Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Sprookjes uit alle landen (1941)

Informatie terzijde

Titelpagina van Sprookjes uit alle landen
Afbeelding van Sprookjes uit alle landenToon afbeelding van titelpagina van Sprookjes uit alle landen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.12 MB)

ebook (10.07 MB)

XML (0.90 MB)

tekstbestand






Illustrator

Rie Reinderhoff



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

sprookje(s)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Sprookjes uit alle landen

(1941)–Antoon Coolen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 24]
[p. 24]

De jonkvrouwelijke koningin



illustratie

Een koning had drie zonen, hij had hen innig lief, maar eens werd hij ernstig ziek, een kwaal tastte bovendien zijn oogen aan, en hij werd blind. Nu kon hij zijn zonen niet meer zien en in zijn ongeluk vond hij dat nog het ergste. De drie prinsen waren zeer bedroefd over het lot van hun armen vader, zij beraadslaagden met elkaar, toen gingen ze naar hun vader en zeiden:

- Vader, is er dan geen middel, dat u weer ziende kan maken? Is er geen geneesmiddel, waardoor gij van uw ziekte herstellen kunt? Beveel slechts, en, al moesten wij ook ons leven ervoor opofferen, wij zullen datgene zoeken en vinden waarvan gij ons zegt, dat het heilzaam voor u is.

- Breng mij vruchten uit den tuin van de jonkvrouwelijke koningin, antwoordde de koning, zij zijn het eenige geneesmiddel voor mijn blinde oogen en voor mijn zieke lichaam.

Weer overlegden de drie prinsen met elkaar en zij besloten, dat de oudste zou gaan om de vruchten te halen, waarvan hun vader gesproken had. De oudste steeg te paard, nam wapens en leeftocht mee, en begaf zich op weg. Hij reed over vele bergen, over bekende en vreemde bergen, over bergen waarop bosschen groeiden, over sneeuwbergen en ijsbergen. Achter die bergen zag hij een ouden man met een sneeuwwitten baard, die bezig was de kloven en scheuren in den door hitte gebarsten weg, met naald en henniptouw weer dicht te naaien.

- Goeden dag, oude man, zei de prins, moge je je werk niet gelukken.

- Goeden dag, mijn zoon, moge ook jou je werk niet gelukken, antwoordde de oude man.

De prins reed verder. Toen kwam hij in een land, waar melkstroomen vloeiden en waar de druiven rijpten in den winter. Hij zag wonderbaarlijke tuinen, daar groeiden alle vruchten in die er op de wereld zijn.

[pagina t.o. 24]
[p. t.o. 24]


illustratie

[pagina 25]
[p. 25]

- Als de jonkvrouwelijke koningin tuinen heeft, dan moeten deze het wel zijn, zei de prins.

En hij plukte handenvol vruchten, vulde er zijn zadeltasch mee, en reed naar huis.

Toen hij in het paleis was aangekomen begaf hij zich naar den koning, legde hem de zadeltasch met de vruchten in de handen, en zei:

- Vader, ik ben in een landstreek geweest, waar melkstroomen vloeien en waar de druiven rijpen in den winter, daar waren wonderbaarlijke tuinen. Als de jonkvrouwelijke koningin tuinen heeft, zei ik bij mijzelf, dan moeten deze het wel zijn, en ik plukte er de vruchten, die ik voor u heb meegebracht.

De koning had eenige vruchten uit de zadeltasch genomen en betastte ze.

- O wee, mijn zoon, zei hij, de landstreek, waarvan gij spreekt, ken ik, ik ben daar in mijn jeugd geweest, maar de tuin van de jonkvrouwelijke koningin is daar niet, en de vruchten, die gij hebt meegebracht, kunnen mij niet helpen.

De prinsen overlegden weer, de tweede zoon stond erop den tocht te maken en de vruchten te halen, die hun vader konden genezen. Hij steeg te paard, nam wapens en leeftocht mee, en begaf zich op weg. Over alle bergen reed hij en achter den ijsberg zag hij den ouden man met den sneeuwwitten baard, die bezig was de scheuren in den door de hitte gebarsten weg zorgvuldig dicht te naaien.

- Goeden dag, oude man, zei de prins, moge je je werk niet gelukken.

- Goeden dag, mijn zoon, moge ook jou je werk niet gelukken, antwoordde de oude man.

De prins reed verder en kwam in het land, waar de melkstroomen vloeiden en de druiven rijpten in den winter. Hij zag er de wonderbaarlijke tuinen, maar hij reed hen voorbij, want hij wist, dat hier niet de vruchten groeiden, die zijn vader konden helpen. Toen kwam hij in een land, waar oliestroomen vloeiden. Door streken kwam hij, zóó modderig, dat zijn paard tot aan de knieën in den bodem wegzonk, en door andere, zóó droog, dat het stof langs den weg hem verblindde. Maar toen zag hij zulke prachtige tuinen, dat hij er geheel de pracht bij vergat van de wonderbaarlijke tuinen in het land der melkstroomen, en er groeiden vruchten in, zooals er alleen maar te vinden zijn geweest in het aardsch paradijs.

- Deze tuinen kunnen geen andere zijn dan die van de jonkvrouwelijke koningin, zei de prins.

Hij plukte handenvol van deze vruchten, vulde er zijn zadeltasch mee, en reed naar huis.

[pagina 26]
[p. 26]

In het vaderlijke paleis teruggekeerd begaf hij zich haastig naar den koning, legde hem de tasch met vruchten in de handen, en zei:

- Vader, ook ik ben in het land geweest waar melkstroomen vloeien en waar de druiven rijpen in den winter. Maar ik ben doorgereden, toen kwam ik in een land, waar oliestroomen vloeien, waar het soms zoo modderig was, dat mijn paard tot aan de knieën in den bodem weg zonk, en dan weer zoo droog, dat het stof van den weg mijn oogen verblindde. Maar toen zag ik een tuin, zoo schoon als het aardsch paradijs, en ik begreep, dat deze tuin, en geen andere, de tuin moest zijn van de jonkvrouwelijke koningin, en ik plukte er de vruchten, die ik voor u heb meegebracht.

De koning nam eenige vruchten uit de zadeltasch en betastte ze.

- Helaas, mijn zoon, zei de koning, in het land waarvan ge spreekt, ben ik in mijn jeugd geweest, het is niet het land waar de tuin is van de jonkvrouwelijke koningin, gij hadt dan nog veel verder moeten gaan, en de vruchten, die gij voor mij hebt meegebracht, kunnen mij niet helpen.

- Nu zal ik gaan! zei de jongste van de drie prinsen.

Hij steeg te paard en begaf zich op weg. Over alle bergen reed hij, en achter den ijsberg zag hij den ouden man met den sneeuwwitten baard, die de barsten en scheuren naaide in den door de hitte gesprongen weg.

- Goeden dag, oude man, zei de prins, moge je je werk gelukken.

- Goeden dag, mijn zoon, moge ook jou je werk gelukken, antwoordde de oude man.

- Gij zijt oud en daarom wijzer dan ik, zei de prins, misschien kunt gij mij behulpzaam zijn met goeden raad. Ik ben op weg naar den tuin van de jonkvrouwelijke koningin, om daar geneeskrachtige vruchten te halen voor mijn zieken en blinden vader.

- Zeker, antwoordde de oude man, ik zal je een drievoudigen raad geven. Gij komt in een land waar melkstroomen vloeien, en daarna komt gij in een land waar oliestroomen vloeien. Maar dan moet gij verder gaan, ge komt dan in een land waar de honing vloeit en dan moet gij nog een weg afleggen, die net zoo lang is als dien, welken ge daar achter den rug hebt. Dan zult ge aan een prachtig paleis komen met drie torens, de een van kristal, de ander van zilver, de derde van goud, en die torens zijn zoo hoog, dat ze tot aan den hemel reiken. Dat is het paleis waar de jonkvrouwelijke koningin verblijft. De poort van den tuin is gesloten met een ijzeren slot, gij kunt dat niet met de hand openen, maar sla een spijker in een stok, daar zult ge het slot mee open krijgen. Als gij den tuin betreedt, wikkel dan gras om uw schoeisel. En pluk

[pagina 27]
[p. 27]

de vruchten niet met de hand, doch splijt een stok tot een wig en pluk daar de vruchten mee, zij zullen dan afvallen.

- Ik dank u, mijn vader, zei de prins, en hij gaf zijn paard de sporen.

Hij reed door het land der melkstroomen, door het land der oliestroomen, door modder en stof, over den honingvloed reed hij, en in de schemering bereikte hij de drie torens van de jonkvrouwelijke koningin.

Hij steeg af, bond zijn paard aan een boom dicht bij de poort van den tuin, sloeg een spijker in een stok en stak dien spijker in het slot.

- IJzer doet ons geweld aan, ijzer doet ons geweld aan! riep het slot.

- Wat anders dan ijzer zal ijzer geweld aan doen? vroeg binnen in haar toren de jonkvrouwelijke koningin, zwijg en laat mij slapen.

Want zij dacht, dat de eene helft van het slot tegen de andere helft aandrukte.

De prins wikkelde gras om zijn schoeisel en trad in den tuin.

- Gras doet ons geweld aan, gras doet ons geweld aan! klaagden de grashalmen.

- Natuurlijk, gras doet gras geweld aan, zei de jonkvrouwelijke koningin, laat mij slapen.

Want zij dacht, dat de grashalmen tegen elkander aan drukten.

Toen nam de prins een stuk hout, spleet het, en met het gespleten einde nam hij de vruchten van de boomen.

- Hout doet ons geweld aan, hout doet ons geweld aan! riepen alle boomen in den tuin.

- Dat is toch vanzelf sprekend, dat hout tegen hout aandrukt, zei de jonkvrouwelijke koningin, laat mij slapen.

Want zij dacht, dat in den wind de takken van de boomen tegen elkander sloegen.

Toen de prins de vruchten geplukt had bedacht hij, dat hij toch in elk geval voor hij vertrok de jonkvrouwelijke koningin gezien moest hebben, ook al zou het hem het leven kosten. Hij besteeg daarom de trappen van het paleis, ging behoedzaam binnen en drong door tot de slaapkamer in den kristallen toren. Daar stond een bed van louter goud, aan het hoofdeinde en het voeteneinde stonden gouden en zilveren kandelaars, en in het licht van de kaarsen zag de prins de jonkvrouwelijke koningin liggen, zij sliep, zij had een zachten blos op de wangen, zij droeg een fonkelende ster op het voorhoofd en onder haar blooten arm hield zij een maan van goud. Bij deze gouden legerstede was een tafel gedekt, er stonden

[pagina 28]
[p. 28]

allerlei heerlijke spijzen op en groote bekers, gevuld met de kostelijkste wijnen. Opdat de bewoonster van den toren zou weten, dat hij er geweest was, ging de prins aan tafel zitten en liet zich de uitgelezen gerechten en dranken goed smaken. Daarop kuste hij de slapende koningin drie maal en beet haar zachtjes in haar eene wang, maar zij werd niet wakker. En toen ging hij naar huis.

In 't koninklijk paleis weergekeerd begaf hij zich onmiddellijk naar zijn vader, legde hem de zadeltasch met de vruchten in de handen, en zei:

- Vader, ik ben in den tuin van de jonkvrouwelijke koningin geweest en heb daaruit deze vruchten voor u meegebracht. Mogen zij in hun geneeskracht heilzaam voor u zijn.

De vader betastte de vruchten en zei:

- Ja, mijn zoon, dit zijn de vruchten die mij kunnen genezen, nu zullen mijn oogen en mijn lichaam spoedig weer gezond zijn.

Maar toen de jonkvrouwelijke koningin den volgenden morgen wakker werd zag zij in den spiegel den kring op haar wang waar zij gebeten was. Rond zich heen ziende, bemerkte zij, dat er van de spijzen en de dranken op de tafel naast haar bed was gegeten en gedronken. Zij herinnerde zich, hoe het slot had geroepen en het gras en de boomen hadden geklaagd. Zij wendde zich nu tot haar spiegel en vroeg hem, haar te zeggen wie er geweest was. En de spiegel vertelde haar alles.

Zeven rijken noemde zij de hare, zij riep de legers uit al die zeven rijken bijeen en trok met die legermacht naar het land van den blinden koning. Zij sloeg het beleg voor zijn stad en stuurde hem de boodschap, dat hij onmiddellijk dengene, die de vruchten in haar tuin had geplukt, naar haar toe zou zenden. Het eerst kwam de oudste prins naar haar toe en zei, dat hij het geweest was.

De jonkvrouwelijke koningin vroeg:

- Zeg mij, dappere held, hoe gij de vruchten geplukt hebt?

- Hoe ik ze geplukt heb? Wel, met mijn handen natuurlijk!

- Dat komt niet uit, antwoordde de jonkvrouwelijke koningin, ga maar weer naar huis.

- Zeg mij, dappere held, vroeg zij aan den tweeden prins, toen deze na zijn oudsten broer gekomen was, hoe hebt ge de vruchten geplukt?

- Hoe anders zou ik ze geplukt hebben, dan met mijn handen, antwoordde de tweede prins.

- Nee, dat komt niet uit, antwoordde de jonkvrouwelijke koningin, ga maar weer naar huis.

Toen kwam de jongste prins en de jonkvrouwelijke koningin vroeg:

[pagina 29]
[p. 29]

- Zeg mij, dappere held, hebt gij de vruchten geplukt in mijn tuin?

- Wie anders dan ik? antwoordde hij.

- En hoe hebt ge ze geplukt? vroeg zij verder.

- Met een stuk hout dat ik gespleten had, zei hij.

En hij vertelde haar alles, wat hij gedaan had.

Toen stond zij op, kuste hem voor aller oogen driemaal en beet hem in de eene wang, daarop kuste zij hem nog eens driemaal en beet hem in de andere wang, en zei:

- Naar gebruik en zede heeft men het recht het gestolene dubbel terug te verlangen.

En arm in arm begaven zij zich naar den blinden koning. De jonkvrouwelijke koningin streek zich met de hand over het gezicht, daarop streek zij met dezelfde hand over het gezicht en het lichaam van den ouden koning. Op hetzelfde oogenblik werd hij tot zijn onuitsprekelijke blijdschap weer ziende en gezond.

Maar de jongste prins trouwde met de jonkvrouwelijke koningin. Zij kregen vele kinderen en leefden nog lang en gelukkig.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken