Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Belijdenis en leven (1908)

Informatie terzijde

Titelpagina van Belijdenis en leven
Afbeelding van Belijdenis en levenToon afbeelding van titelpagina van Belijdenis en leven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

Scans (38.15 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Belijdenis en leven

(1908)– Cornelia–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 130]
[p. 130]

Hoofdstuk XII.
Een tweesnijdend scherp zwaard.

‘Freule, mijnheer is thuisgekomen, terwijl u uit wandelen was. Mijnheer verlangt u te spreken, en heeft u laten zoeken.’

Met deze boodschap wachtte de knecht Clara op, toen zij van hare wandeling huiswaarts keerde.

Dadelijk begaf zij zich naar de schrijfkamer. Mijnheer van Dalem liep er rusteloos op en neder. Deze beweging was Clara een bekend voorteeken, dat weinig goeds voorspelde; zooeven eenigszins opgebeurd door haar onderhoud met Ds. Grasduin, zonk haar de moed nu nog dieper weg dan ooit te voren.

Haar vader bewees haar geene vreugd bij het wederzien, groette haar ternauwernood, maar wees haar den stoel aan, waarop zij zich neder zoude zetten. Hij zelf bleef op en neder loopen, en sprak het eerste oogenblik niet, blijkbaar niet wetende, hoe hij een aanvang maken zou. Na eenig beraad begon hij zonder omwegen, zeggende:

‘Clara! ik heb u slechte tijdingen mede te deelen.’

Zij durfde nauwelijks ademhalen van angst.

‘Hier ziet gij mij vóór u staan als een naakt, beroofd, in één woord, doodarm man! Ik ben geruïneerd! Al wat gij om u heen ziet: land, huizen, meubels, bibliotheek, niets van dit alles behoort mij meer toe; weldra drijven mijne schuldeischers mij van hier - waarheen, en wat dan? dat weet de duivel!’

Hier volgden eenige oogenblikken van akelig stilzwijgen. Met verdubbelde snelheid liep mijnheer van Dalem op en neder. Clara verroerde zich niet.

‘Geruïneerd! stol u voor wat dit zeggen wil! Ik moet van hier, uit mijne bezitting, mijne bezigheid, het erfgoed mijns vaders, groot- en overgroot-vaders - uit

[pagina 131]
[p. 131]

al mijne herinneringen - mijn leven is voor goed bedorven!’

Clara hoorde deze woorden aan als in den droom; zij staarde om zich heen, op al die welbekende voorwerpen, vrienden harer kinderjaren, op dit alles in het midden van hetwelk zij mot hare dierbare moeder op en neder was gegaan - en, het draaide haar voor de oogen. Was dit werkelijk zoo? Dat de zaken ongunstig stonden, dat wist zij - maar dat het inderdaad zóó ver was gekomen!

‘Clara!’ hernam haar vader, en nu liep hij niet langer op en neder, maar plaatste zich voor haar, ‘er is één middel, één weg. Ons lot ligt in uwe handen.’

Clara zag op. Zij staarde hem in het gelaat,en begreep alles. Haar hart ving aan to kloppen met ongekende hevigheid.

‘Ik twijfel niet aan uwen wil, Clara, niet aan uwe liefde. Nimmer had ik oorzaak die te betwijfelen. Daar gij in dit geval veel voor mij vermoogt, zoo rust mijn lot in de beste handen - dit is mijn troost, bij den slag die mij treft.’

‘Papa,’ hernam Clara, en met de grootste inspanning gelukte het haar nauwelijks hoorbaar te spreken, zoo beefde hare stem, ‘ik ben tot alles bereid. Het zal mij een voorrecht zijn, mij het meest mogelijk voor u op te offeren, mits die opoffering niet in strijd zij met den dienst des Heeren en mijn geweten.’

‘Stel u gerust. De wil uws vaders alléén moet uw geweten wezen. Mij te gehoorzamen is uw eerste plicht; over het verdere hebt gij u niet te bekommeren.’

‘Papa, zoo gij den Heere gehoorzaamt, dien wij allen in de eerste plaats te gehoorzamen hebben, dan ben ik tot alle verdere gehoorzaamheid bereid.’

‘Ter zake!’ riep mijnheer van Dalem met eene beweging van ongeduld. ‘Laat die redeneeringen rusten. Begrijpt gij niet, dat mijn hoofd, in een oogenblik als dit, daarnaar niet kan staan? Daarbij, wat ik van u verlang,

[pagina 132]
[p. 132]

kan niet den naam van zelfopoffering dragen. Zich van arm rijk te maken, 't zou een fraai spel zijn, zoo men zich hiertoe met moeite liet verbidden.’

‘Toch kunnen de omstandigheden onoverkomelijke bezwaren opleveren.’

‘Bezwaren, welke bezwaren! wat meent gij? Nu gij van alles beroofd zijt, wordt u een aanzienlijk fortuin, door het huwelijk, aangeboden, een fortuin, groot genoeg om u zelve, uwe broeders, en mij, ons allen te redden voor het oog der wereld, daar het ons herstellen zal in de positie die wij anders moeten verliezen, - zult en kunt gij aarzelen in het aannemen van een dergelijk aanbod?’

‘Ja, papa, want in geld is het geluk niet gelegen, een huwelijk om geld is eene laagheid.’

‘Maar hier behoeft het geld niet de eenige drijfveer te wezen. Buiten zijn groot fortuin maakt mijnheer van Bernstein, mij dunkt, nog op andere voorrechten aanspraak; hij is een man van goed voorkomen, van veel conversatie, van smaak. Eischt gij bij geval nog meer? Is zijn naam u niet goed genoeg?’

‘Ik heb nimmer over zijn naam nagedacht.’

‘Wat heeft u dan tegen hem ingenomen? Is zijn gedrag u ongunstig bekend?’

‘Neen, papa, volstrekt niet.’

‘Clara wat bezielt u? wat wilt gij? hoe handelt gij zoo verstandeloos? heeft uwe vroomheid u verward van hoofd gemaakt?’

‘Papa, ik heb mijnheer van Bernstein hier van nabij leeren kennen, en weet dat een huwelijk met hem mij onmogelijk is.’

‘Onmogelijk! wat maakt het onmogelijk?’

‘Zijn ongeloof.’

‘Is dat alles? Wilt gij ons allen opofferen aan uwe godsdienstige meeningen? Welke dweperij! Bedenk het wel Clara, wat gij op het spel zet!’

Mijnheer van Dalem stond vlak voor zijn dochter;

[pagina 133]
[p. 133]

zijn blik was niet van haar afgewend. Onder dat scherpe oog kleurde een vuurgloed Clara's wangen; een klam angstzweet parelde op haar voorhoofd.

‘Papa, voor een tijdelijk voordeel, hoe groot ook, kan en mag ik mijn eeuwig heil niet voorbij zien; wat baat het den mensch, zoo hij de geheele wereld wint, en lijdt schade aan zijne ziel?’

Met ongeduldig schouderophalen wendde mijnheer van Dalem zich van zijne dochter af. Weder liep hij de kamer met haastige schreden een paar maal op en neder, en kwam opnieuw voor Clara staan, doch nu met gefronste wenkbrauwen.

‘Mijn God! Geef mij moed en wijsheid, want ik weet niet hoe en wat ik spreken zal,’ was de onuitgesproken noodkreet haars harten.

‘En is zijne ongodsdienstigheid al wat gij tegen hem hebt in te brengen?’

‘In dat ééne, in zijn ongeloof, ligt voor mij alles begrepen. Een ongeloovige man zal en kan niet anders dan mijn ongeluk bewerken; mijnheer van Bernstein zal het doen, met al het aangename dat hem boven anderen onderscheidt. Hij zal mijn hart van God afkoeren, en mij alzoo voor eeuwig ten verderve sleepen.’

‘Zeker ten verderve in het krankzinnigenhuis, zoo niet ten verderve in de hel, brengt u welhaast uwe vervloekte dweperij! Clara hoog geeft gij op van uwen godsdienst, van uwe liefde, doch nu het er op aan komt, deze door daden te toonen, nu valt de laatste vee te zoeken. Gij spreekt van zelfverloochening - maar zijt zelve het sprekendst beeld van halsstarrigheid! Lang zou men moeten zoeken, alvorens een tweede beeld van zóó groote hatelijkheid als de uwe, te vinden. Een alleszins voordeelig huwelijk, met den man die u lief heeft, die aan uwe voeten ligt, een huwelijk, dat uw vader uit benauwdheid redt, de toekomst uwer broeders verzekert, want zoo hij mij tot schoonzoon wordt, heeft van Bern-

[pagina 134]
[p. 134]

stein mij plechtig verzekerd, in dit alles te voorzien met zijn puissant vermogen; - dergelijk huwelijk weigert gij, om een gering verschil, om een klein twistpunt in geloofsbegrippen....’

‘O! papa, heb medelijden met mij, gij legt mij op de pijnbank!’ riep Clara op eens, en het gelaat met beide handen bedekkende, barstte zij los in een tranenvloed.

‘Gij weet niets af van mijn strijd,’ hervatte zij, ‘gij weet niet hoe onuitsprekelijk ik in dit oogenblik lijd - ja hoezeer ik deze laatste weken geleden heb. Zoo ik de inspraak mijns harten slechts volgde, dan aarzelde ik niet, mijnheer van Bernsteins aanbod hoe eer hoe beter aan te nemen; en, al had ik hem ook in 't geheel niet lief, nog zoude ik zijne vrouw willen worden, om u allen te redden - zoo het woord Gods mij niet ten strengste het huwelijk verbood met een ongeloovige. Dit huwelijk om tijdelijk voordeel ware groote ongehoorzaamheid. Geen zegen zou er daarom op rusten, veeleer de vloek Gods.’

‘Clara, gij dwaalt; dit huwelijk ware gehoorzaamheid aan uw vader. Een gehoorzaam kind zal gezegend worden, zegt de Bijbel.’

De ontroering zijner dochter ziende, greep mijnheer van Dalem moed. Dit gezegd hebbende, nam hij daarom eene pen ter hand, doopte haar in den inkt, en een beschreven blad voor haar leggende, sprak hij: ‘Onderteeken slechts dezen mijnen brief aan mijnheer van Bernstein, en de geheele zaak is geregeld.’

‘Papa!’ riep Clara de pen angstig afwerend, ‘gij drijft handel met mijne ziel, haar voor eeuwig op het spel zettende!’

‘En gij, Clara, stoot mij onvermijdelijk in het ongeluk, mij, uwe broeders, uw zusje. Schande, kommer en armoede kloppen reeds aan onze deur, zoo gij blijft weigeren.’

Clara nam de pen aan, die haaf vader haar neg altijd toereikte; zij doorliep het blad dat voor haar lag. In ang-

[pagina 135]
[p. 135]

stige spanning wachtte mijnheer van Dalem op hare volgende beweging.

Plotseling wierp zij de pen neder, en verliet snel den stoel waarop zij gezeten was.

‘Papa!’ riep zij bevend en bleek, ‘ik moet in mijn besluit volharden - ik mag niet teekenen.’

Mijnheer van Dalems blikken schoten vuur; in het eerste oogenblik was hij te toornig om een woord te uiten.

‘Is dit uw besluit!’ riep hij woedend, ‘welnu weet dan, dat ik dat besluit omverwerpen kan. Hoe hoog gij ook tegen u zelve opziet, nog geeft de wet mij recht over u; die jaren zijt gij nog niet geheel ontwassen. Desnoods kan, mag en zal ik u dwingen tot deze handteekening; ook deze heb ik niet van noode, maar kan u kortweg dwingen tot dit huwelijk!’

‘Papa,’ hernam Clara met kalmte, de oogen opwaarts heffende, ‘gij zult geen geweld over mij kunnen uitoefenen, zoo de God, die over mij waakt, het u niet toestaat. Hierin vind ik vrede.’

‘Verwijder u van hier!’ riep mijnheer van Dalem, die zichzelven niet langer meester was.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken