Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Isabella: treurspel (1619)

Informatie terzijde

Titelpagina van Isabella: treurspel
Afbeelding van Isabella: treurspelToon afbeelding van titelpagina van Isabella: treurspel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.54 MB)

ebook (3.24 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Isabella: treurspel

(1619)–Samuel Coster–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]

Eerste Bedriif. Eerste Toneel.

Min.
 
Hoort, Heeren hoort, hier koom ick aan,
 
En moet u een nuwetje verslaan,
 
Hoe dat ick onlangs ben ghevaren,
 
Ken ick zo lang mijn lachen sparen.
 
Want vraachter yemant hoe ick hiet,
 
d'Een noemt my kruytje roert my niet;
 
d'Aar uyt mijn schuyt ghy schent mijn vrachtjen
 
Ick heeten al laat legghen 't hachjen
 
Eer moertje noch was wt de kraam:
 
Maar Min dat is mijn Paasdaachs naam;
 
En by de gheen die meerder wisten
 
Cvpido, dat zijn latinisten.
 
't Ghebeurde lestent t'Amsterdam
 
Dat icker by een Schilder quam,
 
Die wonder met 'tpinceel ken leven,
 
Deez' vleughels heeft hy my ghegheven,
 
Rechts of ick niet ghenoch en vlooch,
 
En deze moye kermis booch
 
Die liet hy my al willen grypen:
 
Hy gaf my een wet-steen, te slypen
 
Al deze pylen hart verstaalt,
 
Zo scharrep als een linne naalt.
[pagina 2]
[p. 2]
 
Hy zeyd', noyt jonghen zach ick wilder.
 
Daar om terwijl ick hem wtschilder
 
Zo moet hy hebben tijt-verdrijf,
 
Om stil te zitten met zijn lijf,
 
Aars leyt hy staach te wispeltuuren,
 
En ken zijn wesen niet bestuuren:
 
Het dertel-gat, ick mach mijn spoen.
 
Ziet hier-om was het al te doen:
 
Want ken ick hem eens (zeyd' hy) raken,
 
Ick zal een hoop kopyen maken.
 
In groote Meesters is goe treck,
 
En dit en is gheen kleyne geck.
 
Hy meend' ick niet verstond' zijn koutjen,
 
Maar wacht u voor bedurven houtjen,
 
'k Heb katte-quaats ghenoech, en lang
 
Gheweten wat Paap Marten zang.
 
Ick zat een omme-zien te futs'len,
 
Daar quam een buytje, 'k zeyd' loop huts'len,
 
Of wilt ghy malen maalt wat aars,
 
Want ick heb gheen zittende naars.
 
In't alder-eerst zo smeeckt' en vleyd' hy,
 
Zit slech een kleyn uurtje zeyd' hy.
 
Wech, wech, een hallef ooghenblick
 
Niet dat ick langher zit, zeyd' ick.
 
O ghy rechte af-gherechte guytje
 
Begon hy doe, hoe weynich stuytje?
 
Zo komt datmen u nerghens kijckt
 
Op bordt of doeck dat wel ghelijckt.
 
Wat kuuren? offer wel een dropje?
 
Van reen is in u kors'le kopje?
 
Oft komt, als die steeckt in u huyt,
 
Een averechtser benghel uyt.
[pagina 3]
[p. 3]
 
Ick macht nu by de gis voort knoeyen:
 
Maar hoe zal't eens u moertje moeyen,
 
Ghebeurt het datz' u over-leeft,
 
Dat niemant u ghetroffen heeft?
 
Dus gaat ghy't over al verkerven.
 
Ick zeyd', ick heb gheen haast te sterven.
 
Ick banck hier boven suycker broot,
 
Op zulleken volck en heft geen doot,
 
En wacht, ick raat u, my te steuren.
 
Zit (zeyd' hy) dan: 't mach my niet beuren,
 
Zeyd' ick, en licht met een mijn voet:
 
Laat legghen, riep hy, 't poppe-goet,
 
En loopt dan over hondert mylen mylen:
 
Wat hebt ghy eyghens aan de pylen,
 
En aan de booch van walvis bien?
 
De vleughels laat ick oock betien.
 
De voghels (zeyd' ick) die verkeeren
 
Met wy wil, later van zijn veeren:
 
Oock scheyd' ick liever van mijn vel,
 
Dit paartje staat my veel te wel.
 
Het boochjen met de pylen brandich,
 
Ick zal't beproeven, valt het handich,
 
Een pijltjen krijcht ghy tot goen dach,
 
Zo niet, ick later al den dach.
 
Hy, doen hy hoorde zulcke dinghen
 
Begon hy wt zijn vel te springhen:
 
Hy saccramende', hy snauwde', hy keef,
 
Alleens en d'eens een appel-teef.
 
Schuddetje, fieltje, onreynich geesje,
 
't Is dievery; ick trock het peesje,
 
Tot aan mijn rechter oochjen fris.
 
Wat dunckt u speelnoot is dat mis?
[pagina 4]
[p. 4]
 
Ghy kent voor't zelfde ghelt meer kryghen
 
Van die slach, monden u de vyghen.
 
Ick ley noch om de leus eens an,
 
Zo u wat lust haalt het daar van.
 
Daar stondt hy, wt was al zijn temen,
 
Mijn hoofjen is quaat waar te nemen.
 
Die my verheft ick neder bongs;
 
Ick zooch de pottery van jongs
 
Wt mijn broot-droncke moertjes speentje,
 
Veel loof icker en meen niet eentje:
 
En of ick al-te-met een reys
 
My stel goe schick, en dat het peys,
 
En heel ondieft schijnt, met een vaartje
 
Zo ben ick weer heel op miin paartje.
 
Zo ras men my ghestilt van gist,
 
Daar hebt ghy't weer, t'ondeghen ist.
 
Ick ben, wat meent ghy, gheen oom-kooltje,
 
Of neskebolletjen, of jooltjen,
 
Maar nicker en zijn moer te snoo;
 
Al waar ick kom ick maket zoo.
 
O wat een pret, die groote schalcken
 
Zo mal te broen datze staan balcken
 
En huylen, aan een deur of stijl,
 
Ghelijck een hof-hondt snot en quijl,
 
En doen met re'en de vrijster walghen.
 
Oock ist een deun van duysent galghen
 
Te zien een spytighe malloot,
 
Die't hooft komt legghen in de schoot
 
Van vryers, die haar schamp're streken,
 
(De witte broots nieuw' backe weken
 
Wt zijnde) haar louter brengt te pas,
 
Dan kom ick santjen om mijn was.
[pagina 5]
[p. 5]
 
Maar maller zijn die laten proeven
 
Haar waar te voren aan de boeven,
 
Dieze' dan schoppen met de voet.
 
Ick lachme slap, om't gore goet.
 
Te ringhelen een Venus jancker,
 
Die alle daach de kop wort krancker,
 
Tot dat hy dol daar hene rolt:
 
Het is te bijster hoe't my bolt.
 
Hoe koddich ist, ick weet niet seuters,
 
Als ouwe kluyvers jonge kleuters,
 
Oft ouwe totebellen gaan
 
Slaan jonghe melck-muylen aan,
 
Want anders kan het qualijck vallen,
 
Hoe-welze' in't eerst het meeste mallen,
 
Oft op den derden morghen stondt,
 
Ist hijchjen over, en maat hondt.
 
Als oock een paartjen wt-ghelesen
 
Wel eens op't hoochste meent te wesen,
 
Zo speel ick haar een dwarse treck,
 
En groey daar in een handt dick speck.
 
Wat wil ick rancken meer vertellen,
 
De wanten lusten my te stellen,
 
Ghelooft ghy't niet zo wacht goe lien
 
Ghy zult het in een spieghel zien.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken