Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Mensen met sterren. Deel 2: Nacht (1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van Mensen met sterren. Deel 2: Nacht
Afbeelding van Mensen met sterren. Deel 2: NachtToon afbeelding van titelpagina van Mensen met sterren. Deel 2: Nacht

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.84 MB)

Scans (10.10 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Mensen met sterren. Deel 2: Nacht

(1946)–Josef Cohen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 30]
[p. 30]

Vierde hoofdstuk.

Voor Simon Levi bestonden geen andere zorgen dan zijn eigen: zijn oudste zoon Mozes had de zaak verlaten en studeerde! Samuël Augurk gaf hem les, tot ongenoegen van Levi, omdat Mozes niets betaalde.

‘Gooi het geld liever de straat op dan dat je iets voor niets doet. Wie zich geld laat betalen voor een dienst, oogst dankbaarheid, wie voor niets zijn waar weggeeft, oogst ondankbaarheid. Bovendien heb ik de jonge man liever niet in mijn huis, Simon Levi heeft mij al voorschot op de bruidsschat gevraagd.’

Maar Samuël haalde zijn schouders op.

Simon Levi duwde de kar, langs de huizen schalde zijn: ‘handel, handel’, doch niemand had hem iets te verkopen. Op de hoek van een straat, op een marktplein hield hij als een marktkoopman inleidende voordrachten met allerlei gijn gemengd en dan verzamelde zich altijd een kleine lachende menigte.....

‘Ik koop alles, wat er op de wereld te koop wordt aangeboden.... oude mantels, jonge juffrouwen, schoorsteenpijpen, rioolpijpen, tabakspijpen, ik koop vlooientheaters zonder vlooien, lompen, metalen, oud lood om oud ijzer, ketels en als je je schoonmoeder graag kwijt wilt, kun je haar bij mij verkopen, ik koop automaten....’ Niemand bracht hem iets.

‘Wie heeft er wat te verkopen?’ vroeg hij bijna smekend en hij rammelde met twee gulden in de zak, doch men lachte alleen, men verkocht hem niets. In zijn lach sneed de smart, het beklag om zichzelf en zijn sjlemieligheid, de gevangenisstraf, de zware tijd, de dood van zijn vrouw, maar niemand, hij-zelf ook niet, merkte daar iets van. Wanneer hij thuis kwam, vond hij alles zonder orde en regel, hij moest

[pagina 31]
[p. 31]

de aardappelen schillen, het eten koken, de vloer vegen, de vaat wassen.

‘Hoe kan dit voortbestaan?’ dacht hij in de nacht en hij herinnerde zich Saar's woorden: ‘neem maar gerust een andere vrouw.’ Wat zij bedoeld had, was duidelijk: ze had hem bevolen een andere vrouw te nemen. Hij zei tegen Levi Augurk:

‘Bovendien heeft mijn vrouw nog geen steen op haar graf en misschien kan ik voor de bruidsschat van mijn tweede vrouw de steen op het graf van mijn eerste vrouw kopen.’

‘Dat is een van de eerste verstandige woorden, die ik van jou hoor’, zei Levi Augurk ernstig, ‘maar ik ben bang, dat het een gijntje van je is.’

Op een dag stapte Simon Levi naar Uiekruier, de sjadjen.

‘Ik wil hertrouwen’, zei hij.

‘Ik zal je de waarheid zeggen.’

‘Voor de waarheid ben ik niet bang. Als men mij de waarheid niet zegt, ondervind ik de waarheid elk uur van de dag.’

‘Je bent in de eerste plaats een weduwnaar met veel kinderen.’

‘Ja,’ zei Simon Levi.

‘Je haar wordt grijs, je hebt in de gevangenis gezeten, iedereen weet het, laatst heeft een krant er nog over geschreven. Je bent de schande van de kille, door jou zeggen ze, dat de Joden valse munters zijn.’

‘Het is de waarheid.’

‘Misschien, dat je kwade naam niet op de kinderen overgaat.’

‘Zeg dat niet,’ Simon Levi legde de hand op de mouw van Uiekruier's jas. ‘Daarin kan ik de waarheid niet verdragen.’

Uiekruier zei troostend:

‘Over een paar jaar zal ik voor jouw zoon Mozes een lieve kalle uitzoeken, met veel geld en van grote schoonheid, boven zijn stand.’

‘Voor mijn zoon Mozes hoef je geen kalle uit te zoeken. Ruth Augurk heeft haar lieve ogen op hem geslagen.’

[pagina 32]
[p. 32]

‘Dat weet ik, maar hij wil haar niet, omdat haar vader, Levi Augurk, jou toen te weinig voor je koopwaar heeft geboden. Hij neemt haar niet, zowaar ik Uiekruier heet.’

‘Zo heet je’, zei Simon Levi vreedzaam, ‘een mens moet veel in zijn leven meedragen, ook een naam als jij hebt, maar ik vraag jou: ‘help me aan een vrouw, het hele huis verkommert zonder vrouw.’

‘Je kunt een huishoudster nemen.’

‘Hoe kan ik geld voor een huishoudster verdienen? Een mens, die een huishoudster neemt, moet ook een meid nemen en wie een meid neemt, moet ook een belle-meisje nemen en wat heb ik aan een belle-meisje in mijn huis, waar geen bel aan is?’

‘Wat heb jij aan te bieden? Jij hebt niets te bieden.’

‘Dan moet ik iemand als vrouw hebben, die ook niets te bieden heeft. Er moet toch ergens op de wereld een oude, grove, miese vrouw zijn, waar geen mens naar omkijkt? Dan is ze voor Simon Levi. Ik heb mijn hele leven in het uitgeworpene, beslijkte, besmeurde gegrabbeld, ik ben zelf toch ook uitgeworpen, beslijkt en besmeurd geworden, ik heb de twee ergste kwalen, die er op de wereld bestaan: ik ben arm en ik ben Jood. Aan mij verdien je geen kapitaal, Uiekruier, maar je doet er een goed werk mee. Ook zou ik liever niet trouwen, maar ik doe het voor mijn huishouding en de kinderen.’

‘Ik ben getroffen, ik weet niet, hoe het komt, maar ik ben in mijn hart getroffen, en een goeie sjadjen moet nooit in zijn hart getroffen zijn, maar als Rothschild bij me kwam en zei: ‘ik zoek voor mijn dochter een goosen niet ouder dan vijf en twintig jaar, ik zou niet harder lopen dan voor jou, Simon. Ik zal in alle grote steden en in de kleinste medienes spieden en speuren’ - door de herhaalde ‘sp’ sputterde hij Simon midden in het gezicht en Simon zei:

‘Spied en speur, maar spuw niet, Uiekruier.’

‘Ik zal net zo lang spieden tot ik voor jou een kalle heb gevonden. Ze mag zijn lelijk, arm....’

‘Zo arm, dat ze geen spoog water het hare noemt.’

[pagina 33]
[p. 33]

‘Dan zal er voor het percentage ook weinig overblijven’, zei Uiekruier zwaarmoedig.

Simon knikte.

‘Percentage genoeg. Je kunt honderd procent van haar vorderen.’

‘Wat heb ik aan honderd procent van een spoog water?’

‘Ga er mee naar de woestijn en verkoop het aan een karavaan.’

Hij knipte met de ogen.

‘Ik zal mijn best doen, maar ik twijfel eraan, of ik iets kan vinden.’

Reeds drie weken later stond Simon, treurig en grijnzend, in de kamer te wachten; Uiekruier had een vrouw voor hem gevonden, met honderd vijftig gulden bruidsschat.

‘Adanom ellaukijnoe’, zuchtte Simon Levi, toen hij haar zag.

‘Ben jij Simon Levi?’ vroeg de vrouw.

‘Ja’, zei hij, ‘maar ik wou wel graag, dat ik een ander was.’

‘Uiekruier heeft me alles van je verteld; hij zei, dat je als een grote gijnponum bekend staat. Ik breng honderd vijftig gulden mee.’

‘Ik zal ze voor de grafsteen van mijn vrouw gebruiken.’

Ze was in het geheel niet verontwaardigd en zelfs niet verwonderd over het voorstel, maar ze bestreed het bedaard.

‘Dat moet jij niet doen, Simon,’ zei ze. ‘Je doet beter 't voor je handel te gebruiken.’

Hij luisterde naar haar als een kind. ‘En wanneer je dan genoeg verdiend hebt, kun je immers nog altijd een steen kopen op het graf van je vrouw.’ Haar woorden klonken hem goed en verstandig in de oren, ze was juist een vrouw, zoals hij er een hebben moest, al zou hij nooit ‘schat’ tegen haar zeggen als tegen zijn eerste vrouw.

‘Ik kom uit een vrome misjpoge’, zei ze, ‘en hoe staat het met jouw vroomheid?’

‘Die van jou moet de mijne goedmaken.’

‘Wie is hier parnes?’

‘Een zekere Salomon Barsch. Ze hebben er de vorige

[pagina 34]
[p. 34]

parnes uitgegooid, omdat hij te vrij was, maar ik heb op hem gestemd.’

‘Als we getrouwd zijn mag je zoiets niet weer doen; is dit je huis?’

‘Ja.’

‘Daar moet heel wat aan worden opgeknapt.’ Ze bedilde en bedisselde maar, en Simon Levi voelde zich danig in zijn schik; ze deed alsof ze al vijf en twintig jaar met hem getrouwd was.

‘We moeten gauw trouwen. Wanneer komen de kinderen thuis?’

‘Over een kwartiertje, ik heb gedacht, dat we eerst mekaar wat moesten leren kennen. Je hebt een baard, maar dat had mijn eerste vrouw, ole wesjolum ook en mijn kinderen zijn toch flink geworden. Drie ervan zijn uiterst-mies, met de overigen gaat het wel, mijn oudste zoon Mozes is een knappe jongen.’

‘'t Is zeker niets gedaan, om weduwnaar te wezen.’

‘Ik moet nemen, wat ik krijgen kan.’

‘Ik ook.’

Bij de goppe in sjoel sprak de opperrabbijn niet; doch de synagoge was vol, want velen wilden Simon als bruidegom zien; Simon Levi wilde telkens wat zeggen, maar hij hield zich met moeite in, tot hij bij Levi Augurk kwam.

Levi Augurks vrouw schonk koffie en zat dadelijk met de ‘nieuwe’ te babbelen; het leek, of de twee vrouwen elkaar al jaren-lang kenden en plechtig wenkte Simon, dat Levi even bij hem in de gang zou komen. Hij kon zijn gedachten onmogelijk bewaren - in zichzelf besloten houden - hij had ze overal verzwegen, al kietelden de woorden hem in de keel. Eindelijk stond Levi Augurk op en ging met hem mee, terwijl de vrouwen er niet op letten, dat de beide mannen uit de kamer vertrokken: ze wilden zeker zaken behandelen en ‘zaken’ was het machtige, geheime woord, waardoor vele handelingen verklaard en goedgekeurd werden. Simon stiet Levi in de zij, lachte niet en sprak, bijnaonverschillig, droog, of hij een nuchter feit constateerde:

‘Mijn tweede vrouw, Levi Augurk, is nog mieser dan mijn

[pagina 35]
[p. 35]

eerste vrouw, ole wesjolem. Ik zou hebben gezegd, dat het niet gekund had en toch kan het. Heb je het gezien, Levi Augurk?’

‘Ik heb het gezien’, zei Levi statig en plechtig, of hij de woorden van een oorkonde had horen lezen.

Hierna keerden ze zwijgend en hoofdschuddend over het wonder terug in de kamer, waar de koffie geurde.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken