Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara
Afbeelding van Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten ClaraToon afbeelding van titelpagina van Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.12 MB)

Scans (17.01 MB)

ebook (5.23 MB)

XML (0.48 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken 28. Moeder Job. Een goed hart. Houten Clara

(1912)–Hendrik Conscience–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 172]
[p. 172]

VIII

Het was eene edelmoedige en gelukkige gedachte van den graaf d'Almata geweest, Houten Clara voor het kind zijns broeders te doen doorgaan. Door dit middel ontsnapte de daadzaak der aanneming aan alle uitleggingen en de eere zijner echtgenoote aan alle verdenking. Het was hem aldus mogelijk geworden, de Signora en haar dochterken gelukkig te maken, de gedachtenis van zijnen vriend Lanceloot een dankbaar offer te brengen en zelfs in de grenzenlooze liefde van Catalina eene belooning te vinden. Na tien jaren van verdriet en twijfel ging nu voor hem een vroolijk en vreedzaam leven beginnen; geen geheim zou er nog tusschen hem en zijne echtgenoote als een noodlottige scheidspaal opgericht staan; geene verkwijning, geene wanhoop meer: liefde en dankbaarheid zouden zijne baan met bloemen van teedere gemeenzaamheid en van levensvreugde bestrooien. Daarenboven, de hemel had hem een kind geschonken, een kind, dat door velerlei banden aan hem gehecht was en dat hij inderdaad nu reeds als een vader beminde.

De graaf was geen man om een werk onvoltooid

[pagina 173]
[p. 173]

te laten, bovenal wanneer edelmoed en goedheid hem inspraken. Hij had Anna Canteels en haren man eene goede lijfrente geschonken om hunne doelmatige verklaringen en hunne stilzwijgendheid te koopen; deze lijfrente zou na tien jaren worden verdubbeld, indien het geheim van Clara's geboorte tot alsdan ongeschonden bewaard bleef. Het spreekt van zelf, dat deze arme lieden zich bereid toonden om gansch tot den wil des graven te staan, te meer daar hetgeen hij van hen eischte alleenlijk strekte tot het plegen eener goede daad. Zij verklaarden dienvolgens voor de Schepenen der stad Antwerpen, dat Clara het kind was van Don Alonzo d'Almata, en lieten daarvan in tegenwoordigheid des graven eene oorkonde opstellen, waarin het weesmeisken de namen van Brigida Clara Juana Contessa d'Almata ontving.

Dit alles was echter nog niet genoeg. Om de gebeurtenis dezer wonderdadige terugvinding voor allen twijfel en allen kwaadwilligen uitleg te beveiligen, had de graaf zorg gedragen, dat de zaak met al hare bijzonderheden in de stad bekend wierd. - En al waren de honderden stemmen, die uit het Maagdenhuis het nieuws onder de bevolking verbreidden, niet voldoende geweest om het verhaal der geschiedenis algemeen te maken, de middelen, door den graaf aangewend, zouden voorzeker wel alleen dit doel bereikt hebben.

Geen wonder dienvolgens, dat men in de stad van niets sprak dan van het zonderling lot van Houten Claar, en dat honderden personen, zelfs uit de hoogste standen, zich in het Maagdenhuis aanboden, met de hoop van het kind te mogen zien. Dezen

[pagina 174]
[p. 174]

werden echter in hunne verwachting teleurgesteld; want het meisken was reeds door bevel der heeren Wethouders aan haren gewaanden oom, graaf d'Almata, overgeleverd.

Het kind had men voorzichtigheidshalve insgelijks aan de waarheid harer geschiedenis doen gelooven; - men vergenoegde zich met het nooit bij iemand alleen te laten, om alle antwoord op nieuwsgierige of onbescheidene vragen te voorkomen.

 

Reeds drie dagen was het feest onder de meiskens in het Maagdenhuis. Uit hoofde van het wonderlijke feit zagen de heeren Bestierders al het een en ander door de vingeren en lieten de moeder toe, gedurende die week niet al te zeer op het volbrengen der arbeidstaak aan te dringen. Geene enkele weeze was er, of zij had van den graaf eene weldaad en van Clara een geschenk tot aandenken ontvangen. In de spaarpot van elk meisken was eene beduidende begiftiging gestort; de toekomst der moeder en haars echtgenoots waren verzekerd. Daarenboven was elke weeze in bezit van kleine gouden of zilveren voorwerpen, die zij aan haren dagelijkschen arbeid gebruiken kon, of later als vrije vrouwe tot haren opschik mocht aanwenden. Het was echter niet uit het genot dier giften, dat het ongemeen leven en de uitgelatenheid onder de weezen ontstond.

De oudsten en behendigsten, waaronder Trees de Beuzelaarster zich door hare luidruchtigheid onderscheiden deed, waren in den vroegen morgen bezig met ook een aandenken voor Clara te maken; - de vreugde en de nieuwsgierigheid der andere weezen waren oorzaak, dat er alsdan niet veel tucht in de

[pagina 175]
[p. 175]

werkzaal heerschte; want zij stonden alle oogenblikken op, om te zien hoeverre de arbeid mocht gevorderd zijn.

En inderdaad, het was wel de moeite waard om te zien, dat ootmoedig pand van liefde en dankbaarheid waaraan zoovele arme maagdekens met het zweet der haast op het aanschijn werkten. Trees de Beuzelaarster had de woorden er van uitgevonden, en meester Jan vanden Rozier had het patroon geteekend en afgezet. Het was een prachtdoek, waarop men benevens eenige lichte versierselen de volgende woorden in zijde van allerlei kleuren en in goud- en zilverdraad aan 't borduren was:

gemaeckt ter eere
van
Dona Brigitta Clara Joanna, Gravinne d'Almata,
door
hare vorighe ghesellinnen ende nu ootmoedige deernen, de weesen uyt het maechdenhuys te Antwerpen
1589.
Godt gheve haer gheluck op aarde ende hier namaels de eeuwighe salicheyt
amen.

Omtrent tien uren des voormiddags riep Trees de Beuzelaarster met luider stemme:

‘Heil, heil! zusters, het is gedaan! Nog wat knippen en zuiveren, en wij smijten het van het raam!’

Een algemeen vreugdegeschater begroette de blijde tijding. Trees liet de anderen de laatste hand aan

[pagina 176]
[p. 176]

het werk leggen en zeide, terwijl zij naar de deur sprong:

‘Ha, hij komt ter goeder ure, de hovenier van Terzieken! Ziet, wel drie manden! De bloemen nu, de bloemen!’

De manden met bloemen werden in de kamer gebracht, en men begon een groot getal kleine tuilen te maken, hetgeen in alle geval niet zonder woordentwist en krakeel geschiedde. Evenwel, daar het niet ernstig was, kwam de moeder er niet tusschen. Integendeel zij zag het alles met blijden lach aan.

Een half uur later stonden de maagdenmeiskens elk met eenen bloementuil in de hand, op de plaats en onder de poort in rijen geschikt; zij hadden haar beste gewaad aangetrokken en blonken van reinheid; hare harten klopten; het verlangen had hare aangezichten gekleurd; hare oogen glinsterden van levensvreugd. Voorwaar, de bloemen verbleekten bij die levende rozen; want de schoonste tuil, dien een menschelijk oog aanschouwen mocht, was gewis die vlucht frissche maagden, wier natuurlijke bekoorlijkheid door geen vreemd tooisel was verminderd of verduisterd.

Aan het hoofd van den stoet, achter de geslotene poort, stonden de vier oudste weezen des Maagdenhuizes: Lange Mie, Trees de Beuzelaarster, Geertrui de Kwezel en Anna Moeial, - houdende bij de vier hoeken een rood fluweelen kussen, dat een Regent des Huizes geleend had, en waarop nu het geschenk voor Clara gespreid lag.

Terwijl de weezen dus het teeken schenen te wachten om uit te trekken, hoorde men in de Gast-

[pagina 177]
[p. 177]
huisstraat het rijden van koetsen en het stampen van onrustige paarden. De vader van het Maagdenhuis kwam eenige oogenblikken daarna aangeloopen en wierp de beide poorten wijd open. Langzaam en statig trokken de maagdekens ten Huize uit onder toevloed eener groote menigte volks, die een goed

illustratie
De oudsten en behendisten. (Bladz. 174.)


gedeelte der Gasthuisstraat vervulde en met geweld vooruitdrong om den stoet van dichtbij te mogen zien. De poort der nevenstaande woning werd insgelijks geopend, en Clara, als eene edele jonkvrouw in allerkostelijkst gewaad gekleed, trad er uit aan de hand des graven en gravinne d'Almata. Haar volgden een groot getal bekenden en vrienden, waaronder
[pagina 178]
[p. 178]

zuster Cathelyne en meester Huygens, de orgelspeler der hoofdkerk, zich insgelijks bevonden. Clara werd geleid tot bij de vier maagden, die haar het geschenk der weezen aanbieden moesten. Terwijl het kind met kloppend hart den schoonen, glinsterenden doek beschouwde, wilde Trees de Beuzelaarster haar in naam harer vorige gezellinnen een soort van aanspraak doen; doch bij het tweede woord, dat de redenaarster sprak, versmoorde de stem in hare keel, en zij borst in overvloedige tranen. Dit voorbeeld volgden niet alleen de drie andere geschenkdraagsters, maar Clara zelve begon te weenen. De gravinne bedankte de maagden voor haar vriendschappelijk aandenken en dacht door troostende redenen een einde aan der meiskens droefheid te stellen. Het gelukte echter niet; want men weet het, niets is onder vrouwen meer aanzettelijk dan tranen. Daarenboven, Clara had zich snikkend aan den hals van Trees de Beuzelaarster geworpen; de andere weesmeiskens hadden dit tooneel met diepe ontroering aanschouwd. Ook zag men nu in den ganschen stoet niets anders meer dan voorschoten, die langzaam aan de oogen gebracht werden. Al de weesmeiskens hadden hare aangezichten verborgen en weenden in stilte.

Na eenige oogenblikken oordeelde de graaf, dat het tijd was om een einde aan deze treurige bewijzen van liefde te stellen. Hij zeide eenige woorden tot Clara en leidde haar tot het rijtuig, dat op eenige stappen van daar wachtte: hij zelf en de gravinne klommen de reiskoets in; de lakeien sprongen er achterop, de koetsier zweepte kletsend door de lucht..... en de reizigers verdwenen in de richting

[pagina 179]
[p. 179]

der Keizers- of St.-Jorispoort, de heirbaan naar Brussel.

Arme weezen! zij hadden met zooveel vreugde aan haar geschenk en aan de bloementuilen gearbeid! Zij hadden zich zoozeer verheugd in de blijdschap, welke zij waanden, dat Clara in dit bewijs harer dankbare liefde vinden zou..... en nu gaan zij daar allen met het hart vol rouw en het voorschoot voor de oogen! Nu keeren zij stilzwijgend en neergedrukt terug, om haar verdriet in het Maagdenhuis te gaan verbergen en in vrijheid over het verlies der engelachtige gezellinne te treuren!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken