Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nieuwe sprookjes uit alle landen (1953)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nieuwe sprookjes uit alle landen
Afbeelding van Nieuwe sprookjes uit alle landenToon afbeelding van titelpagina van Nieuwe sprookjes uit alle landen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (487.11 MB)

Scans (487.11 MB)

ebook (8.52 MB)

XML (0.55 MB)

tekstbestand






Illustrator

Rie Reinderhoff



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

sprookje(s)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nieuwe sprookjes uit alle landen

(1953)–Antoon Coolen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 133]
[p. 133]

Het meisje in de maan



illustratie

Natuurlijk ken je de geschiedenis van het mannetje in de maan. Die geschiedenis vertellen de mensen hier. Maar heel ver hier vandaan, in de warme landen, daar vertellen ze de geschiedenis van het meisje in de maan. Dat is een heel ander verhaal. Hoor maar eens.

Heel lang geleden, toen de wereld er nog anders uit zag dan nu, leefde er op het lieflijke eiland Nauru eens een meisje, zij heette Ejiawanoko en woonde met haar grootmoeder in een hutje onder een heel hoge boom. Die boom was een wonderlijke boom, hij was zó hoog, dat zijn takken de hemel aanraakten, zijn top kon je niet zien, zijn lover was helder groen, dat stak bijzonder mooi af tegen de blauwe lucht, en het was zó dicht, dat de zonnestralen er niet doorheen drongen, en ook tegen de regen boden de takken een beschermend dak.

Ejiawanoko was een buitengewoon mooi meisje, zij was lief van gezicht en bevallig van gestalte, en toen zij volwassen was dacht de grootmoeder er aan, dat de tijd was gekomen om een man voor haar te zoeken. Maar dat was niet zo eenvoudig. Ejiawanoko was zó mooi, dat de grootmoeder vond, dat de beste en voornaamste man nog niet goed genoeg voor haar was. Dat was misschien een erg trotse gedachte, maar de grootmoeder kreeg die alleen maar, omdat zij zoveel van haar lieve kleinkind hield en haar zo luisterrijk mogelijk getrouwd wilde zien. Lange tijd dacht de grootmoeder na over de keuze van een echtgenoot voor Ejiawanoko en dikwijls, als zij er over zat na te denken, keek zij voor het venster van haar hutje naar het dichte en groene lover van de hoge boom. Ja, en

[pagina 134]
[p. 134]

toen kreeg zij een inval en nam zij haar besluit. Zij riep het meisje bij zich en zei:

- Ejiawanoko, je bent nu groot geworden en het wordt nu zoetjesaan tijd, dat je gaat trouwen. Er zijn mannen genoeg, die voor jou door vuur en water willen gaan, maar ik heb mijn keuze voor je gedaan en nou zal ik je zeggen wat je moet doen. Morgenvroeg, vóór de zon opgaat, moet je opstaan en dan moet je je klaar maken voor de reis. Zalf je lichaam met welriekende olie, bekrans je hoofd en je bovenlichaam met bloemen, dan klim je in de boom waaronder ons huisje staat. Je weet, dat in de stam treden zijn tot aan de top. Nog nooit heeft iemand langs die treden durven opstijgen, want voor degene die het zou hebben gewaagd, zou het een zekere dood hebben betekend. Maar jij kunt veilig gaan, want ik zal een toverspreuk over je uitspreken die je tegen alle onheil zal beschermen, zodat alles goed zal gaan.

- Ik zal gaan, grootmoeder, antwoordde Ejiawanoko, want ik weet, dat je bij alles wat je doet het beste met mij voor hebt.

Toen nam de grootmoeder het gezicht van het meisje tussen haar handen en fluisterde haar toverspreuk. Ejiawanoko luisterde goed en las met neergeslagen ogen de woorden af van de prevelende lippen der oude vrouw. Daarop gingen ze allebei op haar slaapmat liggen en sliepen in.

De volgende morgen in alle vroegte, vóór de zon was opgegaan, stond Ejiawanoko op. Zij zalfde haar lichaam met welriekende olie en tooide zich met slingers en kransen en dauwverse bloemen, o, wat was zij mooi, en zij verspreidde een heerlijke geur. Toen ging zij naar de voet van de hoge boom en riep haar grootmoeder. De oude vrouw kwam toegesneld, en zij zag, hoe mooi haar kleinkind was, zij omarmde haar en zei:

- Lieveling, als je terugkomt, dan zal ik mij er mee troosten, dat ik je weer bij me heb. Kom je niet terug, dan zal ik weten, dat je in goede hoede bent.

Nu klom de kleine bruid langs de treden in de stam van de boom, zij werd gedragen door de kracht van de toverspreuk der oude vrouw, lichtvoetig ijlde zij omhoog door die ruisende ruimte van dichte groene blaren. Het duurde niet lang of zij zag, als zij naar beneden keek, geen bodem meer onder zich, niets dan het wiegend groen, waarin zij opwaarts zweefde, licht als een vlinder, snel als een stijgende vogel, ja, en boven in de top schemerde het blauw reeds door van de hemel. Hoger steeg zij, en daar sprong zij los

[pagina 135]
[p. 135]

van de wuivende top op de azuren hemelvloer. Kijk, nu zag zij een alleraardigst klein huisje en naast de deur zat een oud, blind moedertje, dat in kokosschalen op hete stenen palmwijn kookte tot een heerlijke en geurige siroop. Het oude vrouwtje roerde ijverig, want de siroop mocht niet aanbranden. Zij zong bij haar werk een liedje en telde haar schaaltjes, maar Ejiawanoko had aan haar tastende gebaren en haar lichtloze ogen al lang gezien, dat zij blind was. Voorzichtig kwam het meisje bij het oude moedertje en nu had zij er plezier in, om, telkens als het vrouwtje de kokosschalen geteld had, er een weg te nemen. Het oude moedertje werd er wanhopig van, want iedere keer als zij haar schalen opnieuw telde was er een minder.

- Daar begrijp ik niets van, zei het vrouwtje, iedere keer opnieuw is er een schaaltje minder, ze kunnen toch niet wegvliegen, er moet hier iemand zijn, die ze wegpakt.

Ejiawanoko, overmoedig door de blindheid van de oude vrouw, lachte zachtjes. Toen het vrouwtje haar schalen weer telde stak het meisje opnieuw haar hand uit, om er een weg te pakken. Maar het oude moedertje was er nu op bedacht, vlug greep zij toe, en daar had zij Ejiawanoko bij de arm vast! Ejiawanoko schrok, maar het moedertje riep:

- Ha, ha! Nu heb ik je! Wie ben je, die hier van een arme blinde vrouw de schaaltjes siroop komt wegstelen? Maar je zult er voor boeten, want als mijn beide zonen, Iguan, de Zon, en Merrimen, de Maan, thuiskomen en horen, dat je hun moeder hebt beetgenomen, dan ziet het er slecht voor je uit, dat kan ik je verzekeren!

- Ach moedertje, zei het bang geworden meisje, nee, nee, geloof mij, ik deed het maar voor de grap, vergeef mij, ik zal nooit meer zoiets doen, laat toch mijn arm los!

- Nee, zei het moedertje, ik laat je arm niet los, en ze bleef de arm vasthouden in een stevige greep, waaruit het meisje, hoe zij ook worstelde en wrong, niet kon loskomen.

- Zie je wel? zei het moedertje. Je komt niet los, doe maar geen moeite. Weet je niet, wie ik ben? Neen, dat zul je niet weten, en daarom zal ik het je vertellen. Ik ben Eniburara, het zwarte vrouwtje, en ik ben de moeder van Iguan, de Zon, en Merrimen, de Maan, en ik kook iedere morgen siroop voor hen en dat deed ik nu ook, maar nu moge God je bijstaan, want vanmorgen heb ik niets voor hen, omdat jij de schalen hebt gestolen.

- Ach lieve, goede Eniburara! zei Ejiawanoko, ik zei het toch al,

[pagina 136]
[p. 136]

dat ik het alleen maar voor de grap deed. Ik wist niet, dat het zo erg was. Ik smeek je, laat mij los, ik zal alles voor je doen, ik zal je dienares zijn en je gehoorzamen.

- Ik heb helemaal geen dienares nodig, zei het oude moedertje. Het weinige, wat ik doe, doe ik uit liefde voor mijn kinderen, en voor mijzelf heb ik niets nodig, want ik eet niet en ik drink niet en ik slaap niet. Ziezo, nu weet je er alles van.

- Maar je bent blind! zei Ejiawanoko.

- Ja, dat is waar, ik ben blind, zei het moedertje; maar daar is niets aan te doen.

- O, ja-wel! riep Ejiawanoko, ik ken een geheim, dat heb ik mijn grootmoeder horen fluisteren en ik heb het van haar lippen afgelezen.

- Zeg op, dwaas kind, wat is dat geheim?

- Dat is een toverspreuk, waarmee ik jouw blindheid kan genezen.

- Neen, dat kun je vast en zeker niet, zei het moedertje, dat hebben er al zovelen geprobeerd en het is nog nooit iemand gelukt.

- Mij zal het lukken! riep Ejiawanoko.

Ja, en toen liet het moedertje haar arm los. Het meisje nam het gezicht van de oude vrouw tussen haar beide handen, en murmelde haar toverspreuk en maakte de blinde ogen met speeksel nat. Toen gebeurde er iets heel zonderlings. Er kropen hagedissen en kevertjes uit de ogen van de oude vrouw, zij wriemelden uit de diepte van de blinde ogen omhoog, gleden langs het gezicht en snelden weg. Maar de ogen van het moedertje waren nu helder, zij deed ze heel wijd open, toen klapte ze in de handen en riep:

- O, wat is de wereld mooi! Wat is de wereld mooi! En ik, die altijd dacht, dat ze donker was en lelijk. En jij, lief meisje, jij, die mijn ogen ziende hebt gemaakt wat ben jij mooi en lief, en wat een prachtige bloemen draag je in je zwarte haren en over je donker bovenlichaam. Het is heerlijk om naar je te kunnen kijken. En nu zal ik mijn lieve zonen kunnen zien, Iguan, de Zon, en Merrimen, de Maan. Maar nu bedenk ik meteen, wat je zal staan te wachten als ze thuiskomen. Kom mee, dat ik je verberg.

Het oude moedertje sprong op, zij trok het meisje mee in haar huisje, daar verstopte zij haar onder een grote lege olietrog en zei:

- Opgepast. En houd je stil. Want ze kunnen ieder ogenblik thuiskomen.

Daar zat nu Ejiawanoko onder de olietrog. Maar het duurde niet

[pagina t.o. 136]
[p. t.o. 136]


illustratie

[pagina 137]
[p. 137]

lang, of zij zag door de kieren een helder licht naar binnen dringen, ja, daar buiten was Iguan, de Zon, thuisgekomen. Het oude moedertje snelde haar zoon tegemoet, blij en ongeduldig hem te zien, maar hij was zó verblindend, zij kon er niet tegen in kijken, zij moest het hoofd snel afwenden. Toen Iguan dit zag vroeg hij:

- Waarom wend je je gezicht af, moeder? Dat heb je toch nooit gedaan?

- Omdat ik je nu zien kan, mijn lieve zoon, wat ik eerst niet kon.

- Wat, riep Iguan, kun je zien? Wie heeft dat wonder gedaan?

Daar antwoordde het moedertje niet direct op, maar gelukkig kwam nu Iguan's broeder, Merrimen, de Maan thuis. Het moedertje keerde haastig haar gezicht naar hem toe, zij keek hem vol liefde aan en zag, hoe zacht en mild hij er uitzag in vergelijking tot zijn broeder, wie niemand recht in het gezicht kon zien.

- Hoe komt het, moeder, zei Merrimen, dat je mij aankijkt, alsof je me kan zien?

- Ik kan je zien, mijn zoon. Ik kan je aankijken, jou wel, maar Iguan met zijn verblindende glans doet mijn ogen pijn.

- Kun jij zien? riep Merrimen. Maar wat is er dan gebeurd? En, moeder, wat een geur is dat, die ik hier bemerk? Het riekt naar een menselijk wezen!

- Ja waarachtig, zei Iguan. Ik ruik het ook. Moeder, zeg ons, wat er aan de hand is!

- Ja zeker, mijn kinderen, zei het moedertje, er is hier een menselijk wezen, een jong lief meisje, zij is hier in de buurt, zij is het, die mij van mijn blindheid heeft genezen. O, zij is zo verrukkelijk en zo mooi, en mij dunkt, een van jullie twee moest met haar trouwen.

- Moeder, dat meisje heeft tevoren al ons hart verblijd door jou van je blindheid te genezen, antwoordden beiden. Laat haar komen en kiezen tussen ons, wij zullen niet ijverzuchtig zijn op elkaar.

Eniburara ging naar de olietrog, zij tilde hem omhoog, zij nam Ejiawanoko bij de hand, deed haar opstaan, bracht haar voor haar beide zonen en zei:

- Kind, maak je keus. Welke van de twee wil je tot man hebben?

Ejiawanoko overlegde een ogenblik. Zij keek Iguan, de Zon aan en moest onmiddellijk haar ogen dicht doen en het gezicht afwenden. Toen keek zij naar Merrimen, de Maan, zij hield haar wijdopen ogen rustig op hem gericht en zei:

[pagina 138]
[p. 138]

- Ik kan Iguan niet trouwen, hij is gloeiend en verzengend en ik kan hem niet aankijken, want hij verblindt mijn ogen. Maar Merrimen ziet er zo rustig uit en zo goed, met hem wil ik meegaan.

Toen het meisje dat gezegd had kwam Merrimen naar haar toe, sloot haar in zijn armen, steeg met haar op en dreef met haar langs het hoge diepe blauw van de hemel, hoog boven de aarde. En tot nu toe kan men Ejiawanoko zien in de maannachten, hoe zij met Merrimen door de hemel reist.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken