Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Naar zijn dagboek (1869)

Informatie terzijde

Titelpagina van Naar zijn dagboek
Afbeelding van Naar zijn dagboekToon afbeelding van titelpagina van Naar zijn dagboek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.12 MB)

XML (0.91 MB)

tekstbestand






Editeur

Allard Pierson



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/dagboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Naar zijn dagboek

(1869)–Willem de Clercq–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 360]
[p. 360]

Hoofdstuk XXIV.
1835.

Een brief van Jan Ros. - Moeilijkheden wegens de Stemmen.

Het dagboek van dit en van het vorige jaar geeft getrouw verslag van de Redaktie-vergaderingen ten behoeve der Stemmen, zoowel als van den indruk hier en daar door dit tijdschrift teweeg gebracht. Het volgende is daarvan een proef, waaruit blijkt met hoeveel wantrouwen het Réveil te kampen had, voor zoover het de Afscheiding niet ondersteunde:

(25 April).

‘Daar zit ik weder te turen en na te denken op een brief van Jan Ros te Zaandam, die voor de Stemmen bedankt, en daarbij al vrij onbeleefd schrijft over ons, met veel hooge wijsheid, veel vooroordeel, en toch in den grond is Jan Ros onze vijand niet, want waarlijk hetgeen hij haat, haten wij ook, maar men begrijpt elkander maar niet, en hij is recht onbillijk dat hij alleen die artikelen aangrijpt, die aan zijne stelling voedsel schijnen te geven, terwijl hij daarentegen geene melding maakt van alle die

[pagina 361]
[p. 361]

stukken, waarin wij de wereld hebben aangevallen, de wonden der kerk ontdekt.... Waar hij ons van opzettelijk verdrukken en verzwijgen der waarheid beschuldigt, dwaalt hij, en echter, is er toch niet eene strekking, die hem eenigszins in zijn gevoelen schijnt te begunstigen?..... In alles is een doel Gods. Mocht mijn geloof door den strijd over de Stemmen geoefend worden! Hij moet dienen om mijn hoogmoed ter neder te werpen, om mij vrij te maken van het oordeel der menschen, en mij den Heer te doen vragen naar het Zijne. In de gevoelens zijn wij het allen eens; in de wijze van te gevoelen zijn wij verscheiden. Wanneer wij 's Woensdags-avonds te zamen redeneeren, kan er geen haar tusschenbeiden en ik zeg Amen op alles. Komt naderhand het gevoel boven, dan vind ik er eene zekere onedelmoedigheid in, om niet met het volk Gods, al is het niet in alles even konsekwent, ineen te smelten. En toch, er kon ook hier weder onder loopen mijn oude zucht om op menschen te steunen, en mijn hoogmoed die meerder wil toegejuicht worden. - Nooit hebben wij er aan gedacht om het Journaal eener partij uit te geven, en toch, zoo men thans niet meer of min eene partij representeert, wordt men niet gelezen. De wereld bedankt ons, de zoogenoemde vromen bedanken ons, de hooggeestelijken bedanken ons, en toch, wij zijn geen juste milieu, maar hebben een strijd voor de waarheid. Helpt het te schrijven, wanneer de menschen eens vooral niet lezen of met vooroordeel lezen, ons als bepaalde vijanden van de Cock en Scholte beschouwen, hetgeen niet waar is, en alles in dien geest uitleggen? In een tijd, waarin de gemoederen aan het gisten zijn, en alles in aktie en praktijk overgaat, wordt alles wat niet in die beweging deelt, mistrouwd. Ik gevoel dat bij het schrijven van een Journaal de mogelijkheid om bij sommige lezers recht welkom te wezen, bestaan moet. Zulk een

[pagina 362]
[p. 362]

publiek hebben wij nu ook, doch de overtuiging van door degenen met wie wij eigenlijk nog inniger, nog geestelijker zijn, tevens veroordeeld te worden, verdooft weldra dit genoegen. Ik weet dat, indien van Hall en ik alleen schreven, wij veel onvoorzichtiger, maar ook tevens veel populairder zouden zijn. Maar wat is de reden, dat bij menschen, die roemen geestelijk te zijn, de heerlijke, stichtelijke en godsdienstige stukken van da Costa niet geappreciëerd worden. Òf er moet bij hem een angel liggen, dieper dan hij zelf weet; òf zij hebben de partij der rechtzinnigheid liever dan Kristus. Zoo ligt de zaak. De Heer geve, dat wij dit alles voor hem nederleggen, en op zijne uitkomst wachten. - Minder dan de brief van Golverdinge verschrikte mij deze; want men ziet te veel, dat deze man door een vooroordeel verblind is, en wij, als wij elkander kenden, waarlijk zoo ver niet van elkander staan.’

(1 Mei).

‘Tot nog toe waren er slechts veertien afzeggingen voor de Nederlandsche Stemmen ingekomen, doch nu volgden er zes uit Gorkum alleen.’

Ook in eigen boezem bleef de strijd niet verheeld:

(19 Augustus).

‘Vergadering voor de Nederlandsche Stemmen. Da Costa had een stuk over den brief van Jakobus. Ik schrikte nog al over het onderwerp, luisterde aandachtig toe, doch vond er niets in dan heerlijke waarheid. Nu las ik mijn stuk over Lamartine, dat veel ingang vond, zoodat wij daarmede om half tien gereed waren. Toen raakte ik eene snaar aan, waarop da Costa bijna anderhalf uur deklameerde. Eerst ontvingen de bevindelijken hunne portie, toen de scheiding en eindelijk Kohlbrugge en Laatsman. Ik mocht nog al stil blijven, want hij zeide vele waarheden, doch naar gewoonte maakte hij van de oude menschen van alle geloovigen een gekombineerd en konsekwent ideaal, zoodat er waarlijk weinig overbleef. Ik was er recht be-

[pagina 363]
[p. 363]

droefd over, doch het had er bij hem uit moeten komen.’

(22 Augustus).

‘'s Avonds verkwikte mij nog een briefje van da Costa, die waarlijk meer dan noodig is zijne overijling bekent en nu alles intrekt, wat hij over onze personeele betrekking gezegd heeft. Een nieuwe band der liefde is deze zaak weder in de hand Gods geworden.’

Beiden, da Costa en de Clercq, bleven tegen de Scheiding gekant; de laatste kon hare verdediging nog niet goed lijden, gelijk zijne eenvoudigheid dat in de volgende aanteekening bekent:

‘Ik maakte mij in den geest boos op Kaatje Sjonket, die bij mijne vrouw geweest was, zeer uit de hoogte over grove en fijne Baälspriesters had gesproken, en gereed scheen om uit de kerk te gaan. Ik dacht dat ik nu de Scheiding kon dragen, en ziet, ik lag daar neder bij den eersten aanval.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

datums

  • 1835

  • 25 april 1835

  • 1 mei 1835

  • 19 augustus 1835

  • 22 augustus 1835