Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vijf jongens en een geheim (ca. 1930-1940 )

Informatie terzijde

Titelpagina van Vijf jongens en een geheim
Afbeelding van Vijf jongens en een geheimToon afbeelding van titelpagina van Vijf jongens en een geheim

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.02 MB)

Scans (50.63 MB)

XML (0.26 MB)

tekstbestand






Illustrator

Désiré Acket



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vijf jongens en een geheim

(ca. 1930-1940 )–Lode Conté–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 14]
[p. 14]

III
Een treurige dag

Om een nietigheid hadden Ede en Dolf gekibbeld. En van kwaad was het tot erger geraakt en hadden ze zelfs gevochten.

Tijdens de middagstudie had Dolf geniepig een grooten hap in de boterham van Ede gebeten. Daarna had de smullende schalk het met kaas belegde brood terug op de bank van Ede gelegd. De dikke, gezond lachende Dolf genoot en die beet brood smaakte heerlijker dan klokspijs.

Als een alweter babbelde Ede over de zesdaagsche en had niets van het leuke voorval bemerkt.

- ‘Nog maar eens dapper gebeten,’ dacht Dolf.

Maar ditmaal had Ede het in de gaten en sloeg ruw op den arm van Dolf, zóó dat het lekkere brood op den vloer viel. Dolf moest zóó lachen, dat hij zich bijna verslikte. Maar Ede nam het kwalijk, werd bleek van verbeten woede, zweeg de lippen dicht en zijn jukbeenderen trilden nijdig op en neder.

- ‘Hier is uw bôke, Ede! 't Is zulk lekker bôke!’

- ‘Eet het maar op, hongerlijder! Als uw vader

[pagina 15]
[p. 15]

al het geld opdrinkt, kan ik begrijpen, dat ge thuis niet te eten krijgt!’

- ‘Herhaal dat nog eens!’ daagde Dolf uit.

En op hetzelfde oogenblik mocht Ede een por in de ribben voor zijn rekening boeken.

Maar zie, daar had de onderwijzer het dubbel spel in de mot gekregen en gebood de jongens zich kalm te houden.

Dolf zocht naar de oplossing van een vraagstuk over soortgelijk gewicht van kwik, om Ede te toonen, dat hij zich geen zier van diens kletspraat aantrok. Maar... innerlijk jammerde Dolfs hartje.

‘Zijn vader zou drinken! Och, arme! Geneesmiddelen nam hij, ja, medicijnen, die zijn ontredderd gestel moesten recht houden, om te kunnen arbeiden voor de voedende boterham.’

Meteen dacht Dolf aan den oppassenden werkman, die spijts zijn amper genezen longvliesontsteking weeral door weer en wind naar de fabriek trok. Daar verrichtte hij den ganschen dag onophoudend hetzelfde: vernissen van goedkoope meubelen en keukenkasten, tafels en stoelen. En het vernis schraapte zijn keel zoo droog! En thuis kreeg Dolf genoeg te eten. 't Was wel geen weeldekost, maar toch hadden ze steeds den buik ovaal kunnen eten. Wat kon Dolf er aan verhelpen, dat zijn ouders maar arme lieden waren? Zijn vader was een eenvoudig werkman, die het weinige, dat ze hadden, zuur hoefde te verdienen. Moeder moest de beide eindjes flink aansnoeren, maar och, gebrek leden ze geenszins.

Het vraagstuk was al zoo zwaar als het kwik. Het

[pagina 16]
[p. 16]

wou niet vlotten. De nare gedachten overwonnen de moeilijkheden van de rekenkunde op geen wijze.

Ede at de boterhammen verder op en keek van tijd tot tijd naar den droomenden Dolf. Hij oordeelde hem een slokop, een gulzigaard, een... Neen, stelen was 't niet geweest. Toch meende hij, dat Dolf maar een gemeene jongen was. Zooiets te durven denken over een kameraad! En nochtans wist Ede zeer wel, dat Dolf het slechts uit plaagzucht gedaan had.

- ‘Uitgehongerde hongerlijder!’

Dolf hief het hoofd op, werd bleek van aandoening, zei niets.

- ‘Gij schooit steeds mijn boterhammen! Schooier!’

Dat ging te ver. Dolf verkropte zijn woede niet langer en gaf Ede een klets in 't volle gelaat. Ede sloeg terug en krabde Dolf over de handen, tot bloedige schrammen de pollen van zijn kameraad ontsierden. 't Zicht van het bloed hitste Dolf op en blind van woede klopte hij de gekneusde hand tegen Ede's neus, zoodat hij een oogenblik vreesde zijn makker een rood reukorgaan bezorgd te hebben.

Dat handgemeen was vliegensvlug tot een gevecht in regel veranderd. Hoe de onderwijzer ook bevolen had dat spelletje te eindigen, de woedende jongens hadden het niet eens gehoord. Pas toen meneer den Ede uit de bank trok, zag Dolf verschrikt op, begreep den toestand en moest op de lippen bijten, om niet te weenen van schaamte en van oprecht verdriet.

- ‘Kom buiten!’ blufte Ede.

- ‘Maar, asa! Ik meende, dat gij vrienden waart en ge vecht als kemphanen! 't Is wat moois! Dat

[pagina 17]
[p. 17]


illustratie
Dat handgemeen was vliegensvlug tot een gevecht in regel veranderd.


[pagina 18]
[p. 18]

had ik van u beidjes niet verwacht. Tegen morgen twee lessen afschrijven!’

Dolf zat verslagen. Hoe had hij gewild, dat zijn onderwijzer geweten had, waarom hij met Ede gevochten had! Maar Dolf was te rondborstige jongen, om er meneer bij te trekken. Het bijwerk zou hij in ieder geval schrijven. 't Was zoo al erg genoeg, dat hij zijn onderwijzer niet meer hoefde te vervelen. 't Zou de wroeging van Ede slechts aandikken. Dolf gevoelde al te zeer, dat Ede het slachtoffer was van zijn ikzuchtig, misbakken karakter.

Ede was razend kwaad op Dolf.

- ‘Moest die ook in mijn boterham bijten? Dolf was de oorzaak van alles.’

Beide jongens penden zooveel ze konden.

Dolf was angstig niet af te krijgen en thuis te moeten voortschrijven. In geen geval zou hij één woord over het gebeurde met Ede verklappen! Dat hield Dolf zich voor gezegd. 't Geval was al te treurig. Vader en Moeder hoefden er liefst niets over te weten: die hadden al kommer en zorgen genoeg.

Ede was boos op zichzelf, wrokkig jegens Dolf en... ten zeerste verbeten op den onderwijzer. De toornige knaap knaagde aan de randjes der nagels van de linkerhand en schreef tegen zin.

Toen de andere makkers om halftwee van huis kwamen, bemerkten ze dra, dat er iets haperde tusschen Ede en Dolf.

- ‘Wat nu weer?’ wilde Tjeppe weten. ‘Gevochten om niemendal?’

Dolf zweeg een gat in de stilte.

Ede hing den flauwerd uit.

[pagina 19]
[p. 19]

- ‘Hij heeft in mijn boterham gebeten!’

Of de makkers het uitschaterden!

- ‘Zeg, jongens,’ schimpte Beer, ‘moest Dolf den Ede zijn neus afgebeten hebben, zou hij geen leelijker gezicht kunnen trekken!’

Luske kwam de kliek vergrooten. De snaken ankerden tegen de deur van de gang. Allen deden hun best, om de vriendschap tusschen Ede en Dolf te herstellen. Niets hielp.

Dolf was verdrietig, terneergeslagen, ontmoedigd. 't Was niet aan hem, het eerste gebaar van toenadering te toonen.

Verlegen om zijn misplaatste woorden gevoelde Ede zich echter te koppig, om zijn gezegde te herroepen. Hij was boos op zichzelf. 't Was slechts in korte, bitsige zinnen, dat hij zijn makkers antwoordde. Verbitterd en tevens vernederend keek hij naar den openhartigen Dolf.

Van spelen kwam er dien middag niet veel in huis. Zelfbewust en om den tijd onder de knie te krijgen, maalde Tjeppe kauwgom, spon hem tot draad en rekte het elastische suikergoedje tot tegen het booze gelaat van Ede, om hem aan 't lachen te krijgen.

- ‘Laat me gerust!’

- ‘Doe u maar niet zeer, Ede!’

Om Dolf te verkwikken, trok Luske allerlei leelijke en vroolijke gezichten.

Beer zei, ‘dat hij al pappig genoeg was’ en deelde zijn chocolade met den Dolf.

- ‘Gulzigaard!’ zei Ede. ‘Hij neemt het weeral aan. Thuis ziet hij meer “drinken” dan eten.’

Getroffen gaf Dolf de lekkernij terug aan Beer en

[pagina 20]
[p. 20]

sprong daarna op Ede toe, dien hij zulken duw toediende, dat hij achterover tuimelde.

- ‘Ziet ge sterren?’ wilde Tjeppe weten.

Kalm hield Beer den Ede in bedwang en de andere kameraden schaarden zich aan de zijde van den gescholden Dolf.

Ede richtte zich op en wandelde naar den overkant van de speelplaats, om er zich tegen den muur te zetten en om er van zijn verbazing te bekomen.

't Was al goed, dat het kort daarop belde en de kinderen naar de klas gingen.

Zich ten zeerste inspannend werkten de leerlingen aan hun nieuw opstel. 't Was drukkend stil in de klas, een stilte, die dra op de zenuwen werkt.

Plots schoten al de jongens in een luiden lach.

- ‘Was me dat een zuchtje!’ spotte Tjeppe.

Dat treurig geluid was vertrokken uit de borst van Ede en had de lachspieren van de jongens ten zeerste geprikkeld.

De zuchter vertrok zijn gelaat in een treurige plooi.

- ‘Hij is er van verlost!’ fezelde Beer. ‘Was me dat een zucht van belang!’

De knapen werkten ijverig voort.

Tot er zachtjes op de deur van de klas geklopt werd.

Kalm en ernstig trad het schoolhoofd binnen. Hij riep Dolf bij zich en sprak hem vaderlijk toe.

Dolf veranderde van kleur en beefde van ontroering.

Alle leerlingen keken medelijdend naar hun makker, want innerlijk gevoelden ze, dat er iets treurigs gezegd werd. Bemoedigend klopte de bestuurder den onthutsten Dolf op den breeden schouder.

Zonder iets te zeggen keerde Dolf naar zijn plaats

[pagina 21]
[p. 21]

weer en pakte zorgvuldig zijn leergerief in. Een volle traan bolde over zijn wang naar den linker mondhoek. Dolf was zeer teleurgsteld en blikte droevig naar zijn onderwijzer.

En terwijl de bestuurder en de onderwijzer eenige woorden wisselden, waren de oogen van de hartelijke kameraden als vorschende vraagteekens op Dolf gericht.

- ‘Wat is er toch?’ waagde Beer.

Voor alle antwoord knikte Dolf hem een vriendelijken groet.

't Was stil en geheimzinnig in de klas.

Verstandig en onderzoekend keek Lus toe.

Ede was uit het veld geslagen, dacht, dat hij er minstens bij betrokken was en bleef niet heelemaal gerust.

De jongens gevoelden den ernst van het geval, konden echter niet gissen, wat er gebeurd was.

Zachtjes verlieten de bestuurder en Dolf de klas. De onderwijzer plooide een ernstig gelaat en de jongens schenen voort te werken Ze martelden hun geest, trachtten op te lossen, wat er bij Dolf voorviel.

- ‘Toe, vriendjes, werkt kalm verder.’

Vastberaden stak Tjeppe den vinger naar de zoldering. Star richtten de blikken van de makkers zich naar Tjeppe, als verwachtten ze door zijn tusschenkomst de oplossing van het raadsel te weet te komen.

- ‘Meneer, Dolf is onze beste makker. Ik geloof, dat er hem iets treurigs overkomt. Kunnen we hem steunen en opbeuren?’

- ‘Wat zijt ge toch nieuwsgierige bengels! Toch

[pagina 22]
[p. 22]

oordeel ik het zeer kameraadschappelijk, zoo om uw makker bekommerd te zijn.’

't Werd weer roerend stil in de klas.

- ‘Wel, jongens, luistert dan. Er is een ongeluk gebeurd, waarbij de vader van Dolf erg verbrand werd.’

Ede werd er koud van. Zijn hart bonsde angstig. Dien middag had hij zich zoo gemeen tegenover Dolf over diens vader gedragen.

- ‘De ongelukkige man, die zooals ge weet, sinds langen tijd ziekelijk is en spijts dat, toch werken moet, om zijn gezin het noodige te bieden, was in de fabriek bewusteloos gevallen. Jammer genoeg is het daar niet bij gebleven. Met zijn arm is hij op het gasvuur, waarop een lijmpot kookte, terechtgekomen. Zijn kleederen hebben vuur gevat. Aanstonds hebben zijn werkgezellen hem in juten stof en katoenen dekens gewikkeld en gerold, tot het vuur gedoofd was. Huilende van pijn is de sukkelaar weer tot het bewustzijn gekomen, om van het danige zeer terug te bezwijmen. Metterhaast hebben ze den ongelukkigen man naar het hospitaal vervoerd. En daar was het, dat hij gedurig gevraagd heeft zijn Dolf te mogen zien.’

Vele jongens moesten moeite doen om de waterlanders tegen te houden.

- ‘Maar Dolf weet dat alles nog niet. Hij meent, dat zijn vader ziek geworden is en zijn moeder hem liet roepen.’

De jongens waren er het hart van in. Al te wel wisten ze, hoe Dolf van vader hield, hoe hij er mee dweepte. Innerlijk gevoelden de kameraden, hoe moedeloos ze zouden zijn, moest hun zooiets overkomen.

[pagina 23]
[p. 23]

Om drie uur werd er op de koer door de jongens van het zesde jaar weinig gespeeld. Ze waren ernstig als volwassenen. En toen te vijf uur de knapen huiswaarts keerden, babbelden ze over Dolf en uitten hun medelijden met den pijnlijk gekwetsten, beproefden arbeider.

Wie het meeste hartzeer gevoelde, was wel Ede. Mijmerend trok hij naar Moeder. Ede besefte, dat die dag hem evenmin meegevallen was en dat het toeval hem een bittere les spelde.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken