Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Herakles (1994)

Informatie terzijde

Titelpagina van Herakles
Afbeelding van HeraklesToon afbeelding van titelpagina van Herakles

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.33 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Editeurs

Jan Fontijn

Jan Robert

M. Stapert-Eggen

H.T.M. van Vliet



Genre

proza

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Herakles

(1994)–Louis Couperus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 30]
[p. 30]

VIII

Het was de sombere morgen na drie sombere dagen, die Herakles door had gebracht in den tempel zijns vaders Zeus, te Argos; drie dagen van boete en gebed, durende welke loutering het onweêr niet was van den hemel geweest, laag en donker de zware wolken, die zwoel en dan los barstende, dreven boven de grauwe bergen en boven de Aegeïsche Zee.

Rondom den gesloten tempel bleef dag en nacht, in huiverende liefde, het volk verzameld, wachtende tot Herakles uit zoû komen en willende hem vergezellen met eere tot waar het gevaar was. En Iolàos, de menner, leidde dien morgen de snel wielende wagen, bespannen met de snuivende, wilde, witte rossen twee tot voor den tempel en wachtte, tevreden en moedig tusschen de sombere mannen en weenende vrouwen.

- Vreest niet, o gij van Argos! riep Iolàos, bedwingende de wringende hengsten, die steigerden ter zij van den wagenboom, zoo dat de wielen wentelden naar voren scheef en dan schuin weêr naar achteren gleden. Vreest niet voor den Held Herakles, die u de Hydra van Lerna zal dooden! Hij worgde, kind, de slangen van Hera; zijn pijl trof, toen hij jongling gegroeid was, den leeuw van Thespiae; maar enkele dagen geleden, worgde en verstikte hij den monsterleeuw van Nemea: vreest niet, o gij van Argos: de Held is de zoon van Zeus!

Maar de priesters openden de poorten en tusschen hen trad Herakles uit, Zeus' zoon, uit zijn vaders tempel en hij schreed niet anders dan een god zelve, den leeuwenkophelm over den kruin, de vlokkige vacht van de schouders vallende langs den rug. Hij glimlachte kalm nu en zacht goedmoedig en niemand van wie naar hem òp keek, zag den weemoed in zijne oogen, die van kleur gelijk waren aan den grauwen morgen, door welken nauwlijks het blauw brak. Hij maakte zich gereed den wagenschulp te beklimmen, toen door het volk waarde een gerucht. Want een schare van vreemde jongelingen, vijftig volgroeide efeben, naderde het tempelplein en smeekte bij monde éen hunner den Held

[pagina 31]
[p. 31]

Herakles te mogen begroeten. Herakles wenkte ze nader, en toen zij genaderd waren, vroeg hij, den voet op de wagentreê:

- Wie zijt gij, o jeugdige gasten, zoo schoon en krachtig van leden en zoo bekend mij toe schijnend van nog baardloos en lieflijk gelaat?

- Herakles, zeide de jongeling, die voerde het woord voor zijn makkers; wij zijn vijftig broeders en wij zijn uwe zonen, en onze moeders zijn de dochteren van Thespios. Vader, wij zijn uwe kinderen. Toen wij vernamen, dat gij den Leeuw van Nemea bestrijden gingt, hebben wij geweeklaagd en geweend en gewanhoopt niet anders dan of wij zwakke, aan het weefgetouw gezetene maagden waren, want wij vermochten zelfs niet te overwegen, dat gij overwinnen zoudt! O, vader, vergeef ons den smaad, die onze tranen u áan deden! Maar toen wij vernamen, o dierbare vader, dat gij den vreeslijken Leeuw had weten te leggen en de Hydra bekampen gingt, juichten wij luid van blijdschap en trots en haastten wij ons naar Argos, om u te zeggen: vader, zie uwe vijftig zonen voor u staan: wij zijn allen, na onzer moederen omhelzing en zegen tot u gekomen om u te vragen: laat ons u bij staan in den vreeslijken strijd. Weiger onzen bijstand niet. De Hydra is het reuzigste monster, dat bestaat; hare schubbige kronkels vullen het moeras van Lerna, hare negen koppen steken op dreigende slangenhalzen uit den modder omhoog en de middelste kop, o vader, is de onsterflijke!! Vader, voer ons met u en laat ons met u sterven of verpletteren zelfs wat onsterflijk is!

De Held had langzaam den voet van de wagentrede ter aarde neder gezet en ontroerd zat hij thans neêr op de tempeltrap en zeide:

- Mijn dierbare zoon, mijn dierbare zonen, zie ik je waarlijk alle vijftig voor mij, daar staan als volgroeide efeben, schoon en krachtig van leden en herken ik nu niet in die lieflijke en baardelooze aangezichten de mengeling van moeders trekken en Herakles' eigen wezen? Ja, mijn dierbare vijftig, ik herken je: gelaat na gelaat herken ik; gelaat na gelaat weêrspiegelt mij moeders gelaat na moeders gelaat, Thespios' vijftig teedere dochteren, tot

[pagina 32]
[p. 32]

wie Herakles ging in de, van vijftig bruiloftsfakkelen helle, nacht, wier liefdebrand volgde op den dag, die den Thespischen Leeuw zag verslagen... Langs den maanblanken zuilenhof van des heerschers paleis rijden zich de roodwandige vrouwenvertrekken, waar de teedere maagden, omhuld in den sluier der bruiden, wachtten den bruidegom, die tot haar allen liefdevol binnen trad en niet éene talmde te sluiten in zijne, door Afrodite bezielde, armen! De nacht van zilveren luchteglanzen en goudene fakkelvlammen was vol van vèr gezongene bruiloftszangen, bij vèr getokkelde lieren en kunstig bespeelde, klank-droppelende fluiten; de nacht was vol rozen en duiven; de nacht was de heilige van Afrodite, want Thespios, de heerscher, huwde zijne vijftig schoone dochteren aan wie zijn land had verlost van den leeuw... Mijn kinderen, mijn schoone zonen, Thespios, de waardige vader uwer moederen, die mij de vijftig gemalinnen gaf, gaf ik in u, o mijn kroost, de vijftig moedige kleinzonen! Uw jeugd heeft zijn paleis met hoop vervuld; uw jongelingschap zijne worstelperken getooid, en toen... toen hoordet gij van uw vader, van Alkaïos, die door goddelijke Hera's haat, helaas, alomme door Hellas bekend zal worden, en gij spoeddet u tot hem, dien gij reeds Herakles heet en wilt hem volgen in de verschrikking, die komen gaat! O mijn kinderen, o mijn dierbare vijftig, elk van u baarde een andere moeder, maar zoo als uw vijftig moederen elkander in schoonheid geleken, tot het scheen, dat Alkaïos telkens de zelfde gade omhelsde, zoo gelijken hare vijftig zonen elkander in voortreffelijke deugd! Zonen, o mijn zonen, laat mij u allen thans drukken aan mijn hart en in mijn armen! Ik heb u lief, o mijn zonen, als hadde ik, de zwerveling, tusschen veilige muren uw teêre kindsheid gewiegeld in het zacht bewogene wiegje, als hadde ik uwe eerste spelen geleid en uw forsche leden zien zwellen van jeugdige spieren... Ik heb u lief, als zag ik u niet dezen grauwen dag voor het eerst, als waart gij naast mij gewassen tot de kracht en de schoonheid, die vereenigd gij zijt! En ik heb u zóo lief...

Ontroerd was Herakles op gerezen en zijne zonen drongen zich rondom hem, terwijl hij bijna fluisterzacht hernam:

[pagina 33]
[p. 33]

- ...Ik heb u zoó lief, dat ik u zeg, zwakker thans ik dan uw edele, sterkhartige moederen: gaat... gaat allen weg van mij... leent mij nòch uw bijstand, nòch volgt mijn noodlottige schaduw; groeit tot helden, maar ver van uw vader, want hij is de door het Noodlot getroffene en zoo gij rondom hèm toeft, zal het Noodlot u treffen als hem! Zonen, mijn dierbare zonen, ik druk u den een na den ander aan mijn borst, mijn weemoed mengelt met de uwe, uwe weldadige tranen voel ik als een dauw op mijn ontroerde hart, waar op ik uw lieflijke hoofden prang, maar thans, nog eenmaal herhaal ik u mijn vaderlijke bede, herhaal ik u mijn vaderlijk bevel: gaat, gaat tot uwe moederen terug, gaat tot den grijzen oudvader weêr, vervult zijn paleis met gansch uw goddelijke jeugd van Zeus' schitterend nageslacht en vergeet hem, die vernietige hij ook wellicht de Hydra, eenmaal door Hera's haat vernietigd zal worden!

Zoo sprak, ontroerd, zijne zonen, den een na den aâr, aan zijn harte prangend, de heerlijke Held, onbewust van eigene goddelijkheid, die hij slechts in zijne zonen weêrspiegeld zag: toen naderde hij den wagen, dien Iolàos, de trouwe menner, bestegen reeds had, de leidsels ter hand, en de snuivende, wilde, witte rossen twee, steigerende ter zij van den wagenboom, schoten onder den zweepflits vooruit over den witten weg, langs de grauwe zee geleidend naar de moerassen van Lerna.

In het wolkende stof was de reuzige gestalte des Helden, staande in wagenschulp, snel aan den einder verdwenen...

En onder de zware, donkere, lage wolken vloeide het angstige volk van Argos binnen den tempel, waar het beeld des Olympischen Zeus' rees en leidden de priesters binnen het heiligdom de vijftig zonen van Herakles, de schoonkrachtige Thespeïden, om het offer hunner dankbaarheid te volbrengen, daar zij hun vader hadden omhelsd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken