Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nieuwe sprookjes uit alle landen (1953)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nieuwe sprookjes uit alle landen
Afbeelding van Nieuwe sprookjes uit alle landenToon afbeelding van titelpagina van Nieuwe sprookjes uit alle landen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (487.11 MB)

Scans (487.11 MB)

ebook (8.52 MB)

XML (0.55 MB)

tekstbestand






Illustrator

Rie Reinderhoff



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

sprookje(s)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nieuwe sprookjes uit alle landen

(1953)–Antoon Coolen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 139]
[p. 139]

De pocher



illustratie

Heel ver van hier, in Afrika, in het land Seno, daar leefde in een dorpje, dat Tendella heette, eens een aanzienlijk man. Hij heette Serre, en hij was heel rijk, hij had veel meer korenland en veel meer runderen en paarden dan een van zijn dorpsgenoten. Het ging hem dus goed, hij had gelukkig kunnen zijn, maar hij was bijzonder ingenomen met zijn rijkdom, hij liet er zich op voorstaan en pochte erop. Eens, toen zijn oogst weer overvloedig was geweest, riep hij met tromgeroffel zijn familie en stamgenoten bij elkaar, en zei:

- Ik heb zo'n ongehoorde hoeveelheid koren, dat ik niet weet, wat ik ermee moet aanvangen.

Een van de stamgenoten zei:

- Geef ervan aan arme mensen, aan hen die niets hebben.

- Neen, zei Serre, daar heb ik geen zin in.

Een ander zei:

- Leen dan zaaikoren aan hen, die een mislukte oogst hebben gehad en in zorgen zitten.

- Neen, zei Serre, daar heb ik geen zin in.

Een ander zei:

- Verkoop wat je te veel hebt en schaf je daarvoor vee aan.

- Neen, zei Serre, daar heb ik geen zin in.

Niemand kon hem nog verdere raad geven. Toen zei Serre:

- Stuur mij jonge meisjes, want die ongehoorde hoeveelheid koren moet worden verwerkt.

Ze gingen uiteen, ze gingen naar huis en ze stuurden hun meisjes. Er kwamen honderd donkere negermeisjes met rode lippen, blanke tanden en nachtzwart haar. Met haar maalstenen hurkten de meisjes neer voor die ontzaglijke bergen koren, daar zaten ze, alle hon-

[pagina 140]
[p. 140]

derd, en maalden het meel tussen haar stenen, dat deden ze zeven dagen lang in de brandende zon en zeven nachten lang onder de koele, witte sterren. Zij praatten en lachten met elkaar en soms zongen zij haar liederen, en toen was het koren gemalen en hadden zij een ongehoorde hoeveelheid meel.

- Wat een meel! zei Serre. Ik weet niet, wat ik ermee moet aanvangen. Weet je wat? zei hij tegen de meisjes. Haalt water, dan zullen we het meel met het water vermengen, dan krijgen we een prachtige specie en daar maken we een zitbank van met een muur, en dat zal dan mijn zitplaats zijn bij de beraadslagingen.

Maar de familieleden van Serre hoorden daarvan, zij gingen ijlings naar hem toe en zeiden:

- Neen Serre, dat mag je niet doen. Dat is tegen alle recht en reden in, het koren voor zoiets te gebruiken, dat is tegen alles, Serre, doe het niet!

- Laat mij met rust, zei Serre. Ik kan mijn overvloed gebruiken zoals ik dat wil. Ik ben rijk. Ik kan zoiets doen. Mijn recht is een ander dan dat van iedereen, omdat ik rijk ben.

De familieleden gingen heen en schudden het hoofd, maar daar trok Serre zich geen steek van aan, hij was overtuigd dat hij een ander recht had dan ieder ander, omdat hij rijk was. Hij liet het water halen, de honderd meisjes gingen naar de bron en kwamen terug met volle kruiken, die ze op het hoofd droegen. Ze stortten het water bij het meel, roerden er in totdat water en meel zich goed vermengd hadden, toen vormden ze tegels en stenen, lieten die bakken in de zon, en daar bouwden ze een muur van en tegen die muur een mooie zitbank. Ja, dat waren een muur en een bank van meel, en Serre liet tussen de stenen en tegels mooie, kleurige schelpen metselen, en dat stond prachtig. Als nu de beraadslagingen gehouden werden, ging hij op die bank zitten, en daar zat hij op dat verspilde brood, dat kon hij doen, want hij was rijk.

Maar het jaar daarop mislukte de oogst van Serre. De zon verzengde de halmen, wat er nog van overbleef werd door het ongedierte opgevreten, niets kwam er van zijn velden, en hij wist zich geen raad. Nu moest hij vee verkopen om aan geld te komen voor koren ter voeding van mens en dier, en hij kocht zaaikoren, en toen de zaaitijd gekomen was, zaaide hij dat. Maar het ging hem niet meer voor de wind, o neen, zijn akkergrond verstikte het zaad, tegen de oogsttijd waren zijn velden weer dor en leeg. Het was verschrikkelijk, nu had Serre eens zo'n overvloed van koren gehad en er zich

[pagina t.o. 140]
[p. t.o. 140]


illustratie

[pagina 141]
[p. 141]

zo op laten voorstaan, en nu had hij niets, hij verarmde, hij moest weer vee verkopen. En het volgend jaar had hij weer een mislukte oogst, en het jaar daarop ook, het koren wilde niet meer groeien op zijn grond, het vee verdween uit zijn stallen. Serre had nu niets meer dan tegenspoed, bij de beraadslagingen zat hij op zijn bank, nadenkend en somber, de anderen keken veelzeggend naar die bank, die moest van de overvloed van Serre getuigen, maar Serre had geen overvloed meer. O neen, het ging hard met hem achteruit, hij werd hoe langer hoe armer, een deel van zijn mensen kwam om van gebrek, een ander deel liep weg, om niet van gebrek te sterven. Ten laatste had hij niets meer dan een ezel en zijn kleine dochtertje, dat was al wat hem van zijn rijkdom was overgebleven. Om niet van honger te sterven ging hij naar de bank, hij kraste met zijn nagels iedere dag een stukje van de muur, en onder zijn bloedende nagels uit at hij dat op. Zijn familieleden hielpen hem soms, maar zij herinnerden hem eraan, hoe hij uit zijn overvloed niets aan anderen had willen geven en niet naar hun raad had willen luisteren, het koren wreekt zich op hem, die het verspilt. Hij kraste en at van zijn zitbank en toen ze helemaal op was, besloot hij naar de koning van een naburige stam te gaan, Alle Sagole heette die koning, die was rijk en vrijgevig, en hem zou Serre om zaaikoren vragen. Want zijn eigen familie wilde hem nu niets meer geven. Serre nam zijn dochtertje, hij zette haar vóór zich op zijn ezel, en daar reed hij, haveloos en berooid, uit zijn dorp weg, naar het land van koning Alle Sagole.

Koning Alle Sagole hield juist audiëntie en rond hem heen zaten de aanzienlijken, zijn raadslieden, en vreemdelingen, die de audiëntie bijwoonden, allen gekleed in schone en voorname kleren. Daar kwam Serre op zijn ezel met zijn dochtertje en in zijn versleten, armoedige kleren aangereden. Koning Alle Sagole wisselde met hem alle groeten, die de beleefdheid voorschrijft en vroeg hem, waar hij vandaan kwam.

- Ik kom uit Tendella, zei Serre.

- Man uit Tendella, zei de koning, maak het je gemakkelijk, je zult hier onderdak en verzorging vinden.

En hij liet hem onmiddellijk met zijn dochtertje naar een ruime en behagelijke woning brengen, daar kreeg Serre onderdak.

Toen de koning met zijn audiëntie klaar was en zijn zaken had afgedaan, stuurde hij zijn raadslieden weg en zei tegen zijn bedienden:

[pagina 142]
[p. 142]

- Breng in de hal een schaal gerstebier, leg naast mijn zitplaats een dierenhuid, waar de zo juist uit Tendella aangekomen vreemdeling op kan gaan zitten, laat een knaap komen om ons te bedienen, en roep de vreemdeling bij mij.

De bedienden deden wat hun bevolen was, zij gingen naar Serre en zeiden hem, dat de koning hem vroeg om bij hem te komen. Serre ging daarop naar de koning, die hem ontving in de hal van zijn huis en hem zei, dat hij op de dierenhuid naast hem zou gaan zitten. De bedienende knaap bood Serre daarop een schaal gerstebier aan en Alle Sagole zei:

- Vreemdeling, drink een lange teug, want je hebt een grote reis achter de rug en je zult wel dorstig zijn.

- Ja, antwoordde Serre, doch ik kan maar een beetje drinken.

- En waarom? vroeg de koning.

Serre zei:

- Ik heb zo lang honger geleden, en het is mij slecht gegaan.

- Als 't anders niets is, zei de koning, drink dan maar rustig, want nu ben je mijn gast en hier hoef je geen dorst en geen honger te lijden. Je zult alles krijgen wat je nodig hebt. Drink.

Toen dronken zij samen. Na de teug vroeg de koning:

- Je komt uit Tendella. Leeft die rijke Serre nog, die zich indertijd uit zijn overtollig meel een muur met een zitbank liet maken?

- Ja, zei Serre, die leeft nog.

De koning vroeg:

- Heeft hij nog altijd zoveel koeien en runderen?

- Neen, zei Serre, hij heeft al zijn kudden moeten verkopen omdat jaar op jaar zijn oogst mislukte.

- Maar zijn paarden, zei de koning, heeft hij zijn vele paarden nog?

- Neen, zei Serre, zijn paarden heeft hij ook niet meer, die heeft hij ook moeten verkopen, want hij had niets meer te eten.

De koning zei:

- Maar zijn vele mensen, zijn kinderen, zijn huisslaven en arbeiders, heeft hij die nog?

- Neen, zei Serre, die heeft hij ook niet meer. Een deel is van honger gestorven en een ander deel is bij hem weggelopen om de hongerdood te ontgaan. Zelf heeft hij zijn muur met zitbank, die hij uit overtollig meel liet maken, opgegeten, en nu heeft hij niets meer dan een ezel en zijn kleine dochtertje.

[pagina 143]
[p. 143]

- Ja, zo gaat het de mensen, zei de koning.

- Ja, zei Serre, zo gaat het de mensen. Serre was eens rijk en hij was trots en overmoedig en nu zit Serre in haveloze, vuile en kapotte kleren voor u.

- Wat! riep de koning uit. Ben jij Serre?

- Ja, zeker, zei Serre, ik ben Serre.

- Maar, zei de koning, dat kan toch niet?

- Ik vertelde je toch Serre's geschiedenis, zei Serre, hoe hij verarmde en verhongerde. Zo gaat het de mensen, zei je. En zo is het.

- Maar dat is verschrikkelijk, zei de koning. Zeg mij, Serre wat ik voor je kan doen om je te helpen.

- Alles wat ik vraag, koning, zei Serre, is een beetje zaaikoren.

- Je krijgt zoveel als je wilt, zei de koning.

En de koning liet Serre rijkelijk zaaikoren schenken, Serre laadde de zakken op zijn ezel, hij zette zijn dochtertje daarbij en reed naar huis, naar Tendella, nagekeken door de verbaasde koning, die het hoofd over hem schudde.

Toen hij de volgende morgen weer audiëntie hield, zei koning Alle Sagole tot de raadslieden en voornamen, die bij hem waren:

- Weten jullie, wie de man was, die gister in vuile kleren met zijn dochtertje op een ezel hier aankwam?

- Neen, zeiden de raadslieden en voornamen, dat weten we niet.

- Jullie hebben toch allemaal wel van de rijke Serre in Tendella gehoord, zei de koning, die zo overmoedig was, dat hij uit zijn overvloed aan meel een muur met een zitbank liet maken?

- Ja zeker, zeiden zij, daar hebben wij van gehoord.

- Welnu, zei de koning, die bedelaar op de ezel, die gisteren hier was en bij mij zaaikoren kwam vragen, dat was dezelfde Serre, die indertijd niet naar zijn familie wilde luisteren en weigerde uit zijn overvloed aan anderen te geven.

- Neen, dat is niet mogelijk! zeiden enkelen.

- Als je 't bewijs hebben wilt, zei de koning, laat dan ieder uit zijn voorraad een maat koren brengen, breng het bij elkaar in zakken en stuur het Serre, je zult zien, hoe dankbaar hij het aanneemt. Maar zorgt er voor, dat je koren niet met mijn zaaikoren samenkomt.

Zij deden wat de koning hun voorstelde, ieder liet een maat koren komen uit zijn voorraad, zo brachten ze enige zakken bij elkaar en die zakken stuurden ze met lastdieren naar Tendella, naar Serre.

[pagina 144]
[p. 144]

Ja, daar zou Serre in zijn ellende prachtig mee geholpen zijn, maar de hulp bereikte hem niet meer, neen, het was te laat, voor het koren aankwam, was hij gestorven. Want terugkerend van zijn bezoek aan koning Alle Sagole had hij onderweg, uitgehongerd als hij was, de helft van het meegekregen zaaikoren in zijn gulzigheid in een keer opgegeten, en omdat hij zoveel voedsel niet meer gewend was, kon hij het niet verdragen. Hij werd ziek en stierf na met zijn dochtertje in Tendella te zijn aangekomen. Nu was Serre dood, hij had roekeloos, in pochende overmoed zijn overvloedig koren verspild, toen wilde het niet meer voor hem groeien, jarenlang had hij ernaar gehongerd, nu had het hem in zijn gulzigheid gedood. Hij was uit een aanzienlijk geslacht, maar in armoede en ellende was hij gestorven, en zijn nakomelingen bleven gebrek lijden tot op de huidige dag.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken