaardigde Zijne Majesteit zich het volgende allergezelligste bevel te geven, dat Pinokkio, toen hij het hoorde, een siddering door de leden joeg.

‘Als dus dit insect niet geschikt is om opgegeten te worden, moet het maar dadelijk begraven worden.’

Onmiddellijk begonnen een viertal van die leelijke kerels een gat te graven, terwijl de ongelukkige marionet, buiten zichzelf van schrik, zich afpijnigde met de vraag wat hem te doen stond om levend uit hun handen te geraken.

De tijd verstreek: het gat was klaar en nog had de arme pop geen beslissing genomen. Vluchten? maar hoe! hij was immers aan alle kanten ingesloten? En bovendien, als ze bemerkten dat hij leefde, was het dan niet zijn voorland in de maag van den koning begraven te worden? Het was een moeilijke keus voor den marionet. Weliswaar zou het een groote eer zijn door een koning te worden opgepeuzeld, maar Pinokkio kon voor dat idée niet in vuur geraken.

Ondertusschen was hij door twee mannen beetgepakt en waren ze op het punt hem in het gat te werpen, toen Pinokkio, zijns ondanks, luidkeels gilde:

‘Houd op! Houd op! Ik wil niet levend begraven worden. Help! Help! Lieve Fee!! Fee!! O, mijn lieve Fee toch!’

Nauwelijks had de marionet zijn eersten kreet geslaakt of het tweetal, dat hem vasthield, liet hem plotseling vallen, en sloeg overhaast op de vlucht evenals alle anderen, Zijne zwarte Majesteit inbegrepen. Ja, die galoppeerde nog harder dan zijn onderdanen.

‘Wat een grappige menschen!’ zei Pinokkio, dien vluchtenden troep nakijkende, ‘had ik geweten, dat ze op één kreet van mij allemaal zouden wegrennen, dan zou ik niet zoo in angst hebben gezeten. Het is toch ellendig, dat ik altijd weer zin heb mezelf

[pagina 90]
[p. 90]

in moeilijkheden te steken. Ik weet toch warempel zelf niet waarom ik in dit afschuwelijke land gekomen ben. Als ik tenminste maar wist in welke richting ik moest gaan om mijn zakken met goud en edelsteenen te vullen, dan zou ik het daarna geen oogenblik uitstellen naar huis, naar mijn vadertje terug te keeren, want wie weet hoe bezorgd hij is, dat hij me niet bij zich heeft. Wat vreeselijk dom toch, dat ik niet een beetje meer geleerd heb van aardrijkskunde!’

Hij had zichzelf wel een oorvijg willen geven, maar plotseling viel hem een schitterende gedachte in, zoodat hij een sprong maakte van blijdschap.

‘Nu die menschen gevlucht zijn beteekent dat, dat ze bang zijn, en bang beteekent, dat ze geen moed bezitten. Nu kan ik, als ik moedig ben, ze in korten tijd overheerschen en wie weet? er zijn wel gekker dingen gebeurd: wie weet, word ik nog koning of keizer!’

En weer maakte hij een luchtsprong, die een zwerm krekels aan zijn voeten verschrikt deed wegspringen.

 



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken