Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Belijdenis en leven (1908)

Informatie terzijde

Titelpagina van Belijdenis en leven
Afbeelding van Belijdenis en levenToon afbeelding van titelpagina van Belijdenis en leven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

Scans (38.15 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Belijdenis en leven

(1908)– Cornelia–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Hoofdstuk XIII
Geworsteld totdat de dageraad opging.

Voor twee bewoners op Have was de nacht, die op dien avond volgde, geheel slapeloos. Voor beiden was het een worstelen; maar - hoe verschillend van aard, en van uitwerking.

Mijnheer van Dalem verliet zijn schrijfkamer niet. Hij overwoog, berekende, schikte en ordende - en de

[pagina 136]
[p. 136]

slotsom van al zijn overleggen was, dat Clara geen vrijen wil in de zaak hebben mocht, en dat zij niets anders te doen had, dan zijn wil te volgen.

Van Clara week de slaap nog verder dan van haar vader. Op haar legerstede uitgestrekt, waakte, schreide en bad zij. Hoe lang vielen haar die uren van uit- en inwendige duisternis! ‘Ach! ware het slechts morgen!’ zuchte zij; daarop beefde zij voor den morgen terug, want wat zou hij haar aanbrengen? De gevreesde ontmoeting met den vader, dien zij vertoornd had.

‘O, mijn God! heb ik juist daarin niet gezondigd? Ben ik niet te hevig en daardoor liefdeloos geweest? Doch ik weet geen weg, ik zie geen licht! De strijd is al te bang. Sedert den dood mijner lieve moeder is het voor mij enkel strijden geweest - en nu is het zulk eene verwikkeling! - O, mijn God! u laat ik de beslissing over, ik weet niet waarheen! Verlangt Gij wellicht dat ik mijn vader gehoorzame! Dat ik hem morgen vroeg verrasse met de belofte van mij naar zijn wil te voegen? - Ik kan mij in zijn gevoel verplaatsen, en begrijp zijn toorn. Geloovig of ongeloovig, in zijne schatting is dit een en hetzelfde, nog heeft hij hierin geen onderscheid leeren zien, en daarom ben ik in zijn oog niet anders dan een kind, dat zich tegen hem verzet. Moet ik hem zeggen, dat ik mijnheer Bernsteins aanbod aanneem?’

In de onzekerheid of dit wellicht de wil des Heeren wezen mocht, werden Clara's overleggingen opeens geheel verschillend van aard. Zij zag haar vaders vreugd, de blijde terugkomst van hem die haar liefhad als haar verloofde, terwijl alles op den ouden voet blijven kon op haar geliefd Have. O! verleidelijk beeld! Nog des te verleidelijker, omdat er tegenover dit lichtgekleurd tafereel een ander, veel somberder van tinten, hing; een vertoornd vader en teleurgestelde broeders die haar om het zeerst hare liefdelooze dweepzucht verweten, het hartverscheurende vertrek van Have en al zijne vele

[pagina 137]
[p. 137]

dierbare herinneringen - de daaropvolgende armoede en duisternis!

Weer trad het eerste beeld haar voor den geest met zijne schitterende kleuren. ‘Maar,’ dacht Clara, ‘ook op dien goluksdroom moet ééns het eind, - het sterfbed - volgen - en welk sterfbed!’ - Clara sidderde. ‘Hoe dan den Heiland ontmoet, dien ik verloochende, en die daarop verloochenen moet, niet meer mijn Voorspraak, maar mijn Rechter geworden zijnde!’

Nogmaals wierp zij den blik op het smalle pad - en zie, te midden van het nachtelijk duister viel nu een lichtstraal van boven op hetzelve neder, deed de duistere schrikbeelden verdwijnen, en het doornig pad aan Jezus' hand lachte haar toe in den glans van het paradijs.

‘Mijn God!’ riep Clara, ‘kies Gij voor mij! Vat mijne rechterhand - leid mij door Uwen raad, - en daarna, o! ja daarna - geef dat het welhaast zij! - neem mij op in Uwe heerlijkheid!’

Op deze overgave volgde vrede van boven, en na de spanning die haar zoo lang opgewonden had, overkwam Clara nu eene zware dofheid. Gedurende eenige oogenblikken sluimerens vergat zij haar leed. - Slechts kort was dit oogenblik; weldra deed een slag, eene deur die hard toegetrokken werd, haar opschrikken. Vóór de stoep meende zij het trappelen van paarden te hooren, en ijlde naar het venster. - Het begon even te lichten.- In de morgenschemering zag zij het rijtuig vóór staan. Mijnheer van Dalem stapte in en reed weg.

‘Wederom heen! en gisteren avond eerst teruggekeerd!’ - riep Clara, en verzonk daarop opnieuw in gepeins.

 

‘Wat ziet gij bleek, Clara!’ riepen Herman en Reinoud uit één mond, toen zij hunne zuster dien morgen aan het

[pagina 138]
[p. 138]

ontbijt ontmoetten. ‘Men zou vermoeden dat gij in den afgeloopen nacht geen uur hadt geslapen! Wat is u overkomen?’ vroeg Herman.

‘Ja, wat scheelt er aan?’ hernam Reinoud. ‘Want gisteren avond hebt gij u ook niet weer vertoond. Hebt gij een onderhoud met papa gehad?’

‘Ja, dat heb ik gehad,’ - antwoordde Clara.

‘En heeft u dat zoo geschokt?’ vroeg Herman. ‘Heeft de oude heer u bij geval ook gezegd waar hij heden morgen heen getrokken is; er valt geen oog meer op te houden, men ziet hem nooit meer.’

‘Waar papa heen is, dat weet ik niet; daarvan zeide hij geen woord in het lang gesprek, dat ik gisteren avond met hem had.’

‘Waarover spraakt gij dan?’

‘Wij hadden een treurig gesprek; papa is op eens voor de geheele waarheid uitgekomen.’

‘En welke is deze?’ riepen de beide jongelieden driftig.

‘Alles is verloren, de lang voorziene slag heeft ons getroffen. Hij is geheel geruïneerd.’

‘Onmogelijk!’

‘Geheel,’ hernam Clara bedaard. ‘Land en huizen staan onder zware hypotheken, alle roerende goederen zijn verpand.’

‘Blijft ons dan niets over?’ riep Herman, bleek van ontsteltenis.

‘Niets dan onze jeugd, onze gezondheid, onze kracht,’ sprak Clara. ‘Onze handen moeten ons verder den weg door 't leven banen.’

‘Is het zóó ver gekomen, zóó ver Clara! en ik die u nooit geloofde!’ riep Reinoud wanhopend.

Daarop verzonk het drietal in een pijnlijk zwijgen, de verpletterende bom was boven deze jeugdige hoofden losgebarsten; hunne zinnen waren verward van den slag.

Wellicht zouden de broeders zich harde woorden ver-

[pagina 139]
[p. 139]

oorloofd hebben over den vader, die hun ongeluk bewerkt had, doch zij werden bedwongen door de tegenwoordigheid der zuster, wier bijzonder leed, gevoegd bij het algemeene, dat voor hen verborgen was, oneindig nijpender knaagde dan het hunne. Zij toch wist, dat zoo zij getrouw volhardde op het pad des geloofs ten leven, zij dan met deze trouw het verderf verhaastte van hen die haar dierbaar waren.

Zwijgende ging het drietal uitéén - onaangeroerd bleef de ontbijttafel.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken