Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Geschiedenis der Vlaamsche letterkunde (1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van Geschiedenis der Vlaamsche letterkunde
Afbeelding van Geschiedenis der Vlaamsche letterkundeToon afbeelding van titelpagina van Geschiedenis der Vlaamsche letterkunde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (12.78 MB)

XML (0.90 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Geschiedenis der Vlaamsche letterkunde

(1910)–Th. Coopman, L. ScharpĂ©–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 348]
[p. 348]

[Dicht en proza (vervolg)]

In Vlaanderen waren verscheidene van de gedichten van de gezusters Loveling reeds mondgemeen geworden, vooraleer zij tot een bundeltje werden verzameldGa naar voetnoot(1), en het jaar nadien, 1871, verklaarde de voortreffelijke Potgieter, dat hij voor hare ‘versjes...de halve nieuwere Vlaamsche literatuur cadeau’ deed. Zijn even uitmuntende vriend Cd Busken Huet meende het anders en schreefGa naar voetnoot(2): ‘De graad van beschaving, waartoe in België de Fransche en Vlaamsche letteren gestegen zijn, is ongemeen...’

‘Met staat verwonderd dat uit een dorpje bij Gent verzen en novellen kunnen voortkomen, zoo volmaakt als er hier en ginds uit de bundels der dames Loveling aangetroffen worden. Voor het meerendeel zijn het kleine dorpsvertellingen, vol fijne waarnemingen op het gebied van het Vlaamsch boerenleven. De opvatting getuigt van een nationalen dichterlijken aanleg, ontwikkeld door studie der letteren van het buitenland...’Ga naar voetnoot(3)

On novellistisch gebied was Rosalie begonnen (1864) met eene vertelling, Trina van Klaus Groth, uit het Platduitsch te vertalen; de eerste novelle, De Verdwaalde, van hare zuster Virginie, verscheen in het Nederlandsch Museum; eveneens Rosalie's aandoenlijk en keurig verhaal: Meester Huyghe, waaruit sedertdien schetsjes werden opgenomen in de meeste bloemlezingen voor schoolgebruik. Nog hetzelfde jaar zagen het licht, met een inleiding van

[pagina 349]
[p. 349]

Dr J.-F.-J. Heremans, vijf verhalen van Rosalie en zeven van Virginie, onder den titel NovellenGa naar voetnoot(1). ‘Evenmin als aan de verzen,’ meende Busken Huet, ‘kan men aan het proza bespeuren, dat de bundels afkomstig zijn van twee verschillende personen. Het eene talent vertoont meer leemten; wat goede eigenschappen betreft, staan beiden gelijk.’ Helaas! Rosalie werd, den 4n Mei 1875, aan de zijde van haar eigen ik, hare jongere zuster, weggenomen en den 7n op Sint-Amandsberg begravenGa naar voetnoot(2). Het afsterven van de pas 41-jarige was een gevoelige slag voor de Vlaamsche letteren. Hare novelletjes en schetsen - de uitgave van nog enkele harer pennevruchten werd, na haar verscheiden, bezorgd door hare zusterGa naar voetnoot(3), - gaven blijk van hare begaafdheid, van haren zin voor natuur en waarheid. Dit alles had zij met Virginie gemeen, en ook hetzelfde waarnemingsvermogen, denzelfden trek tot nauwkeurig afbeelden of scherp teekenen. Iets bitters lag er evenwel in Rosalie's uiting van haren weemoed.

In de Nieuwe Novellen behoorde tot het aandeel van Virginie, het dorpsverhaal De Vijftig franken.

Meermaals heeft Virginie Loveling bewezen, hoe zij het goede en het schoone in den mensch tot half verheven beeldwerk wist uit te beitelen, en tevens haar talent te plooien tot het moeilijkste in de kunst van vertellen: het verhaal voor kinderenGa naar voetnoot(4).

In Het Hoofd van 't Huis en Allerlei SchetsenGa naar voetnoot(5) behooren de kleinere: In de arme huisjes, Medelijden, Tranen in de Kerk, tot hare meesterstukjes.

Weldra zou de vruchtbare schrijfster het wagen uitgebreider werk aan te durven, hare lijst te verbreeden, hare helden en heldinnen ten voeten uit te teekenen en te schilderen, hun gemoedsleven uit te diepen. Sophie, Een Vonkje van Genie, Idonea, enz. zagen het licht.

Verstond zij, evenals hare betreurde zuster, de kunst om met éen volzinnetje, soms met éen enkel treffend woord, een toestand te schetsen, een karakter in het ware licht te stellen; in hare

[pagina 350]
[p. 350]

grootere novellen, ging die eigenschap niet zelden onopgemerkt voorbij onder breeder beschrijving en betoog; de haarfijne lijnen der detailteekening dienden nu aangedikt; wat lichtbruin was viel soms in 't donkere. Toen verscheen, 1890, in twee Gids-afleveringen, Een dure EedGa naar voetnoot(1); en Virginie Loveling, die vroeger meer dan eens in aanmerking werd genomen voor den Vijfjaarlijkschen Staatsprijs, zag thans haar werk met goud bekroondGa naar voetnoot(2).

Het boek mag, ongetwijfeld, worden beschouwd als het volledigste uit het bloeitijdperk van Virginie Loveling die, buitengewoon begaafde vrouw, bleef arbeiden en nog steeds de Nederlandsche Letterkunde in Vlaamsch-België verrijkt met hoogst verdienstelijk werkGa naar voetnoot(3).

De tijd, die, onbevooroordeeld, alles te recht helpt, zal haar, ongetwijfeld, in de geschiedenis van den ontwikkelingsgang van de Letterkunde van het kleine Vlaanderen eene plaats vergunnen nevens Conscience. Deze, onovertroffen gevoelmensch, werd door iedereen genoten, jong en oud, arm en rijk. Geboren romantieker, verbloemde hij alles en allen. Virginie Loveling, zonder het gevoel te versmaden, hecht hooger waarde aan de gedachte, en schildert de lieden uit hare landelijke omgeving, zooals ze zijn, zooals zij ze ziet handelen en wandelen. Zij denkt, ontleedt, en durft algemeen

[pagina 351]
[p. 351]

menschelijke vraagstukken aan, die alleen door den meer ontwikkelden lezer kunnen begrepen en gewaardeerd wordenGa naar voetnoot(1).

In 1878, toen de ster van V. Loveling's faam reeds schitterde aan den Vlaamschen letterhemel, en de grijze, nooit schrijvensmoede Conscience nog bekoorlijke verhalen verdichtte, die echter niet veel meer konden bijdragen tot zijnen sedert lang alom gevestigden roem, bracht Wazenaar zijn eersteling op de boekenmarkt met de verklaring: ‘...Ik hoop dat ge (Lezer) u vooral niet bekreunen gaat met het uitpluizen der questie: in welke afdeeling

illustratie
Prosper Van Langendonck
1862


van slag of soort deze spruit van vrijen wasdom té rangschikken zij. Ik zou wenschen te mogen antwoorden: “In mijn soort of geen soort”.’

Het bleek al spoedig dat de schrijver van Een Vlaamsche jongenGa naar voetnoot(2) de reeds gunstig gekende dichter Dr. Amand De Vos was, en dezes herinneringen en gedachten bevatte.

[pagina 352]
[p. 352]

Dr. De Vos was geboren, 1840, op een hofstedeke te Exaarde, in het land van Waas (van daar zijn deknaam Wazenaar). Hij was dus, als de meeste Vlaamsche dichters en prozaschrijvers, een jongen uit het volk. Zeer leergierig, ging hij, met den steun van den Heer dorpspastoor, die hem voor de Theologie bestemde, naar het naburig collegie. Toen de loting kwam en hij er ‘inviel’ werd hij ingelijfd bij het 11e Linie-regiment. Als korporaal besteedde hij zijne vrije uren aan de beoefening der Vlaamsche dichtkunst en bekwaamde zich verder tot het volgen van de hoogeschool-leergangen te Gent en te Brussel, waar hij tot doctor in genees-, heel- en vroedkunde promoveerde. Aanvankelijk werkzaam in een gasthuis, waar hij zich hoogst verdienstelijk maakte bij het verplegen van de cholera-lijders, zag hij zich, in 1870, tot legerarts benoemd. In deze hoedanigheid werd hij aangebeden door de Vlaamsche soldaten, die er destijds vrij onzacht behandeld werden door de Waalsche officieren. Dr. De Vos was en bleef zijn leven lang een Vlaamschgezind man. Hij had, als jongeling, Conscience bewonderd en de Gezusters Loveling; hij zou weldra Multatuli vereeren, na de lezing dezes Ideeën. Ook hij had geleden in den strijd om het leven en, in zijne vurige verbeelding, zag hij zich geroepen om, voor zijnen landgenoot, den Vlaamschen ‘Max Havelaar’ te schrijven en in Vlaanderen op te treden als ‘Apostel der gedachte’.

Onder die indrukken begon en voltooide hij Een Vlaamsche Jongen. Het was geen roman; wél, grootendeels, een autobiographie. Waar hij daarin niet philosofeert, of niet vervalt in het platte realisme en zich eenvoudig aanstelt als natuur-dichter, schildert hij heerlijke tafereeltjes, V. Loveling, ja Conscience overwaardig: wij noemen slechts zijne terugkomst in het geboortedorp, als korporaalGa naar voetnoot(1).

[pagina 353]
[p. 353]

Janssens, Lodewijk, zag het levenslicht te Antwerpen (1842); werd, in 1872, medeopsteller van Het Handelsblad, dat hij omstreeks 1882 verliet om boekhandelaar, drukker en uitgever te worden in zijne vaderstad.

Janssens is een gemoedelijk verteller, uit de school van Conscience en Snieders. De Limburgsche Conscience schreef het Valkennest, eene Maaslandsche geschiedenis uit de dagen der Bokkenrijders, (Antw. 1876 en 1878); het diepgevoelde verhaal Wat een vader lijden kan, (Antw. 1876 en 1878); De Koning der Boschjagers of de Slag van Woeringen, historische tafereelen uit de XIIIe eeuw (Antw. 1876); Arm Grietje, geschiedenis van een boerenkind, (Antwerpen 1877); Reginald van Valkenburg, Limburgsche tafereelen uit de dagen der Tempeliers, (Antw. 1877); Smis-Hamer, (Antw. 1877); De Ark van Noë (Antw. 1878); Hilperik en Fredegonde, uit den Frankischen tijd; De Vagebond, historische tafereelen uit de XIIe eeuw; In den Schutpennick, een verhaal uit Limburg, en tal andere verhalen, die allen uitmunten door ongekunsteldheid en rijke verbeeldingGa naar voetnoot(1).

[pagina 354]
[p. 354]

Op eene der Zaterdagavond-vergaderingen van het Vlaamsch KunstgenootschapGa naar voetnoot(1), te Brussel, verschenen, 1877, twee uitgenoodigde jonge mannen.

Het waren, de eene, Isidoor Teirlinck; de andere, zijn schoonbroeder Reimond Stijns die, Vlaamsche Erckmann-Chatrian's, de eerste pennevrucht hunner samenwerking kwamen voorlezen: Bertha van den Schoolmeester, romantische zedenschets, gansch in den trant van Conscience, die er recht in zijn schik mede was, en die beiden lovend en bemoedigend toesprak.

Teirlinck, geboren 2 Januari 1851, te Zegelsem bij Oudenaarde, studeerde in de Normaalschool te Lier; R. Stijns, geboren 10 Mei 1850, te Mullem bij Oudenaarde, was leerling der Bisschoppelijke Normaalschool van Sint-Nicolaas. Na weinige jaren, verliet Teirlinck het lager onderwijs en trad als leeraar in wis- en natuurkunde op aan de kweekscholen voor onderwijzers en onderwijzeressen te Brussel (1875). Eerst in 1883 werd Stijns tot leeraar in de Nederlandsche taal aangesteld in het Athenoeum der Hoofdstad.

Onder den naam Teirlinck-Stijns, vloog heel wat werk de wereld in: Frans Steen (1878), eene goed vertelde, boeiende idylle; realistischer getinte en gekruide novellen en schetjes in Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle; Aldenardiana, waarin plaatselijke gebruiken uit het Zuiden van Oost-Vlaanderen, boeiend, alwat enkele te zeer overladen, geschetst zijn; Uit het Leven van ons Volk (1882), eene bonte verzameling van kleine novellen en schetsen uit het stads- en buitenleven, waaronder Een opbruischend

[pagina 355]
[p. 355]

Karakter en Een echte Broeder, als pereltjes uitblinken. Enkele stukken, gezond realistisch, herinneren aan de kleurigste bladzijden uit Baas Colder (1879), waarin een hartelooze Harpagon en dezes beminnelijke dochter Lise, haren geliefden toonkunstenaar Bruno en zijne dweepzieke oude moeder, niet het minst Colder's kreupele, onnoozele zoon Dirk, de hoofdrollen vervullen. Al mangelt het dien tendenz-roman aan eenheid; al wordt er vaak in gezondigd tegen den goeden smaak en de natuurlijkheid; veel wordt vergoed door de sterke teekening der figuren, de allerliefste natuurtafereeltjes, de schildering van de in brand gestoken hoeve.

De leeraars Teirlinck en Stijns zouden zich niet onbetuigd laten in den schoolstrijd. Zij bouwden Arm Vlaanderen op, dat merkteekenen zou tusschen Virg. Loveling's politieke schetsen, In onze Vlaamsche Gewesten (1877) en haren politieken roman Sophie (1885). Voor de kunstenaars Teirlinck-Stijns, die er den slag van hadden kransjes novellen en schetsjes te vlechten, mocht zulk zwaar werk een waagstuk heeten.

In louter letterkundig opzicht, bevat Arm VlaanderenGa naar voetnoot(1) bedreven en kunstkeurig geteekende figuren; tot de beste behooren: de ouwerwetsche dorpsschoolmeester, het hopeloos minnende meisje uit den Molen, de jolige smidsgast, het kerkbaljuwtje, de oude dorpspastoor; minder gelukkig is de keuze van het hoofdfiguur, een lijdend, in stede van een mannelijk strijdend wezen, wiens geliefde, eene tengere plant uit Conscience's tuin, treurt en kwijnt, en niet aarden kan in den grindigen grond waar Arm Vlaanderen wortelt.

Eenigen tijd nadien ging de mare, dat de kunstbroederlijke maatschap Teirlinck-Stijns in der minne ontbonden wasGa naar voetnoot(2).

Teirlinck grendelde zich toe in de stilligheid van zijn arbeidzaam leven en streven; schreef nog, als 't ware tot verpoozing, na ander geduldig volgehouden werk, verscheidene bevallige ver-

[pagina 356]
[p. 356]

haaltjesGa naar voetnoot(1), en twee onbevallige tendenz-romans: Cilia, (Gent, 1888) en Naar het land van belofte (Amsterdam, 1894).

Welriekend folklore-kruid vindt de aandachtige lezer tusschen de bladzijden van de verhalen van Teirlinck, die zich van jongs af aangetrokken en bekoord had gevoeld door de poëzie der folklore. In de volle kracht zijns levens, zou hij een geestverwant aantreffen in ‘den veelzijdigsten en geleerdsten folklorist van België’, A.K. de CockGa naar voetnoot(2), met wien hij een reuzenwerk zou oprichten ‘waarvan in geen land de weergade bestaat’Ga naar voetnoot(3).

En Reimond Stijns, vol hoop en vertrouwen in zijn eigen kracht, vervolgde zijnen weg op de baan der letterkunde met een schat geheugenissen uit de geboortestreek. In zijn hoofd beierde hem het klokkenspel van Oudenaarde over het Zuid-Oostvlaandersch landschap na.

Van zijn wonder herinneringsvermogen en van zijne eigenaardige wijze van voorstellen, gaf hij blijken te over in Schetsen en Verhalen (1886), Broodnijd (1887), in het zwak gebouwde dorpsverhaal Ruwe Liefde (1887), Sprokkelingen (1889), in het heerlijke

[pagina 357]
[p. 357]

boekje Klein Leven (1898) en in zijne overige verhaaltjes voor de kinderleeskamer; in den roman In de Ton (1893), die door velen beschouwd wordt als zijn beste werk.

Waarlijk mooie bladzijden prijken in al deze bundels; maar geen enkel dezer is feil- of vlekkeloos; in meer dan éen treft men toestanden of stukjes aan welke niet getuigen voor R. Stijns goeden smaak. Zijne karikaturale overdrijving, - hij had Ch. Dickens verslonden en zich vergast met den handel en wandel dezes zonderlingste

illustratie
August Vermeylen
1872


typen, - ontsiert onderscheidene zijner verhalen, zelfs het hoog geprezene In de Ton; en zijne Edgard Poe-achtige spookgeschiedenissen steken bevreemdend en deerlijk af tegen hare realistische omgeving. Roode Fantazy (1897), even zwak van timmering als Ruwe Liefde, ontstemt den goedwilligsten lezer.

In Stijns' werk is, helaas! geene geleidelijke ontwikkeling waar te nemen. Die realist was tevens, en wèl in hooge mate, phantast. Zijne verbeeldingskracht duldde teugel noch rem. Dat wordt het duidelijkst betoogd in zijn laatst verschenen werk: Hard Labeur (1905), dat in Vlaanderen verguisd werd onder het bijna

[pagina 358]
[p. 358]

algemeen stilzwijgenGa naar voetnoot(1). De waarheid vergt, dat hij ook daarin, al zij het bij vlagen, eenige bladzijden prachtwerk heeft geleverd. Zijn afsterven, op 56-jarigen ouderdom, was een gevoelig verlies voor de Vlaamsche letteren.

Tot de verdienstelijkste leerlingen van D. Sleeckx, behoort Gustaaf Segers. Te Hoogstraten geboren, 29 December 1848, volgde hij 1865, de leergangen der Staatsnormaalschool te Lier, waar hij in Van Aertselaer, oud-leerling van Schreuder, een voortreffelijken onderwijzer, en in D. Sleeckx een uitmuntenden leeraar aantrof. Na eenige jaren werkzaamheid in eene der gemeentescholen te Leuven (1868-1875) en te Antwerpen, werd hij door de Regeering, in 1879, tot leeraar in de Nederlandsche Taal- en Letterkunde aangesteld aan dezelfde Normaalschool waar hij gestudeerd had.

Op novellistisch gebied, is er geene vergelijking mogelijk tusschen den ongestadigen R. Stijns en dezen zoon der stille heide, welke hij, van kindsbeen af, doorkruist had in het gezelschap van zijnen vader, die bakker was en de vertegenwoordiger eener verzekeringsmaatschappij. In de uitgestrekte streek was de spoorweg, destijds, eene ongekende weelde. Zelfs de steenweg, waarover de hotse-botsende huifkar rolde, behoorde tot de zeldzaamheden. Van dorp tot dorp, door de dennebosschen, liep de kronkelende zandweg heen, over de onafzienbare heide die of geblakerd lag onder de Zomerzon of opgezweept werd door den sneeuwstorm. Geen wonder, dat Segers, zeer jong nog, zijne indrukken trachtte te belichamen. Hij had de heide lief, en was te huis op al de plekken waar de Kempische boer leeft, slaaft en feest viert, lijdt en geniet. Dien mensch zal hij schetsen en schilderen, waarheidgetrouw; talrijke korte en langere verhalen daaraan bestedenGa naar voetnoot(2); in deze, evenals in den roman, zoo eenvoudig mogelijk vertellen; geen menschelijk gebrek verdonkeren of verslechten, geen oud-vaderlijke deugd verdichterlijken; nooit phantaseeren; van de Kempenaars geene poppen maken; wèl ze teekenen zooals zij zijn uiterlijk en innerlijk, zonder eenig zweemsel van steedsche gedachten en gevoelens. Evenmin zal de schrijver taal en stijl opsmukken, en

[pagina 359]
[p. 359]

die oprechtheid in en vòor alles, maken zijne talrijke verhalen, over het geheel, tot verdienstelijk werkGa naar voetnoot(1).

Eveneens dichter der Kempische boeren en leerling der Normaalschool te Lier, is Lodewijk Smits (geboren, 1852, te Heistop-den-Berg) die o.a. twee belangrijke romans liet verschijnen.

Opzien baarde De Boer der SchranseGa naar voetnoot(2), om des schrijvers buitengewone kunde en kracht van voorstellen en zeggen. De oude, brave boer Dierckx is een episch beeld, gehouwen uit het zuiverste marmer, en aandoenlijk, dichterlijk schoon. Ongelukkig genoeg, meende Smits lot en schot te moeten betalen aan tendenz, en trok strijdlustig te velde tegen de ziekelijkheid in de kunst. Hij overdreef; en overdreef zoodanig, dat Rozeken, de eenige dochter van Dierckx, eene welkome zieke zou wezen in de studeercel van den patholoog. Aldus brak Smits zijn beelden stuk in De Boer der SchranseGa naar voetnoot(3).

[pagina 360]
[p. 360]

Vóor en lang na 1880 deunden, door de zonnige stilte der Limburgsche heide, liederen van liefde en hoop; edoch, voor de gezond-realistische novelle of het teekenen van een ferm stuk leven in den roman, bleek de grond nog niet dankbaar genoeg.

Weken fijnbesnaarde dichters als Arn. Sauwen, J. Stinissen, Th. Sevens uit, J.M. Brans volgde hun voorbeeld. Geboren te Asch (1853), trok hij insgelijks naar de Normaalschool te Lier; vervolgens, als onderwijzer, naar Bree, en St-Gillis-op-Brussel, om voorgoed in de hoofdstad te blijven (1880), als leeraar in de Nederlandsche taal aan de Middelbare school.

Multatuli-vereerder, bleek het al spoedig dat hij, in het rijk der Ideeën en in de kunst van schrijven, een geloofsgenoot was van Dr Am. de Vos. Als stylist, zou hij pogen de bekoorlijke schoonheid der moedertaal in het licht te stellen.

[pagina t.o. 360]
[p. t.o. 360]


illustratie
Nederlandsche Schouwburg te Antwerpen




illustratie
Nederlandsche Schouwburg te Brussel


[pagina 361]
[p. 361]

Zijn gezamenlijk werk: Schimmen en Schetsen (Arnhem, 1890), Limburgsche Schetsen (Roeselare, 1883), wier realistische tendenz niet zelden in strijd is met zijne beeldrijke Gedichten in Proza (Antwerpen, 1891); vormen met zijne welwillend-aanmoedigende critische opstellen in lenig en krachtig prozaGa naar voetnoot(1), een kunstig kleuren-mozaiek.

Op het gebied der novellistiek, behoort Jan-Frans van Cuyck tot de vruchtbaarsten. Deze Antwerpenaar (1857) studeerde insgelijks aan de Staatsnormaalschool te Lier. Benoemd tot onderwijzer (1876) in zijne geboortestad, werd hij (1882) aldaar tot leeraar in geschiedenis en aardrijkskunde aangesteld aan de kweekschool voor onderwijzers. De leesgierige Vlamingen danken hem niet minder dan een vijftigtal verhalen, alle in boek of tijdschrift gedrukt. In Toekomst, Nederlandsch Museum, in Dicht- en Kunsthalle, was hij een vriend van den huize. Er was een tijd in het leven der Halle, dat men moeilijk zich eene aflevering voorstellen kon zonder een knap geschilderd van Cuyckje of eene boekbeoordeeling, waarin hij, de veelbelezene, nooit naliet waarachtige verdienste te huldigen, al was hij maar matig ingenomen met overdreven realisme. Hij hield het met het ‘Schoone’ in de kunst; met eene zuivere, keurige taal en aanschouwelijken styl. Dit alles kenmerkt in hooge mate zijn vlijtig volgehouden, zwaren en stillen arbeid: de twee romansGa naar voetnoot(2) en de vijf bundels novellen en verhalen, die hij, van 1882 tot 1900 liet verschijnenGa naar voetnoot(3).

Een idealist is Lodewijk-Omer Wattez, zooals blijkt

[pagina 362]
[p. 362]

uit zijn vloeiend vers, uit zijne degelijke opstellen over kunst en letteren, o.m. in de Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle, alsmede uit zijne novellen, waarin hij het oogbetooverend landschap uit Zuidoost-Vlaanderen, zoo behaaglijk als natuurgetrouw schetst en schildert. Omer Wattez moge droomen en dweepen met de jeugd in Jonge HartenGa naar voetnoot(1); hij moge de wild opvliegende ‘koehouders’ uit zijne geboortestreek naar waarheid teekenen in zijnen bekoorlijken bundel Van Twee Koningskinderen; steeds blijft hij op even bescheiden afstand van het gevoelerig romantisme als van het ruw realisme.

Zijn idealisme maakt hem echter niet blind voor de werkelijkheid in het leven. Edoch, daar hij Kunst als edel en veredelend beschouwt, veroordeelt hij het pessimisme als heilloos voor het Vlaamsche Volk.

In dien zin, behoort hij met Fr. Van Cuyck en anderen, tot degenen die, van '30 tot lang na '70, - ijdelen woordenklank versmadend en den kieschen en beschaafden toon huldigend, - in voeling blijven met hun volk, dat zij geleidelijk wilden voorlichten, bemoedigen en verheffenGa naar voetnoot(2).

voetnoot(1)
Gedichten van Rosalie en Virginie Loveling, Groningen, 1870. Zie over de gedichten der gezusters Loveling, blz. 296-298 van dit werk.
voetnoot(2)
Zie Het Land van Rubens, Belgische Reisherinneringen door Cd. Busken Huet, derde druk, met eene inleiding van Max Rooses. - Haarlem, H.D. Tjeenk Willink en zoon, 1905, blz 374
voetnoot(3)
Idem, blz. 269.
voetnoot(1)
Gent, 1874.
voetnoot(2)
Zie in De Eendracht, de lijkrede, uitgesproken door Dr. Heremans, namens De Taal is gansch het Volk, 1875, nr 23.
voetnoot(3)
Nieuwe Novellen van Rosalie en Virginie Loveling, Gent, 1876.
voetnoot(4)
Van haar verschenen: Josijntje, Gent, 1884 - De Muisjes, Gent, 1884. - De Sledevaart, Gent, 1884. - Hetzelfde jaar en in 1886: Verhalen voor Kinderen.
voetnoot(5)
Gent. 1883.
voetnoot(1)
Tweede druk, Gent, 1894, 204 blz.
voetnoot(2)
IXe Tijdvak, 1889-1894. - De keurraad was samengesteld uit de Heeren Dr C. Hansen, voorzitter, Dr P. Alberdingk-Thijm, secretaris, Dr P. Willems, kanunnik S. Daems, prof. J. Bols, A. Janssens, F. De Potter, allen leden der Koninklijke Vlaamsche Academie. - Toen Dr P. Alberdingk-Thijm, wegens ongesteldheid, zijn onlslag nam, werd hij als secretaris vervangen door Fr. De Potter en, als lid, door Th. Coopman. Bij algemeenheid van stemmen tot Verslaggever benoemd, zag Th. Coopman, 10 Dec. 1895, zijn verslag Ne variatur goedgekeurd en ondexteekend door al de Juryleden. Het verscheen in de Verslagen en Mededeelingen der Kon. Vl. Academie en in het Staatsblad - Zie over dit Verslag het opstel van Aug. Vermeylen in Van Nu en Straks, 1896, opgenomen in zijn eerste bundel Verzamelde Opstellen (Bussum, 1904).
voetnoot(3)
Na Een dure Eed verschenen onder anderen: Mijnheer Connehaye, een groote novelle uit het stadsleven, en De Twistappel. Deze oorspronkelijke roman werd overgedrukt uit het Nederlandsch tijdschrift Nederland, en uitgegeven, 1904, door ‘De Nederlandsche Boekhandel’, Antwerpen. - Toen Virginie Loveling ons het aangrijpend werk: Het Lot der Kinderen schonk (1907), was zij reeds meer dan 70 jaar, en nog schilderde zij even frisch en krachtig als toen zij, in 1877, onder den deknaam W.E.C. Walter, hare helden uit In onze Vlaamsche Gewesten, Politieke Schetsen - dat voor velen hier ten lande, een tendenz-werkje is gebleven, - op het doek bracht, lang voor zij Madeleine maalde en De Bruid des Heeren. Haar veelbesproken roman Sophie dagteekent van 1885.
voetnoot(1)
In haar werk Het Landleven in de Letterkunde der XIXe eeuw, Antw. 1902, wijdt Mej. M.-E. Belpaire heel het eerste hoofdstuk aan eene vergelijkende studie tusschen Conscience, met zijn Loteling, en V. Loveling, met Een dure Eed, als beider beste werk. Zij houdt het met Conscience.
voetnoot(2)
Gent, Vuylsteke.
voetnoot(1)
Het boek verwekte opschudding: door de eenen bewonderd, werd het, door andersdenkenden, wegens zijne anti-katholieke tendenz, zijn ‘onbetamelijk realisme’ onverbiddelijk veroordeeld. Het beleefde echter eene 2e uitgave, 1882. Lezenswaardige opstellen zagen daarover het licht, o.a. in De Dietsche Warande, IVe deel, Amsterdam, 1884, door A. Duyrcant; in Tijdspiegel, 1900, door St. L. Prenau; in Das Magazin für die Literatur des In- und Auslandes, door Trauttwein von Belle, Januari 1882, nr 4.
Wazenaar had geen vrede met de beoordeelingen van zijn werk en liet zich als bijtend polemist kennen in zijn werkje ‘De Critiek’ en ‘Een Vlaamsche Jongen’, Gent, 1880; ook in verscheidene andere brochuren.
In 1886 werd hij tot werkend lid der Koninklijke Vlaamcche Academie verkozen. Uitmuntend stilist als hij was, danken onze letteren hem nog: Over veelschrijven in zake van Fraaie Letteren, 1890.
Toen hij, in 1890, wegens ziekte, die, naar het getuigenis van verscheidene burgerlijke geneesheeren, genezen was, als bataljonsdokter, uit het leger verwijderd en op rust gesteld werd, teekende hij tegen den slag die hem trof striemend protest aan in zijn boek Een officier geworgd.
Hij overleed te Gent, 1906.
voetnoot(1)
Kanunnik Martens, J.B., geboren te Zulte, 16 Mei 1824, sedert 1849 leeraar in het Klein Seminarie van St-Nicolaas, verwierf eerst naam als schrijver op ongeveer 5ojarigen ouderdom. Zijne Wetenschappelijke Volksvoordrachten verschenen in 1877-78 te St-Nicolaas, waar hij insgelijks uitgaf Op Vacantie in Engeland, 1884, Op Vacantie te Londen, 1885, In Schotland, 1885. Als wetenschappelijk schrijver staat hij bekend door een aantal nuttige werken.
Vyncke, Amaat, geboren te Zedelgem (1850), hulppastoor te Adinkerke, en nog hetzelfde jaar 1884 onderpastoor te Dudzele, toog, 13 April 1883, naar het Tanganika-Meer in Midden-Afrika, waar hij op 17 October 1888 overleed te Kabanga, in Opper-Congo. Zijne verzamelde brieven werden uitgegeven onder den titel: Brieven van eenen Vlaamschen Missionaris in Midden-Afrika, Brugge, 1889.
Als schrijver van een paar bundels reisschetsen verdient F.M. van Steenweghen aanteekening. Hij werd geboren (21 Juni 1850) te Antwerpen, werd leeraar in de Engelsche taal benoemd aan het Atheneum en schreef o.a. In Spanje (Lier, 1889).
Nog dient vermeld: Kanunnik Jacob Muyldermans (geb. te Kappellen-opden Bosch, 1855), sedert 1887 opziener van de vrije lagere scholen in Brabant, Hij maakte zich verdienstelijk als schrijver van: Conscience en zijn Werk, Leuven, 1884; Hulde aan De Bo, Gent, 1887; Hendrik Tollens, eene studie, Gent, 1889; Pater Poirters herdacht, Leuven 1889, en tal andere schriften welke hem tot werkend lid der Koninklijke Vlaamsche Academie deden verkiezen.
Jan Bols, geboren 1842, te Werchter, thans rustend pastoor te Aarschot, is werkend lid der Koninklijke Vlaamsche Academie, vervaardigde met kan. Muyldermans verscheidene leesboeken voor het middelbaar onderwijs; verwierf naam als folklorist door de uitgave van volksliederen, en maakte zich zeer verdienstelijk door zijne uitgave van Brieven aan J. Fr. Willems (Kon. Vl. Acad. 1909).
Planquaert, Julius (geb. 1853 te Wortegem), werd in 1887 benoemd tot vrederechter te Floesberg (Flobecq), waar hij tot lid van den gemeenteraad werd gekozen. Hij overleed aldaar op 2 Maart 1888.
Toen hij nog student was, schreef hij De zonde gestraft, verhaal, 1878. Zijn beste werk verscheen in 2 deelen, te Gent, 1885. Het draagt voor titel: De Franschen in Vlaanderen. Een historisch tafereel uit het jaar 1798.
voetnoot(1)
Gesticht, 1873-'74, in het Lucas-Huis, Hertogstraat. De voorzitters waren: Em. Hiel en Dr. Alf. Willems; de secretaris, Th. Coopman; de schatmeester, Julius Hoste.
voetnoot(1)
Roeselare, 1884. Tweede uitgave, 1891 (Willems-Fonds).
voetnoot(2)
Waardeerend weze hier herinnerd aan nog tal botten en bloemen, welke onze letteren verschuldigd zijn aan de tweevuldigheid Teirlinck-Stijns: Bloemenleven, Roeselare, 1884, een aardig samengesteld en aantrekkelijk verteld boekje; Geibel herdacht, een tuiltje uit Geibel's Jugendgedichte, Roeselare, 1884; het volksdrama, 5 bedrijven, Lina Donders (1879), dat, evenals Lucia Staps (1882), te Brussel niet zonder bijval werd opgevoerd.
Zie over Teirlinck en Stijns de studie van Omer Wattez in de Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle, 1888, blz. 499 en vlgg.
voetnoot(1)
Blozende Kriekske (drie novellen, 1889), Molleke (1889), Van drie Oudjes. Van zijne liefde voor kind en bloem, plant en dier, getuigen insgelijks: Onze beste Vrienden, Lastige Kerels en brave Gasten, Bloeiende Reuzen. - Bij lokkend, lachend weder ontvluchtte hij de studie-kamer, waarin hij zijn hooggeprezen Woordenboek van Bargoensch (Roeselare, 1886) maakte en zijne Reinaert-Studiën, welke voor diep geleerder taalvorschers of vossenjagers wellicht een spoor zullen wezen, ging zich vermeien in bosch en beemd, wei en hei; las er zijne Plantelore samen; beluisterde, op zijne tochtjes door Vlaamsch-Brabant, de bejaarde dorpelingen, of vloog naar zijne geboortestreek, die. in 1905, den arbeid van haren zoon, het Zuid-Oostvlaandersch Idioticon, door de Koninklijke Vlaamsche Academie met goud bekroond en Teirlinck, in 1906, tot werkend lid dier Koninklijke instelling benoemd zag.
voetnoot(2)
Geboren 12 Januari 1850 te Herdersem bij Aalst; was leerling der Normaalschool te Lier (1866-69). In 1879 werd hij tot hoofdonderwijzer aangesteld te Denderleeuw. Buiten bijdragen in tijdschriften, vooral in Volkskunde, gaf hij o.a. Flora der Dendervallei uit (Gent, 1883). Volks eneeskunde in Vlaanderen (Gent, 1891), Vlaamsche Wondersprookjes (met Pol de Mont - Gent '96), Vlaamsche Vertelsels (Gent, '98, ook met Pol de Mont), Spreekwoorden en Zegswijzen (2e druk, Gent. 1908).
voetnoot(3)
Prof. J. Vercoullie (1902, Tijdschrift van het Willems-Fonds, blz. 178-79) over Kinderspel en Kinderlust in Zuid-Nederland, door A. De Cock & Is. Teirlinck met schema's en teekeningen van H. Teirlinck (Gent, A. Siffer). Het 1e deel van dit door de Koninklijke Vlaamsche Academie met goud bekroonde werk, verscheen in 1902; het 8e en laatste in 1908. - Hun Sagenboek van Vlaamsch-Brabant verwierf, 1907, dezelfde onderscheiding, en hetzelfde jaar werd Alf De Cock tot briefwisselend lid dier Academie verkozen.
voetnoot(1)
Hier dient nochtans vermeld het opstel van Fernand Toussaint over Stijns' Hard Labeur in Vlaanderen (1905).
voetnoot(2)
In De Vlaamsche Kunstbode, Het Nederlandsch Museum, inzonderheid in De Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle, ook in De Tijdspiegel (den Haag).
voetnoot(1)
G. Segers gaf o.m. uit: Dorpsgeschiedenissen, verhalen uit de Antwerpsche Kempen (1879); In de Kempen, verhalen en novellen (1882), en daarna: De Beren, Bij den Kempenaar, Lief en Leed in de Kempen, De Familie De Meulenaere, Licht en Bruin, Kolen in de Kempen, en meer andere en uitgebreide verhalen, zooals: De Kinderen van Branteghem, Lindenkof, De Burgemeester van Zanteghem, De Verzoening, Goed en Kwaad. Als Vondel-vereerder verrichtte G. Segers nuttig werk in Vlaamsch-België; zijne geschriften over de Moedertaal in het onderwijs worden hooggeschat. Sedert November 1900 is G. Segers werkend lid der Koninklijke Vlaamsche Academie.
voetnoot(2)
Gent, 1892, 275 blz. 80. - Uitgave van het Taalverbond, nr 7.
voetnoot(3)
Na jaren zwijgens, kwam hij voor den dag met een nieuw werk dat, vrij van alle gezochte tendenz, blozend van frischheid, kunst te genieten geeft in den zuiversten, hoogeren zin van het woord. In de Bieboeren, staat niets buiten verhouding; alle onderdeelen en details van dit verhaal werken samen tot het vormen van een treffend, harmonisch geheel. Klinkklaar is de taal; helder en zangerig, vloeiend en krachtig, echt-Vlaamsche stijl, eenvoudig-schoon als het verhaal en de menschen, van dewelke Smits smakelijk vertelt, en die hij zoo boeiend en kleurig schildert.
Sappiger, kiescher en kleuriger is er, in de Vlaamsche Letterkunde, al niet veel geschreven dat de tafereeltjes van het ‘hooien’, voor en na den twist, overtreft en de ‘verzoening van beide gezinnen aan de eg’ evenaart.
In De Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle (Jrg. 7, 1884), verscheen een der eigenaardigste en guitigst gestelde novelletjes onzer litteratuur, J.-J. Cremer overwaardig. Het handelde daarin over een strijd tusschen twee leden van het vinkeniersgild. De Tjeepeewer was het werk van den hier als dichter reeds vermelden K.-H. de Quéker, geboren te Beveren-op-den-Yzer (1857), die, na onderwijzer geweest te zijn te Poperingen en te Ieperen, thans hoofdambtenaar is aan het stedelijk bestuur te Brussel. Geen zijner tooneel- of blijspelen, geen stukje uit Rarekiek, een bundel novellen (Ieperen, 1889), wint het op De Tjeepeewer. Dit verhaaltje was in het West-Vlaamsch geschreven en het verwierf een zoo grooten bijval, dat de Redactie van voornoemd tijdschrift geruimen tijd als 't ware overstelpt werd met handschriften en novelletjes uit de meeste Vlaamsche gouwen. Zij liet zich echter niet verlokken en weigerde, uit plichtbesef, den weg der dialect-literatuur op te gaan.
Hetzefde jaar, 1884, juichte de studeerende jeugd bij de verschijning van Jan Blokker, schetsen uit het studentenleven te Leuven. De schrijver van dit geestige boekje was Flor. Heuvelmans. geboren te Antwerpen, 1858, die later als lid der Kamer van Volksvertegenwoordigers, de taalwet er doorhaalde op het gebruik der Nederlandsche taal in de burgerwacht van Vlaamsch-België. In zijn studententijd was hij een vol-ijverig lid van Met Tijd en Vlijt en, met Pol de Mont en Gust. Eeman, lid der Redactie van Het Pennoen (1878-80).
Ook aan Jan-Jozef Mathijs-Micheels, geboren 25 Januari 1831 te Maastricht, mag hier herinnerd. Achtereenvolgens leeraar aan de middelbare school te Dendermonde, aan het stedelijk college te Mechelen, aan het Koninklijk Atheneum te Bergen, werd hij, 1876, overgeplaatst naar Gent, als leeraar in de Nederlandsche taal- en letterkunde, waar hij op rust gesteld werd, zich te Brussel vestigde, waar hij in 1897 overleed.
Hij schreef Othello van Shakespeare in de Gazet van Dendermonde, Demosthene's redevoering Wegens de Kroon in Em. Hiel's Nederduitsch Tijdschrift; Marnix van St-Aldegonde, met goud bekroond, Brussel, 1865; Persius Hekeldicht in de Toekomst, 1870; Benjamin Franklin, een levensbeeld, Gent, 1878; Eene Levensbeschrijving van professor G.W. Vreede, Gent, 1884; De Leeraars der Nederlandsche Taal op een Vlaamsch Atheneum, Gent, 1887, De Letterkunde in onze beschaafde Samenleving, Gent, 1889. Verder gaf de Kon. Vl. Academie, van dewelke hij werkend lid was, zijn werk Prudens van Duyse uit. Hij leverde tal letterkundige bijdragen in De Toekomst van Fr. de Cort, in De Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle, in De Eendracht, enz. Ook Fransche opstellen in de Revue Trimestrielle, in de Revue de l'Instruction Publique.
Van Honoré Staes (geb. te Reninghelst, 1857), onderwijzer te Zele, verschenen historische tafereelen en romantische verhalen; mede Een Duivelsch Huwelijk, eene met goud bekroonde novelle, Brussel, 1888, De Plaag der Werklieden, Brussel, 1888. Verstooten Geluk, roman, Brussel, 1888, en Leven zonder Werken, 1890.
Röell, A.-H., geboren, 1831, te Lier, vervulde aldaar sedert 1 Juli 1882 het ambt van stedelijken secretaris en schreef: De nieuwe Burgemeester (Lier, 1876 en 1884); het geschiedkundig verhaal De Furie van Lier, 1595 (Lier, 1877); De Vasalen van Vlaanderen en de Ronden van Henegouw (Lier, 1889).
voetnoot(1)
O.a. in verscheidene jrgn der Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle. - Onder de Limburgsche vertellers wezen nog vernoemd: de geestdriftige Nicolaas Theelen, geboren te Bilsen, 1849, en Johan Ramaekers, geboren te Mechelen a.d.Maas, 1862, die het tijdschrift Vlaamsch en Vrij stichtte; hoofdopseller was van Het Land en van een viertal andere Vlaamsche bladen te Brussel. (Zie Limburgsche Proza-Mannen, door Paul Bellefroid (Hasselt, 1906), alsmede Onze Hedendaagsche Limburgsche Dichters, door P. Bellefroid, briefwisselend lid der Kon. Vl. Academie (Gent, A. Siffer, 1906).
voetnoot(2)
Twee Huwelijken (1884) en Segher Janszone, geschiedkundig verhaal (1882).
voetnoot(3)
Onder Vrienden (1882), Tot Aandenken (1882), Sinjoren (1888), Kunstenaarszielen (1890), Hartstocht (1900). In 1908 zou hij met een nieuw boek verrijzen: In dien Tijd..., schetsen en verhalen, met illustratiën van Edm. Van Offel.
voetnoot(1)
Een bundel novellen door Omer Wattez, Amsterdam. N.J. Ternooi Apel (1890).
voetnoot(2)
L.-O. Wattez werd geboren te Schoorisse, in 1857. Leerling aan de Normaalschool te Gent, werkte hij, door eigen studie, van lager onderwijzer zich op tot leeraar in de Nederlandsche Taal. Hij werd tot leeraar aan het Athenaeum te Doornik aangesteld. Hij werd, in 1905, tot briefwisselend lid der Kon. Vl. Academie benoemd, en, in 1907, tot leeraar in de Nederlandsche taal aan het Koninklijk Athenaeum te Antwerpen.
Verscheidene jaren verschenen verhalen in het Nederlandsch Museum onder pseudoniem Hanna. 't Was van Anna Germonprez, geboren te Oudenaarde (1866). Sedert 1884 is zij werkzaam in het onderwijs en werkte vooral mede aan Nederlandsch Museum, Tijdschrift van het Willems-Fonds, Belfort, Vlaamsche School en Gids. In de Duimpjes-uitgave gaf zij een bundel Verzamelde Schetsen en Novellen (1901).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • over Rosalie Loveling

  • over Virginie Loveling

  • over Wazenaar

  • over Alfons Jozef Maria Janssens

  • over Isidoor Teirlinck

  • over Reimond Stijns

  • over Alfons de Cock

  • over Gustaaf Segers

  • over Johanna Cornelia Wattier

  • beeld van Prosper Van Langendonck

  • beeld van August Vermeylen