Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Van de onwetenheyt der menschen, die daer is onschuldigh of schuldigh (1631)

Informatie terzijde

Titelpagina van Van de onwetenheyt der menschen, die daer is onschuldigh of schuldigh
Afbeelding van Van de onwetenheyt der menschen, die daer is onschuldigh of schuldighToon afbeelding van titelpagina van Van de onwetenheyt der menschen, die daer is onschuldigh of schuldigh

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.42 MB)

XML (0.12 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/filosofie-ethiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Van de onwetenheyt der menschen, die daer is onschuldigh of schuldigh

(1631)–D.V. Coornhert–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Dat 8. Capittel.
Van onwetenheyt die overmidts nootsakelycke twyfelachtigheyt onschuldig is.

Daer is noch eē ander onwetēheyt die mede onschuldigh is: overmidts daer ontbreken middelen om sekerlijc te weten, of 'tgene men niet en weet, oock ter saligheyt nootsakelijck is om geweten te worden dan niet, ende dit na onderscheyt vande twijfelende personen ende van den tijde. Want dat den eenen in desen staet synde, hoognodich is omme te weten: is eenen anderen in een ander state zijnde, gants onnodig. Also is den genē die na der tijt noch maer is een A.B.C. Ioncxken, noch niet nodigh te leeren den Grammaticam, die hem als die tijdt gecomen sal zijn dat hy die letteren ende het lesen wel sal konnen, eerst nodigh sal worden.

Hier inne verloopen sich vele menschen jammerlijc. Want meest als desen sekeren twijfele verlatende door eenē sorglijcken Wane, venaerstigt vlijtelijc 'tgene niet hem, maer een ander om te weten nodigh is. Also mede meest elck, verachtende die nodige ende nedere wetenschappe, wroet curieuselijc na wetenschappe hem onnodigh zijnde, ja sodanigh wesende dat sonder die nederste ende slechtste wetenschappe te hebben, hem onmogelijc is die hoge te verkrijgen. Mach oock yemant die letteren noch niet konnende, immermeer die wetenschappe van't lesen becomen? O dit is een sorghlijcke dolinge.

Hier moet elck sorghvuldigh naspeurder synre saligheyt wackerlijck nemen, dat hem sulcke zijne twijfele, of hem die aenlockende wetenschap ooc nodich is te wetē dan niet, immers niet door een ander twijfele of waen, die hem ooc onseker is, maer alleēlijc door een warachtich en̄ seker weten benomen werde. Want wanen bedrieght veel tijdts, maer weten nemmermeer. Daer noch geen seker weten en is, en vint men niet sekerders dan die onsekere twyfele. Hier en meyne ic niet in saken diemen moet geloven al eer men die mach komen te weten, ende nochtans ons bevolen zijn te geloven. Neē maer ick meynt by ghelijckenisse aldus:

Over eenige Iaren was ick tegenwoordigh dat A van een geleert ende hoogh geacht Man N. ghevraeght zijnde wat hy gheloofde vande heylige Drievuldicheyt, seyde A. 'tgene die articulen onses Geloofs daer van vermeldē. Gevraegt voorts of hy d'onderscheyt der Personen wel verstont, bekende A. rondelijck dat hy't niet grontlijck en verstont, N. seyde tot A dat hy sonder sulcken onderscheyt claerlijck te verstaen, geen Christen en mochte wesen. Bewijst dat seyde A. met de Godlijcke schrifture Maer N. dat niet vermoghende, en bestondt het niet. Ende of hy't noch al vermogen hadde, so soude A. (soo hy verclaerde) sich dan noch al beraden hebben, of een kint oock nodigh is die hooghe wijsheyt, die dē mannen bequaem is: dat is, al ist so, dat om wel latijn te konnen, den knechtgens nu al connende lesē, dē Grammaticam te leeren nodigh is: of daeromme kinderen noch die letterē niet connende sulcx oock nodigh is: immers of hem niet verderflijck en is te verlaten dē nederstē trappe, sonder door die middeltrappen op te stijghen, te willen bereycken.

Also weet ick seyde A. voorts niet dat my ter saligheydt nodigh is desen alderhooghsten lesse te leren, ick meyn vander personen onderscheyt opt nauste te verstaen. Want ick vinde des geen uytgedruckt bevel Godes inde H. schrifture. Ooc mede bemercke ick die sake te wesen verde boven mijnen begrijpe. Ic versta het dolen in sulcke hooge saken ooc gants verderflijc, ja het ondersoecken van dien tot vele plaetsen inde H. Schrift wel uytdruckelijc verbodē te sijn. Soudet dan niet een vermetelheyt zijn sulcken onsekeren ende gevaerlijcken sake toe stemmende, so hoge te climmen, ende die veylige sekerheydt te laten varen?

Behalven alle dat sie ic (seyde A.) noch in my veel ongedaen wercx, als om maer een stuck te noemen dat ic moet van mijnen Meester leren, dat hy oormoedigh is ende Sachtmoedigh van hertē. Want ic dese lesse noch so niet en can alst wel soude behoren. Dese lesse is my door Gods genade mogelijc om te leeren en̄ om te konnen. Dese nederige lesse is my vandē meester te lerē bevolē, maer d'ander niet. Int leren van dese ootmoedige lesse ga ick seecker, maer int leeren van die hoge lesse geensins, maer onseker ende sorgelijck. Waert niet voor my sorghlijck sulcken sekerē my bevolen lesse te laten varē, omme

[Folio 123v]
[fol. 123v]

te leerē sulckē hogē en̄ sorghlijckē lesse my niet om leren bevolen zijnde? Daer met sweeg A. en̄ ick hielt sijne woorden nadenckens waerdigh.

Ga naar margenoot+ Hier gedenct my ooc gelesen te hebbē by Meester Ga naar margenoot+ Ian Calvijn, daer hy commēteert opter Apostelen vrage, wie de meeste is int rijcke Godes, 'tgene volgt: Die vliegende geesten achter wegē latende het Geloove, die lijdtsaemheyt, die Aenroepinge Godes en̄ andere oeffeningē, disputeren van't ghene inden Hemele geschiet. Dit is seker recht als of een mensche voorgenomē hebbende een reyse, vast ondervraeght na de gelegentheyt van't logijs, ende daer en tusschē die moeyte niet en doet van een voet voorts te treden, om sijnen wegh te voorderē. Vvant na dien de Heere ons beveelt hier op aerdē voort te wandelē, vertoevē sy alle hare genakinge ten Hemele-waerts, die curieuselyc disputerē wat die doodē indē hemele doē en̄ hoedanig zy sijn. Immers die Heydenen hebben die sorglijcheyt van dit hoeg ondersoecken wel verstaen verderflijc te wesen, somen siet by henluydē costelijc uytgebeelt te zijn in haer fabel Promethei, van't vuyr uyten Hemele gestolen (de begeertē van te weten die hemelsche verholen saken) daeromme hy op een hooge rotse (zijn hovaerdige hartneckigheyt in diē) gebonden is, ende syn herte, door dien't dagelijcx wert gegevē vāde hoogh vliegendē Aernt, gepijnight Ga naar margenoot+ wert met die onnodige moeyten en̄ arbeyt gelegē zijnde int diepe ondersoeck der dingē. Maer ter saken, dit alles aengemerckt, of yemant nu al schoon niet en wete of het ondersoeck vande Drievuldicheyt hem nu ter tijt nootlijc is ofte noch sal wordē, ter saligheyt, dan niet: so weet hy licht daer benevē noch al sekerder dan seker, dat hy daer en tusschē synē tijt bestedēde int wel leeren vande voorschrevē lesse van ootmoedigheyt en̄ Sachtmoedigheyt, niet altoos en versuymt: immers dat hy die ootmoedige lesse vlijtelijck leerende daer door bevallijck sal worden indē aenschouwe vande hooge Drievuldicheyt: daer hy hovaerdigh ende hartsinnigh blijvende, de selve mishagen, en̄ hare glorie ondersoeckende vande Majesteyt verdruct soude wordē. Want so hy met ernstiger hertē die voorsz. nedere lesse leert, so doet hy na 'tgebot vanden eenigen Leermeester. Maer so hy die verlatēde met hovaerdige Curieusheyt in die alderhooghste, hem onbevolē lesse bestont te wroeten, soude hy opentlijc sondigē tegen Gode. Want die verbiet sulcx met clare woorden sijns H. geests, namētlijc van niet Ga naar margenoota wijser te willen zijn dan't nodich is, op dat wy niet verbaest en wordē: dat wy niet Ga naar margenootb hoogh wijs en sullen sijn maer vresen, dat wy niet hoog en sullen Ga naar margenootc gevoelen, maer die nedere dingē toestemmen: dat die een Ga naar margenootd ondersoecker is des Majesteyts vande glorie onderdruct sal werden: met groote menighte dergelijcken ons altsamen van't hooge ondersoeck der Godheyt afschrickende, ende tot dien nedere ootmoedigheyt aenwijsende. So datmen daer uyt licht can mercken datter vele dingen verstandelijcker niet geweten, dan geweten worden.

Niemant van ons allē, die synē state yet kent, en gebreeckt werck van dingen, die hy wel weet hem bevolen te zijn, al en waert maer die algemeyne lesse van hem selven te latē en̄ Christum na te volgen. Dat staet ons eerst ende vooral te leeren inder daet te hanteren, en̄ niet meer onnodige wetenschap te begeren. Vergheefs bestaet hy (segge ick noch) te leren lesen, die de letteren noch niet en can: vergeefs bestaet hy 'tswaerste te willen verstaen, die 'tlichtste noch niet en can verstaen. Comen wy Christum na sijnen menschelijcke voetstappen ende wandelinge in ootmoet en̄ sachtmoedigheyt noch niet na volgen, vergeefs bestaen wy sijne Godlicke persoonlijcheyt indē onbegrypelickē afgront der Drievuldigheyt te begrijpē. Want so doende spantmen die wagen voor de paerden: en̄ so doende is ons onmogelijck in ons voornemen te voorderen.

Mae rist dat wy blyven inden woordē Christi, Ga naar margenoot+ so sullen wy syne Iongers syn, so sullen wy ooc die waerheyt kennē, ende so sal ons de waerheyt ooc vry makē van allen onsen twijfelē, vermoeden ende opinien, en̄ sulcke valsche wanen verdrijvende ons met getrouwe ende sekere oock nootlijcke Wetenschap verlichten. Vinden wy dan sekerlijck voor ons nodigh te zijn die Wetenschap die wy te vooren twijfelijck waenden dat ons nodigh was: so moghen wy door des Heeren bevel uyt bekende noot met sekerheyt daer na staen, inden geest en̄ waerheyt daerom bidden, inde vreese des Heerē daer na soeckē en̄ met vast betrouwen daeromme aen cloppē: ons Ga naar margenoot+ sal ontwijfelijck gegeven, het vinden gesont, en̄ die deure ter nootsakelijcker Wetenschappen open gedaen worden, ooc tot het ondersoeck in den geest vande diepte Godes, en̄ ooc tot het begrijpē Ga naar margenoot+ metten Heyligen welc daer sy die brete, Ga naar margenoot+ lengte, diepte ende hooghte vanden gaefrijcken Vader. Die heeft gaerne allen bidders om nootlijcke wijsheyt, alst maer gebeden wort sonder twijfelachtigheyt inden geloove. En̄ sodanigen bidder die eerst sich selve ootmoedelijck gestelt heeft gehadt int nederste, salt ooc vele eerlijcker vallen te hooren: Comt hier boven sitten vrunt: dan of hy sich selve hooge hebbende ghesteldt, moeste hooren, ruymt desen plaetse voor een eerwaerdiger Ga naar margenoot+ dan ghy zijt, ende also met schaemte inden nedersten plaetse gaen sitten.

margenoot+
Harmo.
margenoot+
Matt.18.1.
margenoot+
Eccles.1.17.18.
margenoota
Ecc.7.17
margenootb
Rom.11.20.
margenootc
Rom.12.16.
margenootd
Prov.25.17.
margenoot+
Ioan.8.31.32.
margenoot+
2.Cor.2.10.
margenoot+
Eph..5.18
margenoot+
Isc.1.5.6.
margenoot+
Luc.14.9.20.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken