Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vijf jongens en een geheim (ca. 1930-1940 )

Informatie terzijde

Titelpagina van Vijf jongens en een geheim
Afbeelding van Vijf jongens en een geheimToon afbeelding van titelpagina van Vijf jongens en een geheim

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.02 MB)

Scans (50.63 MB)

XML (0.26 MB)

tekstbestand






Illustrator

Désiré Acket



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vijf jongens en een geheim

(ca. 1930-1940 )–Lode Conté–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 8]
[p. 8]

II
Naar de zesdaagsche

In de kranten werden er gansche bladzijden aan gewijd en in de radio werd er gedurig over gesproken. De jongens konden er evenmin den mond over houden. Iedereen, jong en oud, sprak er over.

In het Sportpaleis werd de zesdaagsche gereden. De gansche stad was één belangstelling. Zelfs uit andere deelen van het land waren er vele sportliefhebbers gekomen. Groote autobussen brachten de Nederlanders naar het bomvolle Sportpaleis.

Er reden Belgische, Nederlandsche en Fransche koppels. En, wat de Sinjoren betrof, die pronkten met hun Ronsse, gekoppeld met den prachtwielrenner Schoen.

De knapen spraken over geen ander onderwerp dan over de vermaarde zesdaagsche en hun hartje brandde, er de renners ook eens te kunnen bewonderen.

- ‘Hadden we maar geld, om naar de zesdaagsche te gaan! Dan zouden we dezen namiddag nog eens pret beleven!’

- ‘Zeg, Tjeppe, ge weet toch wel, dat kinderen aan halven prijs binnen mogen?’

- ‘We zouden er kunnen blijven tot een uur of vijf 's morgens!’ stelde Ede voor.

[pagina 9]
[p. 9]

- ‘Moest ik zooiets wagen,’ zei Lus, ‘dan konden ze mij na mijn thuiskomst naar het gasthuis voeren. Ik zou niet weinig broekhaver van Vader krijgen.’

- ‘Ik zie ons den volgenden morgen al in de school zitten. Er zou beter geslapen dan gerekend worden!’

- ‘Luistert eens, mannen,’ zei Beer. ‘Ik stel voor boterhammen mee te nemen, dan kunnen wij, als we van Vader mogen, tot een uur of negen blijven.’

- ‘Beer is al weg en we hebben nog geen geld!’

- ‘Wel, Lus, we vragen geld aan Moeder en een deeltje aan Vader. Wij leggen wat bij uit onzen spaarpot en de sport is in regel.’

Die morgen in de klas duurde te lang.

't Wou maar geen twaalf uur worden.

Tien uur, speeltijd, zorgde voor eenige afwisseling en de knapen besloten om halftwee aan de Schijnpoort bijeen te komen, geld of geen geld.

Thuis liep alles nogal vlug van stapel. Slechts Dolf had niets durven vragen en kwam zonder cent op zak om één uur bij Lus afgezakt.

- ‘Luister, Lus, ge moest eens aan de kameraden zeggen, dat ik niet kan meegaan.’

- ‘En de oorzaak?’ wilde Lus weten.

- ‘Moeder heeft haar geld erg noodig voor brood en aardappelen. Ik durf het haar niet vragen. Maar... ik zal heel tevreden zijn, wanneer ge me morgen zult vertellen, wat ge zooal te zien kreegt.’

Lus had waarlijk spijt, dat die dikke leukerd zou ontbreken. Dolf kon steeds zoo vroolijk zijn. Zonder Dolf bleef het stelletje onvolledig.

[pagina 10]
[p. 10]

- ‘Wel, Dolf, we zullen zorgen, dat ge meegaat. Loop vlug thuis uw boterhammen halen en vraag Moeder tot negen uur te mogen blijven.’

Om halftwee waren de vijf kameraden op de afgesproken plaats. Dolf was er natuurlijk ook. Het regende. 't Was dus een echt weertje om naar de zesdaagsche te gaan.

In de verte blokte het overgroote Sportpaleis.

De knapen hadden ieder een groot pak boterhammen en een bus koffie bij.

Met veel nikkelen geld werden de toegangsbiljetten betaald. Dat van Dolf werd door de makkers en grootendeels door Lus aangeschaft.

In een vaartje stormden de jongens langs de schuin hellende wenteltrappen zonder treden naar boven.

- ‘Dat is de inzet van “onze” zesdaagsche!’

- ‘Eindelijk, mannen!’

Nog eens werden de kaartjes getoond en daar waren de makkers boven, op de volksplaatsen.

- ‘Dat is de uil! Hier zitten de “chikke typen”!’

Beneden over den houten band bolden de renners in een geweldige vaart rondom de piste. De makkers keken zich de oogen uit het hoofd, ze wilden waar voor hun geld. Eens in het Sportpaleis mocht er geen oogenblik verloren gaan.

- ‘Langs hier naar beneden, makkers! Naar de eerste rij. Daar zullen we beter zien.’

- ‘Maar wie zijn die renners?’

Tjeppe noemde een reesel namen op.

- ‘Van naam ken ik ze ook wel. Maar kunt ge ze herkennen?’

- ‘Officieel programma!’

[pagina 11]
[p. 11]

- ‘Gaarne, baaske, maar wij zijn slechts arme dutsen en hebben hoegenaamd geen geld te veel!’

Achter mekaar wipten de bengels naar beneden, op zoek naar een goede plaats.

Wat een volk! Jongens, jongens, wat een volk er reeds was! En het was nog maar namiddag.

- ‘'t Zal er straks stuiven,’ zei Tjeppe. ‘Ik ben overtuigd, dat we sport voor onze centjes zullen krijgen!’

- ‘Hoe weet ge dat?’ vroeg Ede.

- ‘Ik denk het toch. Het ziet er zoo naar uit.’

Over den houten band reden de renners zeer snel achtereen, de bochten in, dan weer omlaag, pijlsnel en toch gelijkmatig.

De renners droegen een verschillend getinte trui. In het rennerskamp werd er door de afgeloste maten gerust en... gegeten. Ze lazen sportbladen, babbelden met hun verzorgers, of volgden, in een leunstoel gelegen, de bewegingen van hun ploegmakker.

- ‘Wisten we toch maar eens wie die renners zijn!’

- ‘Wel, die herkennen we aan de kleur van hun trui. Ieder koppel rijdt onder dezelfde tinten.’

- ‘Dat weten we ook al!’ zeurde Ede.

Beer zocht iets, gaapte links en rechts, om ten slotte een oud dagblad op te rapen. Hij bekeek het vluchtig en kwam zegevierend op de makkers af.

- ‘Ziet, jongens, hier hebben we de nummers van de koppels en de kleur van hun trui.’

In een troepje getroppeld, met de oogen het lijstje verslindende, zochten ze naar de kenmerkende kleuren van de renners. Er waren er met geel-roode, groen-

[pagina 12]
[p. 12]

roode, vurig roode, geel-zwarte, groene truien en zoo meer.

De kameraden zochten de renners in het strijdperk en het werd voor de jongens belangwekkender, toen ze hen konden herkennen.

In afwachting van het zware werk van den avond werd er betrekkelijk traag gereden.

Tjeppe volgde aandachtig, de oogen strak op de renbaan gericht, doch zei geen woord.

Er kwam meer en meer volk in het Sportpaleis. Muziek dreunde door de ruime zaal en van tijd tot tijd werden inlichtingen over den stand van den wedren gegeven. Dan daverde de stem van den omroeper door den luidspreker.

De tijd vloog met de renners voorbij.

Toen de avond viel, aten de makkers smakelijk hun boterhammen uit de hand op en slurpten gretig de ijskoude koffie door de droge keel. En toen er voor de pruttelende maag gezorgd was, konden de jongens met vernieuwden moed naar de renners kijken.

- ‘Dat is slavenwerk!’ zei Beer.

- ‘Dat moeten de renners maar ondervinden,’ zei Tjeppe. ‘Als Vader voor onze boterhammen aan de dokken werkt, krijgt hij evenmin zijn loon al gapende naar het hoofd geslingerd.’

- ‘'t Is stielwerk, Tjeppe, een ambacht als een ander.’

- ‘'t Moet toch maar eentonig zijn, zes dagen aan één stuk te rijden en te rusten, paardenwerk te leveren, te eten en te slapen, om de menschen bezig te houden.’

- ‘En als ge er nu het brood mee verdient, Ede?

[pagina 13]
[p. 13]

Is het dan geen arbeid als een ander? 't Blijft een middel om aan den kost te geraken.’

's Avonds werd er prachtig gereden. Koppels poogden een ronde voorsprong te nemen en de andere renners spanden al hun krachten in, om dat te beletten.

Plots reed een renner lekken band, viel, werd opgenomen, plooide even door en... reed, na een nieuw wiel gestoken te hebben, verder als ware er niets gebeurd.

- ‘Dat zijn ijzeren mannen!’ zei Dolf. ‘Die kunnen tegen slag en stoot.’

Daarna werd er weer gejuicht en de makkers tierden mee, als om het Sportpaleis af te breken. Er werd gespurt en na harden strijd door den sterkste gewonnen. Dan dreunde het ruime gebouw bij de rumoerige blijken van uitgelaten genegenheid.

De pick-up speelde vroolijke volkswijsjes en het publiek zong mee. Daarna kletsten de muzikanten eenige wijsjes door de zaal en lieten hooren, wat ze konden. Er werd gezongen en bij de spurten plechtig gezwegen, om daarna weer heftig te lawaaien, te joelen, te tieren, te roepen, in de handen te klappen en naar nieuwe sensatie uit te zien.

Spijtig, dat het zoo spoedig laat werd. Het leek de jongens, of ze pas in het velodroom waren en 't was waarachtig negen uur geworden: tijd, om naar huis te gaan.

Buiten was het koud. De lichten brandden.

Babbelend over renners en wielrijden, als waren ze jaar en dag in de sportbeweging, stapten de jongens naar huis. Ze hadden den kraag van hun jas omhoog gezet, om de bijtende koude te weren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken